ECLI:NL:RBGEL:2021:6570

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
05/219301-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Doorwerth

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 31-jarige man uit Bulgarije, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 15 augustus 2021 in Doorwerth, tijdens een ruzie, een mes gebruikt om het slachtoffer te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer tweemaal in de richting van het hoofd heeft gestoken, wat resulteerde in een ernstige verwonding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest, en een schadevergoeding van € 5.000,- aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte ook verplicht werd om de wettelijke rente te betalen vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/219301-21
Datum uitspraak : 8 december 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] (Bulgarije),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem in Arnhem.
Raadsman: mr. V.A. Vitanov, advocaat in 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 augustus 2021 te Doorwerth, in de gemeente Renkum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp/puntig (steek)voorwerp, die [slachtoffer] één of meermalen in (de richting van) de hals en/of de nek en/of het hoofd, in ieder geval het lichaam, heeft gestoken/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 augustus 2021 te Doorwerth, in de gemeente Renkum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp/puntig (steek)voorwerp, die [slachtoffer] één of meermalen in (de richting van) de hals en/of de nek en/of hethoofd, in ieder geval het lichaam, heeft gestoken/geprikt/gesneden,, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat uit de letselrapportage van 24 augustus 2021 volgt dat er geen sprake is van een potentieel dodelijk letsel. Op grond van de verklaring van verdachte en de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte in de richting van het slachtoffer tweemaal een slaande beweging met zijn vuist heeft gemaakt en niet een stekende of snijdende beweging. Toen verdachte aangever sloeg was hij vergeten dat hij het mes nog in zijn hand had. Aangever is langer verdachte en maakte op het moment dat hij geslagen werd een opwaartse beweging. Door die ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet door hem opzettelijk te steken heeft verdachte bij aangever een snijwond veroorzaakt. Er was geen sprake van een diepe wond en er zijn geen vitale lichaamsdelen geraakt. Gelet op dit alles kan poging tot doodslag niet wettig en overtuigend worden bewezen. Poging tot zware mishandeling kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] , hierna te noemen: slachtoffer, heeft op 15 augustus 2021 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij de huismeester heeft geholpen om een groep Bulgaarse mannen te kalmeren omdat ze luidruchtig waren in het [naam 1] hotel te Doorwerth. Een van die mannen kwam achter hem aan en stak hem van achteren in het hoofd met een mes. [2] Hij is gevlucht en werd daarbij wederom achterna gezeten door iemand met een mes. [3] Het ging daarbij om een klein keukenmes met een lemmet van 8 tot 10 centimeter. [4]
Het slachtoffer is op 18 augustus 2021 nader verhoord. Tijdens dat verhoor zijn de camerabeelden getoond aan het slachtoffer. Die heeft verklaard dat hij de persoon is met de lichtgrijze joggingsbroek en blauwe polo en dat hij door de man met een geel T-shirt is gestoken. Daarnaast heeft hij verklaard hij dat hij door een ander persoon achterna werd gezeten, nadat hij was gevlucht. [5]
In de [naam 1] hotel te Doorwerth hangen camera’s. De camerabeelden zijn uitgelezen. Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende geverbaliseerd:
“(…) Chl4 14:25:36- Verdachte [verdachte] steekt zijn rechterhand uit in de richting van verdachte [medeverdachte 1] . Verdachte [medeverdachte 1] valt op de grond, waardoor is niet waarneembaar. Verdachte [verdachte] pakt iets uit de hand van verdachte [medeverdachte 1] .(…)Chl3 14:25:39- Verdachte [medeverdachte 2] wordt door een onbekende blanke man (NN2), gekleed in een korte zwarte broek van het merk [merk] en zwart t-shirt met korte mouwen, omver geduwd. Hierdoor heeft slachtoffer [slachtoffer] de ruimte om op te staan.Chl4 14:25:41- Verdachte [verdachte] rent in de richting van slachtoffer [slachtoffer] en verdwijnt uit beeld.Chl3 14:25:41- Verdachte [verdachte] rent het beeld in en gaat in de richting van slachtoffer [slachtoffer].Verdachte heeft daarbij iets vast in zijn rechter hand.Chl3 14:25:43- Verdachte [verdachte] haalt met zijn rechter arm/hand/vuist tweemaal uit in de richting van slachtoffer [slachtoffer] . Dit is mede een interpretatie van de vaart die verdachte heeft en de wijze waarop zijn arm en lichaam beweegt. (…)• Chl3 14:25:48- Verdachte [verdachte] staat stil en er gebeurt even niet. Zichtbaar is dat verdachte [verdachte] een glimmend of zilverkleurig en langwerpig voorwerp in zijn rechter, tot een vuist gebalde hand, vastheeft.Chl3 14:25:51- Slachtoffer [slachtoffer] loopt boven in beeld weg. De overige aanwezige zijn gefocust op een schermutseling rechts in beeld,Chl4 14:25:59- Slachtoffer [slachtoffer] loopt door het beeld. Hij houdt hierbij zijn rechter hand tegen zijn hoofd gedrukt.Slachtoffer loopt links het beeld uit.Chl3 14:26:00- Verdachte [medeverdachte 2] komt in beeld rennen vanaf rechts en stopt midden op het grasveld. Verdachte [verdachte] rent achter hem aan en bied hemhet voorwerp aan wat hij in zijn rechter hand heeft. Verdachte [medeverdachte 2] pakt dit voorwerp aan.(…)Chl4 14:26:11- Slachtoffer [slachtoffer] komt terug het beeld in gelopen en is kennelijk gewond aan zijn hoofd. Er is bloed zichtbaar. Slachtoffer stopt aan de rand van het grasveld waar de schermutseling nog aan de gang is.Chl3 14:26:11- Verdachte [medeverdachte 2] rent weg vanuit de schermutseling in de richting van slachtoffer [slachtoffer] .Chl4 14:26:16- Verdachte [medeverdachte 2] rent in de richting van slachtoffer [slachtoffer] welke op zijn beurt wederom wegrent uit beeld. Zichtbaar is dat verdachte [medeverdachte 2] een lang en smal voorwerp vastheeft zijn rechter hand. Verdachte verdwijnt uit beeld.Chl4 14:26:27- Verdachte [medeverdachte 2] komt weer in beeld. Zichtbaar is dat verdachte [medeverdachte 2] nog steeds een lang en smal voorwerp vastheeft zijn rechter hand. (…)” [6]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het mesje uit de handen van zijn oom heeft getrokken toen hij op de grond zat. [7] Verdachte heeft ook verklaard dat hij iemand van achteren heeft aangevallen en dat hij de persoon met zijn vuist heeft geslagen en dat hij zich pas na het zien van de camerabeelden bewust was van het feit dat hij op dat moment een mes in zijn handen had. [8]
Ter terechtzitting heeft verdachte aanvankelijk onder meer verklaard dat hij het mes uit de handen van zijn oom heeft gehaald en dat er ongeveer10 minuten zaten tussen dat moment en het moment dat hij het slachtoffer sloeg. Later tijdens de zitting zijn de camerabeelden getoond. Bij het zien van die camerabeelden heeft verdachte verklaard dat hij de persoon is met een geel T-shirt, dat hij het mes uit de hand van zijn oom trok en dat tussen het moment van het trekken van het mes uit de hand van zijn oom en dat hij vaststelt dat tussen dat moment en het slaan van het slachtoffer enkele seconden zaten. Ook heeft hij verklaard dat hij na het incident het mes aan [medeverdachte 2] gaf. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het slaan het mes horizontaal vast had in zijn hand. [9]
De rechtbank heeft ter zitting op de camerabeelden waargenomen dat verdachte het mes uit de handen van zijn oom, [medeverdachte 1] trekt en in één beweging richting het slachtoffer rent en vervolgens twee keer met gebalde vuist een slaande of snijdende beweging richting het achterhoofd van het slachtoffer maakt. Tussen het moment waarop verdachte het mes uit de hand van zijn oom trok en het moment van de aanval op het slachtoffer zaten enkele seconden. [10]
Uit de letselrapportage van 24 augustus 2021 van [naam 2] (forensisch arts i.o.) en [naam 3] (forensisch arts) volgt dat het slachtoffer letsel heeft aan de rechter achterzijde van zijn achterhoofd achter zijn rechter oor in de vorm van een huidonderbreking van circa 84 mm. De wond is gehecht. Er lijkt geen sprake te zijn van inwendig letsel. Er zal mogelijk een litteken blijven bestaan op de plaats van het letsel. [11]
Uit de (nadere) letselverklaring van 17 november 2021, opgemaakt door [naam 3] (forensisch arts), volgt dat sprake is van een snijverwonding op de rechterzijde van het achterhoofd. De snijverwonding bevindt zich enkele centimeters boven en achter de rechter oorschelp. De diepte van de snijverwonding is zowel door de huid als de onderliggende spierlaag. Het schedelbot is zichtbaar en intact. De lengte van de snijverwonding bedraagt circa 8,5 centimeter. Een snijverwonding wordt veroorzaakt door een voorwerp met een scherp snijdende rand. Het opgelopen letsel is zeer goed passend bij de door het slachtoffer beschreven toedracht. De kans op blijvend zichtbaar letsel is 100 %. Was het schedelbot ook beschadigd of zelfs geheel door geweest dan was er een zeer aannemelijke kans aanwezig geweest op het ontstaan van een infectie van de onderliggende hersenvliezen of hersenweefsel. Infecties aan het hersenvlies en hersenweefsel kunnen, ook ondanks adequate therapie, potentieel dodelijk zijn. Daarnaast had een onder de schedel liggend bloedvat geraakt kunnen worden. Het hierop volgend bloedverlies neemt daarbij ruimte in de schedelholte in en verdringt daarbij hersenweefsel. Afhankelijk van de grote van de bloeding kan er inklemming van hersenweefsel ontstaan, hetgeen acuut dodelijk is. Een direct nabij het achterhoofd gelegen regio is de halsregio. De handelingen tijdens het toebrengen van de snijverwonding hadden ook kunnen leiden tot het verwonden van de halsregio. In de halsregio lopen grote slagaders en aders die bij aansnijden kunnen leiden tot massaal bloedverlies met dodelijke afloop. In geval van het doorboren van een slagader kan het tijdsbeloop tot aan het overlijden circa 15 tot 20 minuten zijn. Gezien de diepte van de snijverwonding is er met een aanmerkelijke mechanische kracht gesneden. Indien het slachtoffer tijdens het incident van positie was veranderd had de verwonding dieper kunnen zijn of ook in nabij gelegen structuren, zoals het rechter oor of hals kunnen plaatsvinden. De handelingen van verdachte hadden in potentie kunnen leiden tot een blijvende invaliditeit van het slachtoffer. De kans hierop is vergroot door de aanmerkelijke mechanische kracht waarmee het letsel is toegebracht. [12]
Voorwaardelijk opzet op de dood?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging doodslag is vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat als gevolg van zijn handelen de dood bij het slachtoffer zal intreden en hij deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (vergelijk onder meer Hoge Raad 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718).
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - afgezien van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte tweemaal richting het hoofd van het bewegende slachtoffer een slaande, stekende dan wel snijdende beweging met een mes heeft gemaakt en dat het slachtoffer daardoor letsel aan zijn hoofd heeft opgelopen. Dat verdachte zou zijn vergeten dat hij ten tijde van het uithalen een mes in zijn handen had, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op het feit dat verdachte het mes enkele seconden daarvoor uit de handen van zijn oom had gepakt en vervolgens in één rechte lijn naar het slachtoffer loopt en vervolgens met de hand waarin het mes zich bevindt tot tweemaal toe uithaalt in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, evenals de nabijgelegen nek- en halsregio. Uit de letselverklaring volgt dat gezien de diepte van de snijverwonding er met een aanmerkelijke mechanische kracht is gesneden en dat als het slachtoffer tijdens het incident van positie was veranderd de verwonding dieper had kunnen zijn en ook andere regio’s geraakt hadden kunnen worden, zoals de nek en de halsregio. De kans daarop acht de rechtbank aannemelijk omdat zowel verdachte als het slachtoffer in beweging waren ten tijde van de aanval. Als het slachtoffer in de halsregio was geraakt had dit tot zodanig bloedverlies kunnen leiden dat het slachtoffer daaraan binnen korte tijd was komen te overlijden, aldus de forensisch arts. In de halsregio lopen immers grote slagaders en aders. Ook verdachte had dit moeten weten en heeft toch met die wetenschap het slachtoffer richting het hoofd geslagen, gestoken of gesneden, terwijl zijn bewegingen niet 100 % controleerbaar waren en hij daardoor de aanmerkelijke kans in het leven riep dat hij het slachtoffer op een fatale plek en/of fatale wijze zou raken.
Deze gedraging van verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Gelet daarop is de conclusie dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer en kan de poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Conclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks15 augustus 2021 te Doorwerth, in de gemeente Renkum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp/puntig (steek)voorwerp, die [slachtoffer]
één ofmeermalen in
(de richting van
)de hals en
/ofde nek en
/ofhet hoofd, in ieder geval het lichaam, heeft gestoken
/geprikt/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag en voorts bepleit dat indien de rechtbank de poging zware mishandeling (wel) bewezen verklaart, aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, dient te worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft tijdens een ruzie een mes in handen gekregen, is vervolgens direct op het slachtoffer afgelopen en heeft twee keer met het mes uitgehaald in de richting van het hoofd van het slachtoffer en hem met het mes in zijn achterhoofd geraakt. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer een ernstige verwonding toegebracht die dodelijk had kunnen zijn. Door zijn handelen heeft verdachte op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft daardoor een groot litteken op zijn hoofd. Dit litteken is blijvend, ontsierend, en het slachtoffer zal hierdoor altijd op een nare manier worden herinnerd aan wat er is gebeurd. De schrik en angst die het slachtoffer daardoor heeft gehad zal mogelijk blijvende mentale gevolgen hebben, of in ieder geval nog lang een negatieve psychische uitwerking hebben. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk (of ander) feit is veroordeeld zal noch in het voordeel, noch in het nadeel van verdachte worden meegewogen. Ook zonder (de waarschuwing van) een eerdere veroordeling had verdachte immers de ernst van een dergelijk feit duidelijk moeten zijn en had dat alleen al hem van het plegen daarvan moeten weerhouden.
Persoon van verdachte
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van (ernstige) psychische problematiek die van invloed was ten tijde van het bewezenverklaarde.
Ook uit het indicatieadvies van het NIFP van 31 augustus 2021 komen geen aanwijzingen naar voren voor ernstige psychiatrische problematiek, zoals een stoornis in het schizofrene spectrum of ernstige stemmingsproblematiek die een doorwerking zouden kunnen hebben gehad, aldus het NIFP.
De straf
Gezien de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie vormt. Met de officier van justitie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden. Het voorarrest zal daarop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 7.500,- aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging is het met de officier van justitie eens dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor smartengeld. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat het letsel van het slachtoffer in categorie 2 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven dient te worden gecategoriseerd. Bij letselcategorie 2 wordt een uitkering van € 2.500,- vastgesteld. Daarnaast dient bij het bepalen van de hoogte van het bedrag rekening te worden gehouden met de eigen schuld van het slachtoffer. Verdachte schiet [medeverdachte 2] te hulp nu [medeverdachte 2] door drie personen, waaronder het slachtoffer, wordt aangevallen. Dit is op de camerabeelden te zien, aldus de verdediging. De verdediging is van mening dat het slachtoffer een aanzienlijk aandeel in de vechtpartij heeft. De vordering van het slachtoffer dient daarom op € 1.250,- te worden vastgesteld. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De benadeelde partij heeft door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. Daarnaast ondervindt hij ook nu nog de psychische gevolgen van het incident. Uit de slachtofferverklaring komt naar voren dat het vertrouwen van de benadeelde partij in de medemens ernstig is geschonden en dat hij zich in het algemeen minder veilig voelt en slaapproblemen heeft.
De rechtbank is gelet op de bewezenverklaring van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer van achteren aangevallen en was niet met het slachtoffer in een vechtpartij verwikkeld.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade -die het slachtoffer door toedoen van verdachte heeft geleden- een bedrag van
€ 5.000,-worden toegekend
.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de pleegdatum van het feit, 15 augustus 2021.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het ten laste gelegde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (voorzitter), mr. M.P. Bos en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Vogelpoel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2021.
mr. M.P. Bos, mr. A. Tegelaar en mr. J.C.M. Vogelpoel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021383425, gesloten op 8 november 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 26-28.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 27.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 27.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 33.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 144-145.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 237.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 248-249.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
10.Eigen waarneming rechtbank.
11.Letselrapportage forensische geneeskunde GGD Gelderland, p. 126-127.
12.Letselverklaring van mr. drs. [naam 3] , forensisch arts VGGM Arnhem.