ECLI:NL:RBGEL:2021:7013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
9495686 EZ VERZ 21 - 461
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vereffenaarsbevoegdheden in een nalatenschap met geschil tussen erfgenamen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vereffenaarsbevoegdheden toe te kennen aan twee van de vier vereffenaars van een nalatenschap. De verzoekende partijen, vertegenwoordigd door mr. I. Lieberwerth, stelden dat de nalatenschap een vordering heeft op de verwerende partij, die werd vertegenwoordigd door mr. E. van Haasteren. De verwerende partij heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De zaak betreft een nalatenschap die beneficiair is aanvaard, waarbij de erfgenamen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de vereffening. De verzoekers stelden dat erflater, die op 24 juni 2020 is overleden, niet meer wilsbekwaam was ten tijde van het verlenen van een volmacht en het sluiten van een koopovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de wettelijke vereffening niet formeel is gestart en dat er onduidelijkheid bestaat over de vorderingen van de nalatenschap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vereffenaars gezamenlijk moeten optreden en dat het verzoek om individuele bevoegdheden af te wijzen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 9495686 \ EZ VERZ 21-461 \ MMKJS\ma
uitspraak van 17 december 2021
beschikking
in de zaak van
1.
[verzoekende partij 1]
wonende te [plaats]
gemachtigde mr. I. Lieberwerth
2.
[verzoekende partij 2]
wonende te [plaats]
gemachtigde mr. I. Lieberwerth
verzoekende partijen
tegen
[verwerende partij]
wonende te [plaats]
gemachtigde mr. E. van Haasteren
verwerende partij
en
[belanghebbende partij]
wonende te [plaats]
belanghebbende
niet verschenen

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 12 oktober 2021met producties;
- het verweerschrift van 12 november 2021 met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de gehouden mondelinge behandeling van 22 november 2021.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 24 juni 2020 is te [plaats] overleden [erflater] , geboren te [plaats+geboortedatum] , hierna: erflater. Hij woonde laatstelijk te [plaats] .
Bij testament van [datum testament] heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt.
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet als partner geregistreerd als partner in de zin van de wet. Eerder was erflater gehuwd met [betrokkene 1] , welk huwelijk is ontbonden door het overlijden van zijn echtgenote.
2.3.
Erflater is overleden met achterlating van vier afstammelingen de zijnde verzoekende partijen, verwerende partij en de belanghebbende, allen erfgenaam door plaatsvervulling.
2.4.
De nalatenschap is beneficiair aanvaard.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoeksters verzoeken de kantonrechter om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat aan hen de bevoegdheid wordt verleend om rechtsvorderingen als omschreven in de overgelegde dagvaarding namens de gemeenschap van de nalatenschap in te stellen.
3.2.
Verzoeksters hebben hun verzoek schriftelijk onderbouwd en toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat als volgt. Verzoeksters stellen dat de nalatenschap een vordering heeft op verweerster en haar echtgenoot. Zij stellen dat het vermogen van erflater kort voor zijn overlijden is verdwenen door toedoen verweerster. Erflater zou bij leven een volmacht hebben verleend aan verweerster en een vriend. Ook is er een koopovereenkomst gesloten tussen erflater en verweerster en haar echtgenoot, dit betreft een woning en vier percelen grasland. Een deel van de koopsom aan verweerster zijn geschonken. Verzoeksters stellen dat erflater niet meer wilsbekwaam was tijdens het verlenen van de volmacht, het sluiten van de koopovereenkomst en de schenking van erflater aan verweerster en haar echtgenoot.
3.3.
Verweerster voert verweer waarop de kantonrechter hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het verzoek, zal ingaan.

4.De beoordeling

Juridische status van de nalatenschap
4.1.
Artikel 4:202 lid 1, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt, onder meer, dat een nalatenschap moet worden vereffend volgens de voorschriften van afdeling 4.6.3 BW wanneer zij door één of meer erfgenamen onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard, tenzij er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen der nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden der nalatenschap te voldoen. Van dit laatste in dit geval geen sprake, zodat vereffening tot uitgangspunt strekt. Volgens artikel 4:195 lid 1 BW zijn alle erfgenamen vereffenaar als een nalatenschap door één of meer erfgenamen beneficiair is aanvaardop hen dan rust de verplichting tot gezamenlijke vereffening .
4.2.
De vereffenaar heeft tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen (HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3643, NJ 2013/488). De verplichting tot vereffening van de nalatenschap in geval van beneficiaire aanvaarding door een of meer erfgenamen, strekt tot bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap (MvA I, Parl. Gesch. Boek 4, p. 945). Daarbij is van belang dat schuldeisers van de nalatenschap hun vorderingen in geval van beneficiaire aanvaarding in beginsel slechts op de goederen der nalatenschap kunnen verhalen (art. 4:184 lid 1 BW), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden waarin verhaal op het vermogen van een erfgenaam mogelijk is (bijv. art. 4:184 leden 2 en 3 BW, en art. 4:220 lid 2 BW).
4.3.
Uitgangspunt is dat de erfgenamen de vereffening van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoren te voltooien voordat zij overgaan tot verdeling van de nalatenschap (MvA II, Parl. Gesch. Boek 4, p. 979). Hiermee wordt gewaarborgd dat de vorderingen van de schuldeisers van de nalatenschap zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan. Indien de rechter kan vaststellen dat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan maar de vereffening nog niet is afgerond kan partiële verdeling plaatsvinden. Ook hieraan ligt de schuldeisersbeschermingsgedachte ten grondslag.
4.4.
In beginsel is de wettelijke lichte vereffeningsprocedure van toepassing op de nalatenschap. Dit houdt in dat de bekende schuldeisers moeten worden aangeschreven en in de gelegenheid moeten worden gesteld hun eventuele vordering op de nalatenschap in te dienen bij de vereffenaars. Vervolgens moeten de vereffenaars op grond van artikel 4:211 lid 3 BW een boedelbeschrijving van de nalatenschap per datum overlijden van erflater opstellen en deze boedelbeschrijving ter inzage leggen bij de griffie van de kantonrechter. Verder dient er door de vereffenaars een lijst met erkende en betwiste vorderingen en aanspraken op voorrang op grond van artikel 4:214 lid 5 BW te worden opgesteld door de vereffenaars en deze lijst dient ook ter inzage gelegd te worden bij de griffie van de kantonrechter. Indien de omvang van de nalatenschap dit toelaat, kunnen vervolgens de schuldeisers worden uitgekeerd.
4.5.
Op het moment dat de vereffenaars constateren dat sprake is van een negatieve nalatenschap dient hiervan ten spoedigste een schriftelijke melding worden gedaan aan de kantonrechter op grond van artikel 4:199 lid 2 BW. Deze melding kan door één van de vereffenaars gedaan worden. Na dergelijke melding zal de kantonrechter vervolgens ambtshalve beslissen of de zware vereffeningsprocedure zal worden opgelegd. Hierbij is het belang van eventuele schuldeisers van de nalatenschap leidend. Deze bevoegdheid komt de kantonrechter toe op grond van artikel 4:221 lid 1 BW.
4.6.
Het is de kantonrechter gebleken op grond van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling dat de wettelijke vereffening niet formeel is gestart dan wel is afgerond. Ook heeft de kantonrechter geconstateerd dat verzoeksters en verweerster van inzicht verschillen over welke bestanddelen tot de nalatenschap behoren en in hoeverre eventuele schuldeisers zijn voldaan. Dit alles leidt tot het oordeel dat de nalatenschap thans nog niet geschikt is voor gehele of partiële verdeling.
Wettelijke grondslag van het verzoek
4.7.
Artikel 4:198 BW bepaalt dat:
“Tenzij de kantonrechter anders bepaalt, oefenen de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars van de beneficiair aanvaarde nalatenschap tezamen uit, doch kunnen daden van gewoon onderhoud en tot behoud van de goederen, en in het algemeen daden die geen uitstel kunnen lijden, door ieder van hen zo nodig zelfstandig worden verricht.”
4.8.
Verzoeksters beroepen zich ophet tussenarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 december 2019 waarbij het hof -samengevat- heeft beslist dat de vordering namens de nalatenschap is ingesteld in het kader van de vereffening en dat deze bevoegdheid niet toekomt aan één van de vereffenaars, maar aan de vereffenaars gezamenlijk tenzij de kantonrechter anders heeft bepaald op grond van artikel 4:198 BW.
4.9.
Verweerster beroept zich op een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2020 waarbij het hof -samengevat- heeft vastgesteld dat de vereffening van de desbetreffende nalatenschap als geheel, althans nagenoeg, was afgewikkeld. Verder heeft het hof geoordeeld dat appellante de facto vastgesteld wil zien dat er sprake is van een overbedelingsvordering. Een artikel 4:198 BW procedure is hier niet voor bedoeld. De vraag of al dan niet sprake is van een overbedeling dient te worden beoordeeld in een verdelingsprocedure. De verdelingsrechter is bevoegd in dergelijke procedure te beoordelen of appellante al dan niet bevoegd is om een vordering zoals zij deze heeft ingesteld, in te stellen. Het hof wijst hierbij uitdrukkelijk op het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2018. Hierin bevestigt en verduidelijkt de Hoge Raad een eerder oordeel dat artikel 3:171 BW (als gedurende de vereffening niet van toepassing, zie artikel 4:222 BW) uitsluitend ziet op vordering tegen derden niet op vorderingen tegen een andere deelgenoot.
4.10.
Artikel 3:171 BW bepaalt dat:
“Tenzij een regeling anders bepaalt, is iedere deelgenoot bevoegd tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Een regeling die het beheer toekent aan een of meer der deelgenoten, sluit, tenzij zij anders bepaalt, deze bevoegdheid voor de anderen uit.”
4.11.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat hieruit volgt dat artikel 4:198 BW een verbijzondering met voorrang (lex specialis) is van artikel 3:171 BW gedurende de vereffening van een nalatenschap, immers artikel 4:222 BW verklaart artikel 3:171 BW dan ook buiten toepassing gedurende de periode dat de vereffening plaatsvindt.
4.12.
De kantonrechter is mede op grond van het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2018 van oordeel dat artikel 3:171 BW uitsluitend ziet op vorderingen tegen derden en niet op vorderingen tegen een andere deelgenoot. Ten gevolge daarvan zal artikel 4:198 BW dan slechts als grondslag kunnen dienen voor het beheer indien sprake is van vordering van de nalatenschap op uitsluitend derden. De nalatenschap heeft volgens verzoekster een vordering op een deelgenoot, namelijk verweerster. De kantonrechter ziet daarom thans geen aanleiding op grond van artikel 4:198 BW de bevoegdheden van de vereffenaars gezamenlijk anders te verdelen omdat er eerst vereffend dient te worden.
Het verzoek zal worden afgewezen.
4.13.
In de eerste plaats dienen de vereffenaars gezamenlijk snel te starten met de vereffening met inachtneming van de wettelijke vereisten daarvan. Hoewel de kantonrechter begrijpt dat partijen niet te verenigen zijn ten aanzien van het standpunt welke vorderingen namens en/of op de nalatenschap bestaan en jegens/van wie van de deelgenoten, staat dit er niet aan in de weg dat partijen de betwiste vorderingen opnemen op de lijst op grond van artikel 4:214 lid 5 BW dan wel als pro memorie post op de boedelbeschrijving gelet op de verplichting van artikel 4:211 lid 3 BW. Beide dienen voorzien van een handtekening van alle vereffenaars ter inzage te worden gelegd. Hiermee wordt in elk geval de stand van de nalatenschapsboedel van erflater voor eventuele schuldeisers duidelijk en wordt duidelijk wat de betwiste vorderingen tussen de deelgenoten zijn. De kantonrechter wijst partijen er uitdrukkelijk op dat ondertekening niet inhoudt dat vorderingen worden erkend, zolang duidelijk wordt aangeven welke vordering wordt betwist. Indien partijen niet tot een vergelijk komen over de vorderingen van de nalatenschap op ieder der deelgenoten dan staat het ieder van hen vrij verdeling te vorderen bij de rechtbank waarbij dan de eventuele aanspraken worden vastgesteld.
4.14.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2021.