ECLI:NL:RBGEL:2021:6708

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/05/384467 / HA ZA 21-118
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contractuele boete na ontbinding koopovereenkomst woning

In deze zaak vorderen eisers, [eisende partij 1] en [eisende partij 2], betaling van een contractuele boete van € 29.000,00 van gedaagden, [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2], na de ontbinding van een koopovereenkomst voor een woning. De koopovereenkomst werd op 25 oktober 2020 gesloten, maar gedaagden hebben de woning niet afgenomen op de afgesproken datum, 15 oktober 2020. Eisers stellen dat gedaagden in gebreke zijn gebleven en dat zij recht hebben op de boete zoals vastgelegd in de overeenkomst. Gedaagden voeren aan dat zij de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden omdat zij geen financiering konden verkrijgen, wat volgens hen een ontbindende voorwaarde was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de financiering tijdig rond was, maar dat er een beletsel voor levering was omdat [gedaagde partij 1] nog als gehuwd geregistreerd stond. Dit beletsel was niet van financiële aard en vormt geen grond voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud. De rechtbank oordeelt dat gedaagden niet hebben aangetoond dat zij aan de ontbindende voorwaarde hebben voldaan, en dat eisers recht hebben op de contractuele boete.

Echter, de rechtbank overweegt ook de omstandigheden van de zaak, waaronder de discrepantie tussen de boete en de werkelijke schade van eisers. De rechtbank besluit de boete te matigen tot € 11.205,00, het bedrag van de werkelijke schade, en wijst de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente toe. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/384467 / HA ZA 21-118
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.J.G. Olijslager te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

2.
[gedaagde partij 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. B.F.M. Bos te Nijmegen.
Partijen zullen hierna enerzijds [eisende partij 1] en [eisende partij 2] en anderzijds [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 december 2021
  • het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling op 4 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij 1] en [eisende partij 2] waren de eigenaren van het perceel met woning en verdere aanhorigheden, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens] , plaatselijk bekend als [adres+plaats 1] (verder: de woning).
2.2.
Op 25 oktober 2020 hebben [eisende partij 1] en [eisende partij 2] de woning verkocht aan [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] . De koopakte vermeldt een koopprijs van € 290.000,00. De levering was voorzien op 9 oktober 2020. Uit deze akte wordt verder geciteerd:

artikel 11 Ingebrekestelling/Ontbinding
11.1.
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(…)
artikel 15 Ontbindende voorwaarden
15.1.
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
a. op
25 september 2020koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van
maximaal 100% van de taxatiewaarde van de woninggeen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen, (…).
(…)
15.3.
Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering (…) te verkrijgen. De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de
eerstewerkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.
Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. Indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 15.1 onder sub a. wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder 'goed gedocumenteerd' verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of diens makelaar dient te worden overgelegd.
In aanvulling hierop[doorgehaalde tekst,
rb] komen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk(ken) dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van 'goed gedocumenteerd': Uit de
afwijzingdient
duidelijkte
blijkenop basis van welke
gegevensde koper de
aanvraagheeft
gedaan.
Ter verificatiedienen naast een
schriftelijke afwijzingminimaal
onderstaande gegevenste
worden overlegdaan
verkoper(of diens
makelaar):
- Naam/ namen van de
aanvragers
-
Inkomensgegevens/
IBaangifte
afgelopenjaar
-
Aangevraagde hypotheekbedrag
-
Taxatierapport
Verkoper/ makelaarverklaart
vertrouwelijkmet deze
gegevens om te gaan. [Doorgehaalde tekst,
rb] Alsdan zijn beide partijen van deze koopovereenkomst bevrijd. (…)”
2.3.
Bij e-mail van 10 september 2020 heeft de door [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] ingeschakelde financieel adviseur van SNS Bank aan de makelaar van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] het volgende bericht:
“Oke. De hypotheek is rond bij ons.”
2.4.
Bij e-mail van 11 september 2020 heeft de met de overdracht belaste notaris aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] onder meer laten weten dat de waarborgsom/bankgarantie voor de overdracht is ontvangen en dat de ondertekening van de akte van levering zal plaatsvinden op 9 oktober 2020.
2.5.
Bij e-mail en aangetekend verzonden brief van 21 september 2020 hebben [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] en hun makelaar het volgende verzoek gedaan:
“Ik verzoek om uitstel c.q. verlegen van ontbindende voorwaarden tot 9 oktober 2020. Indien u hiermee niet akkoord gaat dan ontbind ik per heden de koopovereenkomst.”
2.6.
Bij e-mail van 22 september 2020 heeft de makelaar van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] aan [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] onder meer het volgende geschreven:
“Na overleg met de verkoper mag ik u het volgende mededelen:
Wij geven u een verlenging van de ontbindende voorwaarden met één week tot 02-10-2020. Zoals u telefonisch heeft aangegeven wordt het document vandaag verstuurd vanuit Iran en gaan wij ervan uit dat dit op korte termijn compleet is.”
2.7.
Bij e-mail en aangetekend verzonden brief van 21 september 2020 hebben [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] het volgende bericht:
“Beste verkoop,
Jij bent op de hoogte van mijn situatie. Ik heb nog steeds het document niet vanuit Iran ontvangen. Zodra ik dit ontvang moet alles nog worden verwerkt door de Gemeente en dat duurt te lang. De tijd om te ontbinden is te kort. Bij deze wil ik tot mijn spijt de koop ongedaan maken.
Graag ontvang ik van deze ontbinding een schriftelijke reactie.”
2.8.
Bij e-mail van 2 oktober 2020 heeft de financieel adviseur van SNS Bank aan [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] en aan de makelaar van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] het volgende laten weten:
“Voor zover mij bekend wordt door Notaris kantoor [notariskantoor] alles geblokkeerd omdat u een bewijs moet aanleveren van de Gemeente Nijmegen dat u gescheiden zou zijn in Iran. Dit document kunt u niet op tijd aanleveren en u heeft ( volgens u ) dit ook per aangetekende brief op tijd laten weten aan de verkopende partij en aan de makelaar.
De notaris in Wijchen schijnt ook alle partijen op de hoogte te hebben gebracht van dit probleem dat er niet gepasseerd kan worden zonder dit stuk van de Gemeente.
De verkopende partij wil geen verder uitstel verlenen. Derhalve heeft u volgens u op tijd ontbonden.
Als wij het inkomen van uw huidige samenwonende partner niet kunnen meenemen dan is de financiering op basis van uw inkomen niet mogelijk en heb ik op gronden van deze gegevens een afwijzing brief aangevraagd van de financiering.
In de koopakte staat er verder bij artikel 15.3 wat er naast deze afwijzing nog aan de makelaar/verkoper moet worden aangeleverd. Ik mag dit niet verstrekken op basis van privacy. Dus graag dit met spoed aanleveren als men ( de makelaar ) daar nog om verzoekt.
Bijgaand ontvangt u de afwijzing brief.”
In de bijgevoegde afwijzingsbrief van de directievoorzitter van SNS Bank d.d. 2 oktober 2020 staat:
“U heeft via uw adviseur (…) een hypotheek aangevraagd voor het woonhuis [adres+plaats 1] . Wij hebben uw aanvraag zorgvuldig beoordeeld met behulp van de informatie die wij van u hebben ontvangen.
Uw hypotheekaanvraag voldoet helaas niet aan onze voorwaarden. Daarom wijzen wij uw hypotheekaanvraag af.”
2.9.
De makelaar heeft daarop als volgt gereageerd:
“Zoals je omschrijft in de mail hebben wij duidelijk omschreven hoe de ontbinding voor de financiering omschreven dient te worden.
Helaas voldoet onderstaande mail daar niet aan.
Namens verkoper verzoek ik jou om te voldoen aan de afwijzing zoals omschreven in de koopakte.
Vandaag verlopen de ontbindende voorwaarden van financiering, indien wij geen correcte afwijzing hebben ontvangen zal verkoper de koper verplichten de afspraken na te komen.”
2.10.
Later in de middag van 2 oktober 2020 heeft de adviseur nog aan de makelaar geschreven:
“Het is duidelijk dat het gaat om het pand [adres+plaats 1] . Het is duidelijk dat het gaat om de klant [gedaagde partij 1] / [gedaagde partij 2] wonende aan de [adres+ plaats 2] die de kopende partij waren. Wij geven alleen aan met de afwijzing brief en de mail dat wij op basis van de gronden zoals deze nu bij ons bekend zijn niet op basis van alleen het inkomen van de heer [gedaagde partij 1] kunnen financieren.
De notaris heeft alle partijen destijds op de hoogte gebracht en de klant heeft jullie ook op tijd een aangetekende verklaring gestuurd.
Ik heb contact gezocht met de heer [gedaagde partij 1] en ik heb akkoord gekregen om zijn inkomen, zijn IB aangifte en de taxatie naar jullie te verzenden. Op basis van zijn inkomen alleen is een hypotheek van € 257.200 en een overbrugging van € 45.000 niet mogelijk.
Bijgevoegd
• Taxatie
• Werkgeversverklaring
• IB aangifte en
• Nogmaals afwijzingsbrief van SNS Bank ( deze hypotheek kan op gronden van veranderde gegevens niet op alleen het inkomen van de heer [gedaagde partij 1] ”
2.11.
Bij brief van 6 oktober 2020 hebben [eisende partij 1] en [eisende partij 2] aan [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] laten weten dat zij in gebreke zijn met het afnemen van de woning, dat zij het nodige moeten doen om de woning uiterlijk op 15 oktober 2020 af te kunnen nemen en is aan [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] aangezegd dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] anders aanspraak maken op de contractuele boete en op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.12.
Bij brief van 16 oktober 2020 hebben [eisende partij 1] en [eisende partij 2] aan [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] bericht dat de koopovereenkomst wordt ontbonden conform art. 11.2 van deze overeenkomst en voorts dat zij een contractuele boete van € 29.000,00 verbeuren, dat de notaris zal worden verzocht om uitbetaling van de waarborgsom van € 29.000,00 en dat [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] deze uitbetaling aan de notaris moeten bevestigen.
2.13.
Bij brief van 28 oktober 2020 hebben [eisende partij 1] en [eisende partij 2] [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] gesommeerd om de notaris te machtigen de waarborgsom aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] te betalen, althans zelf de boete aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] te voldoen, binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief.
2.14.
[eisende partij 1] en [eisende partij 2] hebben de woning voor een koopprijs van € 295.000,00 aan een derde verkocht en op 15 januari 2021 geleverd. [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hebben de boete niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij 1] en [eisende partij 2] vorderen dat de rechtbank [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] zal veroordelen om een bedrag van € 30.288,65 aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en met de proceskosten waaronder de nakosten.
Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 29.000,00 ter zake van contractuele boete en verder uit € 1.288,65 aan buitengerechtelijke incasskosten. [eisende partij 1] en [eisende partij 2] beroepen zich voor de verschuldigdheid van de hoofdsom op nakoming van het boetebeding uit art. 11.2. van de koopovereenkomst.
3.2.
[gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] voeren verweer. Zij stellen zich op het standpunt dat zij de koopovereenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden. Subsidiair verlangen [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] matiging van de contractuele boete.
3.3.
Het alsnog afwijzen van de financieringsaanvraag door SNS Bank hebben [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] als volgt toegelicht. [gedaagde partij 1] is in 2001 vanuit Iran naar Nederland gevlucht. Destijds was hij gehuwd met mevrouw [betrokkene 1] , die tijdens zijn afwezigheid in Iran een echtscheidingsprocedure is begonnen, resulterend in een echtscheiding per 3 juli 2012. [gedaagde partij 1] heeft probleemloos zijn huidige woning gekocht en geleverd gekregen.
Nadat de notaris op 11 september 2020 had bericht dat de ondertekening van de leveringsakte op 9 oktober 2020 zou plaatsvinden, heeft een kandidaat-notaris op 14 september 2020 telefonisch aan [gedaagde partij 1] medegedeeld dat hij in de gemeentelijke administratie geregistreerd staat als gehuwd met [betrokkene 1] en dat deze registratie in de weg staat aan het passeren van de akte van levering. Daarbij is verwezen naar art. 1:88 BW. De kandidaat-notaris heeft dit op 16 september 2021 herhaald in een persoonlijk onderhoud met [gedaagde partij 1] . [gedaagde partij 1] heeft daarna de gemeente Nijmegen verzocht om zijn registratie als zijnde gehuwd aan te passen. De gemeente verlangde daarvoor echter een origineel, gelegaliseerd Iraans echtscheidingsvonnis. [gedaagde partij 1] heeft toen direct een advocaat in Iran ingeschakeld om een dergelijk stuk te bemachtigen, SNS Bank over de complicatie geïnformeerd en op 21 september 2020 om verlenging van de ontbindende voorwaarden verzocht. SNS Bank heeft vervolgens de hypotheekaanvraag alsnog afgewezen, omdat het inkomen van [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] afzonderlijk niet toereikend was. Op die grond hebben zij de koopovereenkomst tijdig conform de contractuele regels ontbonden, aldus [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak draait om de vraag of [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] op goede gronden de ontbindende voorwaarde van financiering hebben ingeroepen. Vast staat dat de financiering tijdig rond was, maar ook dat de notaris nadien een beletsel voor levering heeft geconstateerd, te weten dat [gedaagde partij 1] nog als gehuwd te boek stond en uit art. 1:88 BW volgt dat dan voor de transactie toestemming van de echtgenote is vereist. Dit beletsel is niet van financiële aard en levert, wat overigens van de opstelling van de notaris zij, op zichzelf geen grond op voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud.
4.2.
Indien echter veronderstellenderwijs met [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] ervan wordt uitgegaan dat de registratie bij de gemeente niet voor 2 oktober 2020 kon worden aangepast en SNS Bank, vanwege het opgekomen beletsel voor levering, niet meer tot de al toegezegde financiering bereid was en ook niet tot financiering op basis van het inkomen van alleen [gedaagde partij 1] of [gedaagde partij 2] , (klaarblijkelijk ervan uitgaande dat de notaris dan geen beletsel voor levering zou hebben gezien), is denkbaar dat [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] geacht moeten worden alsnog tijdig voor de financiering van de woning geen bindend aanbod hebben ontvangen in de zin van art. 15 lid 1 aanhef en onder a van de koopovereenkomst. Beoordeeld zou dan vervolgens moeten worden of [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] , die belang hadden bij de vervulling van de voorwaarde, die vervulling hebben teweeggebracht in de zin van 6:23 lid 2 BW en de redelijkheid en billijkheid daarom verlangen dat de voorwaarde als niet vervuld geldt. Het zou aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] zijn om daarvoor de nodige feiten en omstandigheden te stellen.
4.3.
De rechtbank komt evenwel aan een beoordeling als hiervoor geschetst niet toe. De overeengekomen ontbindende voorwaarde houdt niet slechts in dat voor de financiering van de woning geen bindend aanbod is ontvangen, maar ook dat deze financiering een bedrag van maximaal 100% van de taxatiewaarde van de woning moet betreffen. Over dit laatste aspect hebben [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] geen concrete stellingen betrokken. Blijkens de e-mail van de adviseur van [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] aan de makelaar van [eisende partij 1] en [eisende partij 2] van 2 oktober 2020 heeft SNS Bank een financieringsaanvraag ter hoogte van een bedrag van in totaal € 302.200,00 (€ 257.200,00 + € 45.000,00) beoordeeld en afgewezen. [eisende partij 1] en [eisende partij 2] hebben onweersproken opgeworpen dat dit bedrag hoger ligt dan de taxatiewaarde van de woning. [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hebben dan ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de ontbindende voorwaarde volledig is vervuld. Het verweer slaagt niet.
4.4.
[gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hebben niet betwist zij in gebreke zijn gesteld en dat zij de woning niet uiterlijk op 15 oktober 2020 hebben afgenomen, zodat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] de overeenkomst op de voet van art. 11.2. van de koopovereenkomst hebben mogen ontbinden en in beginsel aanspraak hebben op de overeengekomen boete van € 29.000,00; tien procent van de koopsom. Wel verlangen zij matiging van de boete op de voet van art. 6:94 BW. In dat verband is het volgende van belang.
4.5.
De in art. 6:94 lid 1 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. (Zie HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638.)
4.6.
Volgens [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] is sprake van een grote discrepantie tussen de boete en de eventuele schade. [eisende partij 1] en [eisende partij 2] brengen daar tegenin dat [eisende partij 1] , vanwege de noodzaak om de woning opnieuw in de verkoop te doen ten behoeve van de verkoop en levering aan een derde, acht maanden later dan voorzien naar zijn nieuwe woning heeft kunnen verhuizen en een bedrag van € 3.700,00 aan extra makelaarskosten heeft moeten maken, € 2.105,00 meer bouwrente heeft moeten betalen, circa € 5.000,00 aan extra woonlasten voor de woning heeft gehad, € 3.900,00 extra huisvestingskosten heeft gemaakt en aan de opslag van zijn inboedel € 1.500,00 meer heeft moeten uitgeven. Bovendien heeft hun advocaat ongeveer € 10.000,00 gekost, aldus [eisende partij 1] en [eisende partij 2] . [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hebben deze opgave bij gebrek aan wetenschap betwist. De opgave komt de rechtbank echter niet onrealistisch voor. Het gaat hier bovendien niet om schadebegroting, maar om de vraag of een contractuele boete moet worden gematigd. De rechtbank gaat dan ook uit van de door [eisende partij 1] en [eisende partij 2] opgegeven schade, met uitzondering van de advocaatkosten. Deze advocaatkosten zijn afzonderlijk als buitengerechtelijke kosten gevorderd en de proceskosten zullen in dit vonnis worden geliquideerd. Verder is van belang dat de verkoop en levering aan een derde heeft geresulteerd in een meeropbrengst van € 5.000,00. Per saldo kan dan worden uitgegaan van een werkelijke schade van € 11.205,00 (€ 3.700,00 + € 2.105,00 + € 5.000,00 + € 3.900,00 + € 1.500,00 - € 5.000,00). Dat is ongeveer 40% van de boete van € 29.000,00. Er is dan ook sprake van een discrepantie.
4.7.
Hier komt bij dat ter zitting is gebleken dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] zich al jegens derden hadden verbonden nog voordat de termijn voor ontbinding van de koopovereenkomst met [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] was verstreken. Weliswaar had de financier van [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] al groen licht gegeven, maar daarmee was de mogelijkheid van ontbinding niet van de baan. Hiervoor is beslist dat de ontbinding niet op goede gronden is ingeroepen, maar dat doet niet eraan af dat [eisende partij 1] en [eisende partij 2] in zekere zin op de zaken zijn vooruitgelopen door zich alvast jegens derden te verbinden terwijl het risico op ontbinding nog niet was geweken.
4.8.
Verder acht de rechtbank van belang dat partijen het erover eens zijn dat de notaris op bepaald discutabele gronden in art. 1:88 BW een belemmering voor de levering heeft gezien. [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hoefden daarop dan ook niet bedacht te zijn. [gedaagde partij 1] kon verder ervan uit gaan dat hij gescheiden was. Die informatie had hem vanuit Iran bereikt en zijn huidige woning is ook zonder problemen aan hem geleverd. De boete heeft in deze situatie bovendien niet als prikkel tot nakoming kunnen werken; [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] zijn steeds tot nakoming bereid geweest. Dat het boetebeding in deze omstandigheden is ingeroepen spreekt voor matiging, evenals het feit dat sprake is van een transactie tussen particulieren. Al met al eist naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de billijkheid klaarblijkelijk dat de contractuele boete wordt gematigd tot € 11.205,00, het bedrag van de werkelijke schade.
4.9.
[gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hebben de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 1.288,65 en van de gevorderde wettelijke rente niet afzonderlijk betwist. Deze schadeposten zijn toewijsbaar.
4.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij 1] en [gedaagde partij 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisende partij 1] en [eisende partij 2] te betalen een bedrag van € 12.493,65 (twaalfduizendvierhonderddrieënnegentig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 11.205,00 met ingang van 16 oktober 2020 en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 1.288,65 met ingang van 12 november 2020, steeds tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2021.