ECLI:NL:RBGEL:2021:669

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
05/098987-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering in drugslabzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een drugslab. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou vaststellen op € 125.545,-, maar dit bedrag werd later bijgesteld naar € 24.800,-. De verdediging stelde dat de verdachte geen voordeel had behaald, omdat hij nooit betaald was voor zijn werkzaamheden in het drugslab. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De verdachte was slechts kort in het drugslab aanwezig en er was geen bewijs dat hij geld had ontvangen. De rechtbank heeft daarom de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/098987-20 (ontneming)
Datum uitspraak : 28 januari 2021
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek, Zutphen.
Raadsman: mr. A.A. Boersma, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en [verdachte] (verder: [verdachte] ) de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op € 125.545,-.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 14 januari 2021 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
De zaak is op de openbare terechtzitting van 14 januari 2021 onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering bijgesteld tot een bedrag van € 24.800. Zij heeft daartoe gesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals berekend in het Proces-verbaal berekening wederechtelijk verkregen voordeel, dient te worden verdeeld tussen [verdachte] en zijn drie medeveroordeelden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , en [medeverdachte 3] . Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geeft geen aanleiding uit te gaan van een andere verdeelsleutel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, kort gezegd, omdat [verdachte] geen voordeel heeft behaald. [verdachte] heeft nooit betaald gekregen, omdat het lab werd ontmanteld op de dag nadat hij aan zijn werkzaamheden was begonnen.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft heden tegen [verdachte] een vonnis gewezen waarbij [verdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden ter zake van:
  • het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en
  • het medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft genoten en overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft verklaard hij op 9 april (
de rechtbank begrijpt: 2020), aan het einde van de middag, voor het eerst in het drugslab aanwezig was. Hij zou in het drugslab komen helpen en heeft in het lab werkzaamheden verricht. Op een zeker moment is hij gaan slapen in de woning. Toen de politie in de middag van 10 april 2020 arriveerde is hij door het raam in het drugslab gevlucht. [verdachte] is vervolgens in de omgeving van het drugslab aangetroffen achter een heg, liggend op zijn buik.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat dat hij € 1.100,- per dag zou gaan verdienen en dat hij meer geld zou gaan verdienen zodra er winst werd gemaakt. Voor de door hem verrichte werkzaamheden heeft hij geen geld ontvangen.
In het dossier is niet vermeld dat er geld is aangetroffen bij [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat [verdachte] niet is betaald voor zijn werkzaamheden in het drugslab, nu hij een avond voor zijn aanhouding bij het drugslab is gearriveerd en er bij hem geen geld is aangetroffen. Nu niet is komen vast te staan dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft genoten, zal de vordering worden afgewezen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijst afde vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gewezen door mr. L.M. Vogel, voorzitter, mr. K.A.M. van Hoof en
mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Veenker, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2021.
Mr. Wasmann is buiten staat deze uitspraak te tekenen.