ECLI:NL:RBGEL:2021:6546

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
05/254886-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van medeplichtigheid aan zware mishandeling met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan zware mishandeling, waarbij het slachtoffer is overleden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Uit het procesdossier bleek niet dat de verdachte opzet had op enig geweldsdelict. De verdachte had wel een voorgevoel dat de medeverdachte het slachtoffer zou bang maken, maar dit was onvoldoende om te concluderen dat hij opzettelijk heeft bijgedragen aan de mishandeling.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de medeverdachte het slachtoffer met een mes zou aanvallen. De rechtbank benadrukte dat voor medeplichtigheid aan een misdrijf niet alleen het opzet op de handelingen van de medeplichtige moet worden bewezen, maar ook dat het opzet gericht moet zijn op het gronddelict. In dit geval was er geen bewijs dat de verdachte opzet had op de zware mishandeling.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen werden niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/254886-19
Datum uitspraak : 6 december 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte]
op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet,
- een afspraak gemaakt met die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de/zijn auto zat en/of
- ( vervolgens) het portier van de bijrijderskant van die auto geopend en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] gestoken,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
(op verzoek van en/of in samenspraak met die [medeverdachte] ) die [slachtoffer] naar een (met die [medeverdachte] ) afgesproken plek te rijden/te brengen.

2.De standpunten

De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Medeverdachte [medeverdachte] is veroordeeld wegens zware mishandeling van [slachtoffer] als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft met [medeverdachte] afgesproken dat hij [slachtoffer] naar een ontmoeting met [medeverdachte] zou brengen, terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] ruzie had met dealers en dat [medeverdachte] drugs dealde. [medeverdachte] had tegen verdachte gezegd dat [slachtoffer] straf zou krijgen.
Hoewel niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat [medeverdachte] [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist dat [medeverdachte] [slachtoffer] een lesje wilde leren en dat dit zeer waarschijnlijk zou bestaan uit het geven van klappen. Het opzet van verdachte was gericht op mishandeling. Dit heeft voldoende verband met het gronddelict, te weten zware mishandeling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van dertig uur, subsidiair vijftien dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar.
De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Het ‘meelokken’ naar een afspraak of ontmoeting is geen (voorwaardelijk) opzet op enig geweldsdelict. Verdachte wist niet wat [medeverdachte] van plan was en al helemaal niet dat hij een mes zou gaan gebruiken. De verklaring van [medeverdachte] is onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebezigd.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf vereist is dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 10 maart 2019 hebben verdachte en [medeverdachte] afgesproken om elkaar tussen 17:30 en 18:00 uur te ontmoeten in Geldermalsen. [medeverdachte] wilde praten met [slachtoffer] en vroeg aan verdachte om [slachtoffer] mee te nemen naar de afspraak. Verdachte had het voorgevoel dat [slachtoffer] door [medeverdachte] bang zou worden gemaakt.
Verdachte en [slachtoffer] zijn vervolgens met de auto naar de [straatnaam] te Geldermalsen gereden en hebben daar de auto neergezet. Verdachte was de bestuurder en [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel. Toen [medeverdachte] aankwam, zette hij zijn auto schuin voor de auto van verdachte, stapte uit en opende het portier van de bijrijderskant van de auto van verdachte. Vervolgens heeft [medeverdachte] [slachtoffer] meerdere vuistslagen tegen het hoofd gegeven en meermalen met een mes in het been van [slachtoffer] gestoken. Als gevolg van deze messteken is [slachtoffer] overleden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voorgaande, vastgesteld kan worden dat verdachte op verzoek van [medeverdachte] [slachtoffer] naar een afgesproken plek heeft gereden. Er is echter geen enkel bewijs voor de conclusie dat verdachte wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat [medeverdachte] [slachtoffer] aldaar met een mes zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, noch dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachte wist dat er een mes aanwezig was op of dat hij wist dat er een mes werd meegenomen naar de afspraak, noch dat er een plan was om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft hierover verklaard dat [medeverdachte] hem had gezegd dat hij met [slachtoffer] wilde praten. Verdachte had wel een voorgevoel dat [slachtoffer] door [medeverdachte] bang zou worden gemaakt, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat verdachte (voorwaardelijke) opzet had op het gelegenheid geven tot enig geweldsdelict, laat staan op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een mes.
Dit betekent dat het tenlastegelegde niet is bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

4.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.657,68 aan materiële schade en € 20.000,-- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.802,60 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.579,64 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zullen de benadeelde partijen niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoedeman (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 december 2021.
Mr. Van Wezel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.