ECLI:NL:RBGEL:2021:6729

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
05.223529.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting niet bewezen; veroordeling brand door schuld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 19 augustus 2021 in Doetinchem brand heeft gesticht in een appartementencomplex. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op dat moment gedetineerd in de P.I. Arnhem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een aansteker heeft gespeeld nadat hij de vloer had gedweild met wasbenzine, wat leidde tot een brand. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor opzettelijke brandstichting, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet bewezen kon worden. Wel werd het subsidiair tenlastegelegde feit, brand door schuld, bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met een licht verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 317 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder verplichtingen tot behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, niet ontvankelijk is verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.223529.21
Datum uitspraak : 14 december 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Doetinchem opzettelijk (in een woning van een appartementencomplex) brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een doek en/of met wasbenzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan kleding en/of een vloer en/of een tas geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en/of de aangrenzende
appartementen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een/de medewerker(s) en/of bewoner(s) van dat appartementencomplex, in elk geval zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 augustus 2021 te Doetinchem, (in een woning van een
appartementencomplex) grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een doek en/of wasbenzine, althans een brandbare stof, in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker, althans met open vuur, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat kleding en/of een vloer en/of een tas geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en/of de overige appartementen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een/de medewerker(s) en/of bewoner(s) van dat appartementencomplex, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk en/of levensgevaar voor een ander of anderen ontstond.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting niet bewezen kan worden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden. Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2021;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [naam 2] , p. 4;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] ), p. 42 tot en met 46.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks19 augustus 2021 te Doetinchem, (in een woning van een
appartementencomplex)
grovelijk,
althansaanmerkelijk onvoorzichtig en
/ofonoplettend en
/ofonachtzaam
een doek en/ofwasbenzine,
althans een brandbare stof, in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker,
althans met open vuur,ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat kleding en
/ofeen vloer en
/ofeen tas
geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en
/ofde overige appartementen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel en
/oflevensgevaar voor
een/de medewerker
(s
)en
/ofbewoner
(s
)van dat appartementencomplex, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk en
/oflevensgevaar voor een ander of anderen ontstond.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
‘aan zijn schuld te wijten zijn van brand, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat.’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 317 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaar. De officier van justitie vordert dat de tijd, door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarnaast heeft zij verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis per 14 december 2021 op te heffen, opdat verdachte naar zijn nieuwe woonplek kan worden gebracht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gehandeld door met een aansteker te spelen nadat hij de vloer had gedweild met onverdunde wasbenzine. Er ontstond een vlam bij de hand van verdachte en toen hij zijn hand op de vloer plaatste, vatte de wasbenzine op de vloer vlam en is er brand ontstaan. Verdachte wist dat wasbenzine erg brandbaar is. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij is weggelopen zonder medewerkers of andere bewoners van de [naam 2] te waarschuwen. Verdachte heeft door de brand in zijn appartement zichzelf, de bewoners en medewerkers van [naam 2] in levensgevaar gebracht en er is gemeen gevaar voor goederen in de woning van verdachte en de aangrenzende woningen ontstaan. Een dergelijk feit draagt naar het oordeel van de rechtbank bij tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de omgeving van verdachte.
De rechtbank overweegt over toepassing van het jeugdstrafrecht het navolgende. De psycholoog geeft in het gedragsdeskundig rapport aan dat het jeugdstrafrecht niet dient te worden toegepast vanwege pedagogische onmogelijkheden. Verdachte kan niet terug naar het ouderlijk gezin, waardoor gezinsgerichte hulpverlening niet mogelijk is. Daarnaast is een pedagogische aanpak vanuit een gedragsbeïnvloedende maatregel niet geïndiceerd, omdat het gaat om een kortdurende maatregel en verdachte gebaat is bij langdurig intensieve begeleiding en behandeling. Verdachte is volgens de psycholoog tevens ongeschikt voor een groepsgericht leefklimaat, tenzij het een groepsgericht leefklimaat betreft van beperkte grootte en met intensieve begeleiding door professionals. Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is evenmin geïndiceerd. Geadviseerd wordt om verdachte in het volwassenenstrafrecht te berechten. Dit advies wordt overgenomen in het reclasseringsrapport. De rechtbank verenigt zich met deze adviezen en is van oordeel dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast.
Uit het Pro Justitia rapport blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een psychische stoornis in de vorm van een autismespectrumstoornis en een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De deskundige concludeert dat de licht verstandelijke beperking en het autisme van verdachte duidelijk doorwerkten in het tenlastegelegde en dat verdachte in een sterke mate werd beheerst door zijn pathologie in de aanleiding tot en de uitvoering van het tenlastegelegde feit. De rapporteur is van oordeel dat de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als (sterk) verminderd beschouwd kan worden. Geadviseerd wordt dat verdachte zich laat plaatsen in een instelling voor beschermd wonen en zich laat begeleiden en behandelen voor zijn pathologie. De rechtbank neemt dit advies over.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf van 317 dagen op leggen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk deel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 23 november 2021.
7a. De beoordeling van de civiele vordering
In deze strafzaak heeft zich een benadeelde partij met vordering tot schadevergoeding gevoegd, te weten de [naam 2] . De opgevoerde schadeposten betreffen materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu deze niet is onderbouwd.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Niet is aangegeven waarom en hoeveel extra diensten gedraaid moesten worden. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij de gelegenheid te geven de vordering nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 158 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 317 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 200 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
o stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, unit Zutphen. Verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte zal verblijven in De Samengroei Zorg en Welzijn of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer verdachte uit detentie komt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- verdachte zal zich laten behandelen door GGNet of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Verdachte zal zich laten vervoeren met justitieel vervoer van de PPC naar de locatie van De Samengroei Zorg en Welzijn.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven per 14 december 2021, bij arriveren van verdachte bij de locatie van De Samengroei Zorg en Welzijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2021.
Mr. C.A.H. Pouwels is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 22 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.