ECLI:NL:RBGEL:2021:6984

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
9371662
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een standplaats door een woningstichting tegen een geregistreerde partner

Op 20 december 2021 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen de stichting Woningstichting De Goede Woning en twee gedaagden, waarbij de eisende partij werd vertegenwoordigd door de advocaten mr. M.J. Seijbel en mr. E. Blaauboer, en gedaagde sub 2 door mr. S.J.M. Jaasma. De zaak betrof een vordering tot ontruiming van een standplaats met onroerende aanhorigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 2 geen (mede)huurder is van de standplaats, ondanks het geregistreerd partnerschap met gedaagde sub 1. De kantonrechter oordeelde dat het geregistreerd partnerschap was aangegaan met de intentie om de positie van medehuurder te verkrijgen, wat in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank heeft gedaagde sub 2 veroordeeld tot ontruiming van de standplaats binnen drie weken na betekening van het vonnis en tot betaling van de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en vastgelegd op dezelfde dag.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 9371662 CV EXPL 21-2752
Grosse aan: mrs. Seijbel en Blaauboer
Afschrift aan: mr. Jaasma
Verzonden:
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 20 december 2021
in de zaak van
de stichting Woningstichting De Goede Woning,
gevestigd te Apeldoorn,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Seijbel en mr. E. Blaauboer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen,
2. [gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma.
Partijen worden hierna De Goede Woning, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1
Dit verloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 september 2021;
  • de akte houdende wijziging van eis;
  • een e-mailbericht van 14 december 2021 van de zijde van [gedaagde sub 2] ,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 20 december 2021 en waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2
Op 20 december 2021 zijn alle partijen voor de kantonrechter verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De kantonrechter
2.1
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] geen (mede)huurder is van de standplaats met onroerende aanhorigheden aan de [standplaats] (hierna: de standplaats);
2.2
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] de standplaats zonder recht of titel gebruikt;
2.3
veroordeelt [gedaagde sub 2] de standplaats binnen drie weken na betekening van dit vonnis met al het hare en de haren en met alle goederen die geen eigendom zijn van De Goede Woning te ontruimen, te verlaten en ontruimd te houden, schoon en zonder schade;
2.4
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van De Goede Woning vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 123,57
b. griffierecht € 126,00
c. salaris gemachtigde € 400,00;
te voldoen binnen veertien dagen na datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling
en compenseert de proceskosten, voor zover ten aanzien van [gedaagde sub 1] meer of andere proceskosten bestaan, zodanig dat [gedaagde sub 1] en De Goede Woning ieder de eigen kosten dragen,
2.5
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van het nasalaris begroot op € 100,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
2.6
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
2.7
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling

3.1
Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend.
Gebleken is dat [gedaagde sub 1] inmiddels de huurovereenkomst heeft opgezegd.
Nu De Goede Woning de opzegging heeft geaccepteerd en de huurovereenkomst per
23 augustus 2021 is beëindigd, heeft De Goede Woning de vorderingen ten aanzien van [gedaagde sub 1] ingetrokken met uitzondering van de vordering ten aanzien van de proceskosten. Dit is toewijsbaar.
3.2.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] is het volgende van belang. Uit de wet, namelijk artikel 7:266 lid 1 BW, vloeit voort dat een geregistreerde partner van een huurder van rechtswege medehuurder wordt, zolang de geregistreerde partner hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Het beroep van [gedaagde sub 2] op dit artikel is echter, zoals De Goede Woning terecht bepleit, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De Goede Woning heeft afdoende onderbouwd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het geregistreerd partnerschap kennelijk enkel aangegaan met de bedoeling om [gedaagde sub 2] de positie van (mede)huurder van de standplaats te verschaffen. [gedaagde sub 2] heeft onvoldoende onderbouwd dat het geregistreerd partnerschap andere redenen had dan het verkrijgen van de mogelijkheid om medehuurder te worden en de standplaats te kunnen huren, waarvoor [gedaagde sub 2] op andere wijze niet in aanmerking kwam. [gedaagde sub 2] heeft wel terecht aangevoerd dat een affectieve relatie niet nodig is voor een geregistreerd partnerschap en dat het ook aangegaan kan worden om een ander te beschermen, maar die beschermingsgedachte komt dan in het algemeen wel voort uit een meer dan gewone betrokkenheid bij de ander en niet uit een wens tot verkrijging van medehuurderschap. Ook in de door [gedaagde sub 2] aangehaalde jurisprudentie gaat het om situaties waarin een (langdurig) voormalig huwelijk of affectieve relatie aanwezig was.
3.3
Dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moet worden aangemerkt als een schijnhandeling ten behoeve van het medehuurderschap wordt afgeleid uit het volgende feiten en omstandigheden die met name [gedaagde sub 1] betreffen:
  • de opvallende en veelvuldige adreswijzigingen die hebben plaatsgevonden. Zo heeft [gedaagde sub 1] zich op 1 september 2020 voor de vierde keer laten inschrijven op het adres van de standplaats en zich vanaf 3 maart 2021 weer uitgeschreven,
  • De omstandigheid dat uit het adressenonderzoek van de gemeenteambtenaar is gebleken dat [gedaagde sub 1] een relatie heeft met [naam 1] . [gedaagde sub 1] heeft bovendien tegenover die ambtenaar verklaard dat ze met [gedaagde sub 2] is ‘getrouwd’ in verband met behoud van een standplaats en dat zij huur ontvangt van [gedaagde sub 2] voor de standplaats,
  • De eerdere poging van [gedaagde sub 1] om een persoon waarmee zij een korte tijd samenlevingscontract had als medehuurder in aanmerking te brengen voor de standplaats. Na afwijzing van dat medehuurderschap werd de relatie verbroken en enkele maanden later is het geregistreerd partnerschap met [gedaagde sub 2] aangegaan,
  • Het verbreken van het geregistreerd partnerschap na ruim vier maanden, waarna [gedaagde sub 1] weer bij eerdergenoemde [naam 1] is gaan wonen.
3.4
De conclusie is dat een geldige titel voor het verblijf van [gedaagde sub 2] op de standplaats ontbreekt en de vorderingen van De Goede Woning kunnen worden toegewezen.
De door [gedaagde sub 2] aangevoerde huidige persoonlijke omstandigheden maken het voorgaande niet anders, omdat het bij de vraag of het beroep op medehuurderschap slaagt niet gaat om een belangenafweging.
3.5
[gedaagde sub 2] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. M. Engelbert-Clarenbeek, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken op 20 december 2021 in aanwezigheid van de griffier en vastgelegd op 20 december 2021.
(ldj)
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de kantonrechter,