ECLI:NL:RBGEL:2021:6447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
05/219195-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensensmokkel met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1987, werd ervan beschuldigd gedurende een jaar twee personen te hebben geholpen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit verblijf wederrechtelijk was. De tenlastelegging omvatte onder andere het onderhouden van contact met deze personen over arbeid in Nederland en het vervoeren van hen in een voertuig. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de bevindingen van de verbalisanten in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de slachtoffers had geholpen bij hun toegang tot Nederland. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte uit winstbejag had gehandeld door de slachtoffers zonder verblijfsrecht in zijn bedrijf te laten werken en hen contant uit te betalen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf in Nederland.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van de straf op zijn bedrijfsactiviteiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/219195-21
Datum uitspraak : 2 december 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats 1]
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. E. Kaya, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 mei 2020 tot en met 15 mei 2021 te [plaatsnaam 2] , gemeente [naam 3] en/of te [plaatsnaam 1] , althans in Nederland, een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
en/of
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte (onder andere),
- contact onderhouden met voornoemde perso(o)n(en) (in [land] ) over het verrichten van arbeid in Nederland en/of
- voornoemde perso(o)n(en) in een voortuig vervoerd/gereden door Nederland,
- voornoemde perso(o)n(en) arbeid doen/laten verrichten (voor [naam 1] ),
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was en dit feit werd begaan in de uitoefening van zijn ambt of beroep.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte met de in de tenlastelegging genoemde personen vanuit het buitenland naar Nederland zou zijn gereisd. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland en evenmin dat verdachte daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft.
De raadsman heeft voorts betoogd dat geen sprake is van het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen. Dat verdachte contact zou hebben onderhouden met voornoemde personen in [land] blijkt niet uit het dossier.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn te ontlenen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of dat verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft. Daarnaast acht de rechtbank niet bewezen dat het feit werd begaan in de uitoefening van verdachtes ambt of beroep. De rechtbank zal verdachte in zoverre van het tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uit winstbejag [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of de genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, overweegt de rechtbank als volgt.
Op 15 mei 2021 zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij een toezichtscontrole in [plaatsnaam 2] , gemeente [naam 2] , een bruinkleurige bedrijfsauto van het merk [merk] , met Nederlands kenteken [kenteken] rijden op de [straatnaam] in [plaatsnaam 2] . De auto met daarin drie mannen werd staande gehouden en de inzittenden werd gevraagd een geldig identiteitsdocument te tonen. De bestuurder overhandigde een geldig [nationaliteit] nationaal paspoort op naam van [verdachte] (verdachte) waarin een aantekening voorlopige voorziening was aangebracht. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg of de bijrijder ook in het bezit was van een geldig grensoverschrijdingsdocument. De bijrijder leek hem niet te verstaan. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde de bestuurder toen zeggen dat de bijrijder en de man achterin de auto geen identiteitsbewijzen bij zich hadden en dat zij geen Nederlands spraken. Verbalisant [verbalisant 1] vroeg vervolgens of de mannen een ander document hadden met hun naam of identiteitsgegevens erop. De bijrijder overhandigde daarop een [nationaliteit] identiteitskaart met de gegevens: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] in [land] . De man achterin het voertuig gaf op te zijn: [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 2] . Uit het Vreemdelingen Basis Systeem bleek dat zowel aan [slachtoffer 1] als aan [slachtoffer 2] een v-nummer was gekoppeld, maar dat er niets stond vermeld over hun verblijfsrecht. Daarop heeft verbalisant [verbalisant 1] bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geïnformeerd. De medewerker van de IND deelde mee dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. [2]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met verdachte en met [slachtoffer 2] in de auto zat. Het busje waarin zij zaten, was van het stukadoorsbedrijf van verdachte. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkten allebei voor het stukadoorsbedrijf van verdachte. Ze waren collega’s van elkaar. [slachtoffer 1] deed dat sinds een jaar en werd door verdachte cash uitbetaald. Hij verdiende eerst € 80 per dag en nu
€ 100 per dag. Per maand verdient hij tussen de € 2000 en € 2500. Hij is in februari 2020 naar Nederland gekomen en woonde sinds een jaar in [plaatsnaam 1] . Hij werkt voor verdachte sinds hij in Nederland is. Hij heeft geen verblijfsrecht in het Schengengebied, hij is illegaal in Nederland. Verdachte weet dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij met zijn neef [verdachte] (verdachte) en [slachtoffer 1] in de auto zat. [slachtoffer 2] werkte sinds een paar dagen voor het bedrijf van verdachte. Op 15 mei 2021 heeft hij bouwwerkzaamheden verricht bij de Duitse grens. [slachtoffer 2] is met [slachtoffer 1] in contact gekomen op de werkvloer, hij kent hem sinds een maand ongeveer. [slachtoffer 2] heeft altijd al contact gehad met zijn neef. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] beschrijft een foto die hij heeft aangetroffen op de telefoon van verdachte. Die foto is gemaakt op 23 december 2020. Hierop zijn drie personen te zien: verdachte, [slachtoffer 1] en een voor verbalisanten onbekende man. Deze personen zijn te zien in werkkleding in een ruimte waar verbouwd werd. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij een stukadoorsbedrijf heeft. De bruine [merk] met kenteken [kenteken] is van hem. Deze auto heeft hij geleased via zijn bedrijf. Op 15 mei 2021 was verdachte in de buurt van de grens aan het werk. Op zaterdag en zondag zouden er mensen voor hem komen werken. [6]
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat ‘ [naam 1] ’ de handelsnaam van de eenmanszaak van verdachte is. [7]
Uit deze bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer 1] een jaar werkzaam is geweest voor het bedrijf van verdachte en dat [slachtoffer 2] in elk geval een aantal dagen voor het bedrijf van verdachte werkzaam is geweest. Zij hebben beiden geen verblijfsrecht in Nederland. Door deze personen betaald te laten werken voor zijn bedrijf, heeft verdachte hun verdere illegale verblijf in Nederland bevorderd, in elk geval gemakkelijker gemaakt.
Dat verdachte hen uit winstbejag werkzaamheden voor zijn bedrijf heeft laten verrichten, leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte in elk geval [slachtoffer 1] contant uitbetaalde. Door personen die illegaal in Nederland verblijven te werk te stellen en contant uit te betalen, heeft verdachte zich onttrokken aan de van toepassing zijnde regelingen inzake de tewerkstelling van (buitenlandse) personen en heeft verdachte de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten uitgespaard. Hieruit blijkt dat zijn handelingen gericht waren op verrijking.
Tot slot acht de rechtbank op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [slachtoffer 1] , bewezen dat verdachte wist dat de genoemde personen illegaal in Nederland verbleven. Aan de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen verblijfsrecht hadden, gaat de rechtbank voorbij. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte op de hoogte is van de geldende regels, aangezien hij daar zelf ervaring mee heeft. Hij is immers zelf van [nationaliteit] afkomst en heeft zelf bij zijn komst naar Nederland een verblijfsrechtelijke procedure doorlopen, die ook op dit moment weer actueel is.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 15 mei 2020 tot en met 15 mei 2021 te [plaatsnaam 2] , gemeente [naam 3] en/of te [plaatsnaam 1] , althans in Nederland,
een ander ofanderen, te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ,
behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft
en/of
uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland
of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft hij, verdachte
(onder andere),
- contact onderhouden met voornoemde perso
(o
)n(en)
(in [land] )over het verrichten van arbeid in Nederland en
/of
- voornoemde perso
(o
)n
(en
)in een voertuig vervoerd
/geredendoor Nederland,
- voornoemde perso
(o
)n
(en
)arbeid doen/laten verrichten
(voor [naam 1]
),
terwijl hij, verdachte, wist
of ernstige redenen had te vermoedendat dat verblijf wederrechtelijk was
en dit feit werd begaan in de uitoefening van zijn ambt of beroep.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat rekening moet worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een bedrijf heeft en dat er een verblijfsrechtelijke procedure bij de IND loopt. Als verdachte door deze strafzaak zijn bedrijfsactiviteiten niet meer kan uitvoeren, kan dat betekenen dat de IND negatief zal beslissen in die procedure.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in de periode van een jaar schuldig gemaakt aan het behulpzaam zijn van twee personen bij hun verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat zij in Nederland geen rechtmatig verblijf hadden. Hij heeft ze voor zijn bedrijf laten werken zonder daarvoor de lasten af te dragen. Verdachte heeft uit winstbejag gehandeld door hen zwart te laten werken. Daarmee heeft verdachte het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist. Bovendien heeft het handelen van verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit dat diverse maatschappelijk ongewenste effecten met zich brengt.
Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 oktober 2021 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten in Nederland is veroordeeld. Daaruit komt verder naar voren dat verdachte op 7 september 2021 een strafbeschikking heeft gehad ter zake van een delict op grond van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal hiermee rekening houden gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de hiervoor genoemde ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn eis en acht alles afwegende de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg (voorzitter), mr. R. Raat en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2021.
Mr. Vogel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , van de KMar Brigade Oostgrens-Midden/Zevenaar, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 19 mei 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 3-6.
3.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] , p. 28-29.
4.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] , p. 36-37.
5.Het proces-verbaal, p. 42.
6.De processen-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 15, 20-21.
7.Het proces-verbaal, p. 41.