ECLI:NL:RBGEL:2021:6443

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
AWB-18_4979
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig onderzoek naar jeugdhulp en persoonsgebonden budget

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 2 december 2021, staat de zorg voor jeugdhulp centraal. Eiser, een jeugdige met diverse psychische en lichamelijke aandoeningen, heeft een aanvraag ingediend voor jeugdhulp in de vorm van begeleiding en ondersteuning. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, dat hem een persoonsgebonden budget (pgb) heeft toegekend voor begeleiding, maar niet voor de gevraagde weerbaarheids- en assertiviteitstraining. De rechtbank constateert dat het onderzoek door verweerder onzorgvuldig is uitgevoerd. Er is onvoldoende gekeken naar de kwaliteit van de zorg die door de voorgestelde zorgverlener kan worden geleverd en of deze zorg aansluit bij de behoeften van eiser. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit II niet voldoende is gemotiveerd en vernietigt dit besluit. Tevens wordt verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten en er wordt schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeert dat de jeugdhulp die eiser nodig heeft niet uitsluitend door een professionele zorgverlener kan worden geleverd, maar dat ook informele hulp mogelijk is, mits deze van goede kwaliteit is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 18/4979

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] , verweerder

(gemachtigden: mr. G. Pletzer en L. de Haas).
en

de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming), derde-partij.

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser over de periode van 16 juli 2018 tot en met 15 januari 2019 jeugdhulp in de vorm van begeleiding (CAL en CAM) toegekend. Verweerder heeft hiervoor een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt.
In het besluit van 20 augustus 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Onder verbetering van de motivering heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer (Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210).
De rechtbank heeft het beroep aanvankelijk op 4 maart 2021 op zitting behandeld. De moeder van eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Omdat verweerder toen zonder bericht van verhindering niet is verschenen, heeft de rechtbank een nieuwe zitting bepaald op 11 maart 2021.
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft op 11 maart 2021 het beroep behandeld, waarna het onderzoek is geschorst. De rechtbank heeft verweerder opgedragen nader onderzoek te verrichten op de in het schorsingsbesluit genoemde wijze.
Verweerder heeft op 3 mei 2021 de rapportage aan de rechtbank en (de gemachtigde van) eiser toegezonden. Op 21 mei 2021 heeft verweerder een aanvullende beslissing (bestreden besluit II) aan (de gemachtigde van) eiser toegezonden.
De voorzitter van de meervoudige kamer heeft op 21 september 2021 het beroep opnieuw op zitting behandeld. Ter zitting is tussen partijen een tijdelijke regeling getroffen. Daarna is het onderzoek gesloten en is uitspraak bepaald.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit II het bestreden besluit I heeft vervangen. Het bestreden besluit II komt niet tegemoet aan het beroep van eiser. Het ingediende beroep is op grond van artikel 6:19, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarom van rechtswege (ook) gericht tegen het bestreden besluit II.
Omdat niet is komen vast te staan dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren en zich in deze uitspraak beperken tot de beoordeling van het bestreden besluit II.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] . Eiser is onder meer bekend met autisme, hypotonie (verlaagde spierspanning) en een aorta(klep)stenose. Eiser woont samen met zijn moeder en zijn zus. Zijn zus, geboren op [geboortedatum] , is bekend met ADHD. Moeder is bekend met psychische klachten en mede op die grond arbeidsongeschikt verklaard. Moeder is overbelast als het gaat om de zorg die zij aan beide kinderen verleent en moet verlenen.
De moeder van eiser heeft op 12 februari 2018 de eerste pgb-aanvraag gedaan, pgb-plan versie I. Tijdens het huisbezoek op 15 maart 2018 is dit plan besproken. Omdat het plan niet compleet was en in het gesprek duidelijk werd dat er een bredere hulpvraag is, is door moeder op 18 april 2018 een nieuw pgb-plan, versie II, ingediend.
Op 26 april 2018 heeft de jeugdconsulent eiser en zijn moeder bericht dat de gevraagde assertiviteitstraining, weerbaarheidstraining en uitdaging spierkracht in contact met leeftijdsgenoten niet als passende hulpverlening wordt gezien vanwege het autisme en lichamelijke beperkingen.
Op 17 mei 2018 is het tweede pgb-plan besproken. Vervolgens heeft zorgverlener mevrouw [naam] namens moeder en eiser op 3 juli 2018 een derde pgb-plan, versie III, bij verweerder ingediend. Naar aanleiding van dit laatste plan is door verweerder de jeugdhulp als omschreven in het primaire besluit toegekend.
2. Verweerder heeft – voor zover voor dit beroep nog van belang – aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat uit het aanvullend onderzoek, zoals dat is opgedragen door de rechtbank in het schorsingsbesluit, volgt dat eiser beschermd opgroeit en dat hij hulp kan gebruiken om assertiever te reageren in sociale situaties, bij het aangaan van sociale contacten en bij het versterken van zijn zelfredzaamheid.
Volgens verweerder is in dit geval respijtzorg een passende voorziening zodat eiser kan werken aan zijn sociale vaardigheden en het vergroten van zijn zelfredzaamheid en de moeder van eiser tegelijkertijd ruimte krijgt om tot rust te komen en te ontspannen. Daarnaast vindt verweerder assertiviteits- en weerbaarheidstraining door een individuele ambulante begeleider passend voor eiser.
Gezien de hulpvraag van eiser en zijn moeder vindt verweerder het niet passend om informele zorg door [naam] in te zetten. De heer [naam] voldoet niet aan de kwaliteitseisen voor formele zorg conform de Verordening jeugdhulp gemeente Zutphen 2018 (de Verordening) en de Algemene Voorwaarden Sociaal Domein Zorgdomein Midden IJssel Oost Veluwe (de Algemene Voorwaarden).
3. Eiser voert – zakelijk weergegeven – aan dat verweerder ten onrechte de gevraagde weerbaarheids- en assertiviteitstraining door [naam] niet heeft toegekend.
Daarmee sluit de toegekende jeugdhulp niet aan bij zijn behoeften en persoonskenmerken. Het onderzoek dat verweerder naar zijn behoeften en persoonskenmerken heeft verricht, is onvolledig en heeft onzorgvuldig plaatsgevonden. Het onderzoek is in ieder geval niet verricht overeenkomstig het stappenplan zoals neergelegd in de uitspraak van 1 mei 2017 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
Bovendien is het besluit van verweerder onvoldoende (inzichtelijk) gemotiveerd. Niet duidelijk is waarom de inzet van een informeel pgb niet passend is. Eiser heeft nog steeds behoefte aan begeleiding en ondersteuning in de vorm van een assertiviteits-/ weerbaarheidstraining. Hij wil dat graag van de heer [naam] ontvangen. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom [naam] niet voldoet aan de kwaliteitseisen.
4. Verweerder heeft in zijn brief van 29 juni 2021 aan de rechtbank erkend dat aan de totstandkoming van het (her)onderzoek dat na de zitting van 11 maart 2021 heeft plaatsgevonden geen verslaglegging ten grondslag ligt.
4.1.
Het bestreden besluit II is alleen al om die reden niet (voldoende) zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Daar komt bij dat in het bestreden besluit II de te verstrekken jeugdhulp niet in uren/tijdseenheden is uitgedrukt, terwijl dat wel moet.
4.2.
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
4.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.1.
Tussen partijen is nog steeds in geschil of de weerbaarheids- en assertiviteitstraining ook bij [naam] kan worden ingekocht, zoals eiser dat graag wil en verweerder weigert.
4.3.2.
Verweerder heeft in dat kader op de zitting van 21 september 2021 aangevoerd dat [naam] niet voldoet aan de voorwaarden die verweerder stelt aan een professionele jeugdhulpverlener. De jeugdhulp die verweerder in dit geval aan eiser moet verstrekken, de assertiviteits- en weerbaarheidstraining, kan alleen worden geboden door een professionele jeugdhulpverlener met wie verweerder heeft gecontracteerd. Dat vloeit volgens verweerder voort uit artikel 5.1.1, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet, artikel 11, vijfde lid, van de Verordening en bijlage 1 bij de Verordening en de Algemene Voorwaarden . Bijlage 1 bij de Verordening bepaalt verder dat in het geval van specialistische jeugdhulp nodig is, geen pgb wordt verstrekt. Die jeugdhulp kan alleen worden verstrekt door een professionele zorgverlener die met verweerder heeft gecontracteerd.
4.3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de jeugdhulp waarvoor eiser geïndiceerd is, de assertiviteits- en weerbaarheidstraining, specialistische jeugdzorg in de zin van Bijlage 1 bij de Verordening is. Dat volgt in ieder geval niet uit artikel 3 aanhef, eerste lid onder a, van de Verordening, waar begeleiding een integraal product wordt genoemd. Dit in tegenstelling tot (specialistische) geestelijke gezondheidszorg als genoemd in het zesde lid van deze bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank moet de assertiviteits- en weerbaarheidstraining door [naam] worden gezien als begeleiding bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling. Ook uit de toelichting op de Verordening volgt niet dat in dit geval sprake is van specialistische jeugdzorg waarvoor uitsluitend een professionele zorgverlener die met verweerder heeft gecontracteerd ingezet kan worden. Evenmin volgt dit uit het Zorgproductenboek waarnaar de toelichting op de Verordening wijst.
4.3.4.
Nu niet vast is komen te staan dat eiser is aangewezen op specialistische hulp, is evenmin vast komen te staan dat de jeugdhulp aan eiser niet verleend kan worden in de vorm van informele hulp bedoeld in artikel 1 aanhef en onder k, van de Verordening.
Voor deze vorm van jeugdhulp kan door verweerder een pgb worden verstrekt. Dat zou dus ook gelden voor de hulp door [naam] . Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of [naam] de aangewezen instantie is om aan eiser jeugdhulp te verlenen. Verweerder zal dus moeten onderzoeken of gewaarborgd is dat de (informele) jeugdhulp door [naam] van goede kwaliteit is. Verweerder zal bij dat onderzoek ook rekening moeten houden met onder meer de behoefte, persoonskenmerken én de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouder(s) (artikel 2.3, vierde lid, aanhef en onder a en b) van de Jeugdwet.
4.4.
Gelet op hetgeen hierboven is vermeld, beschikt de rechtbank niet over voldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 748,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.870,-.
6. Eiser heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.1.
De rechtbank zal dit verzoek toewijzen.
6.2.
Voor een uitspraak van een rechtbank geldt in beginsel dat deze niet binnen een redelijke termijn is gedaan, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is gestart uitspraak doet. Daarbij geldt dat de behandeling in bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van eiser zijn omstandigheden die in een concrete zaak een langere behandelingsduur kunnen rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen reden die een langere behandelingsduur rechtvaardigt.
De termijn start in beginsel op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In dit geval is dat op 26 juli 2018. Vanaf dat moment tot de datum van deze uitspraak zijn drie jaar en bijna zes maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn in deze zaak met bijna anderhalf jaar is overschreden.
Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Verweerder heeft het besluit op bezwaar op 20 augustus 2018 genomen en verzonden en heeft daarmee de besluitvorming op bezwaar in een termijn van minder dan een maand afgerond. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn met bijna anderhalf jaar aan de rechtbank is toe te rekenen. Vast uitgangspunt is dat een schadevergoeding van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, gepast is. De door eiser geleden immateriële schade wordt daarom vastgesteld op een bedrag van € 1.500,-, welk bedrag geheel ten laste van de Staat der Nederlanden (Minister voor Rechtsbescherming) komt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister voor Rechtsbescherming) tot betaling aan eiser van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en
mr. W.H.A.C.M. Bouwens en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, leden, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Wettelijk kader
Jeugdwet
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
jeugdhulp
: (...)
1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt,
Artikel 2.3
1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
2. Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
3. (…….)
4. Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
5. Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.
6. (…..)
Artikel 2.9
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
a. over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
b. over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
c. de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld, en
d. voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Besluit Jeugdwet
Artikel 5.1.1
1. Indien toepassing is gegeven aan artikel 5.2.1, eerste lid, dragen de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het college, voor zover het betreft de toeleiding naar, advisering over, de bepaling en het inzetten van de aangewezen voorziening, er zorg voor dat de taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional. De jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het college delen de taken toe met inachtneming van de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional.
2. In afwijking van het eerste lid kan de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het college anderen dan geregistreerde professionals met de uitvoering van taken belasten indien hij of zij aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de uit te voeren taak daardoor niet nadelig wordt beïnvloed. In afwijking van het eerste lid belast de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of het college anderen met die taken, indien dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van uit te voeren taak.
3. De jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het college dragen er zorg voor dat geregistreerde professionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de voor hen geldende professionele standaarden.
Artikel 5.2.1
Onze Ministers kunnen op aanvraag van de beheerder van een beroepsregister dat register als enig kwaliteitsregister jeugd erkennen.
De beheerder van het kwaliteitsregister jeugd is een stichting als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Verordening jeugdhulp gemeente [woonplaats] 2018
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
(…..)
k. informele hulp: er is sprake van informele hulp, als de hulpverlener(s) niet voldoen aan de criteria voor formele hulp.
Artikel 3
De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
1.integrale producten
a. begeleiding
Artikel 11
(……………)
5. Het college kan in een nadere regeling bepalen dat vanwege de kwaliteitsborging bepaalde ondersteuning door een formele hulp moet worden geboden.
6. Er is enkel en alleen sprake van formele hulp bij:
a. een aanbieder die de gemeente [woonplaats] voor zorg in natura heeft gecontracteerd voor de betreffende ondersteuning,
b. een aanbieder die voldoet aan de volgende criteria:
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK); én
richt zich, blijkens de handelsbenaming uit de KvK, primair op de benodigde ondersteuning, zoals is vastgelegd in het ondersteuningsplan; én
werkt conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een geldende methodiek onderdeel is; én
biedt een dienstverband aan minimaal twee medewerkers; én
de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is; én
degene die de daadwerkelijke ondersteuning biedt aan de cliënt is geen partner, eerste of tweedegraads familie van deze cliënt;
beschikt voor kortdurend verblijf over een locatie waar meerdere cliënten tijdelijk kunnen verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.
beschikt voor begeleid wonen over een locatie waar meerdere cliënten verblijven en waar permanent toezicht aanwezig is.
beschikt voor beschermd wonen over een locatie van een instelling waar meerdere cliënten verblijven en waar sprake is van permanent toezicht, een therapeutisch leefklimaat en een beschermde woonomgeving óf:
c. een zelfstandige zonder personeel of freelancer die blijkens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel zich primair richt op de benodigde ondersteuning, zoals vastgelegd in het ondersteuningsplan én werkt conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een geldende methodiek onderdeel is.
(…..)
Een jeugdige of zijn ouders kunnen de individuele voorzieningen onder voorwaarden betrekken van een persoon die niet voldoet aan de voorwaarden van een formele hulpverlener waarbij:
a. voor informele hulpen van 22 jaar en ouder een maximum uurtarief voor maximaal 40 uur per week, of een maximum tarief per etmaal, zoals opgenomen in bijlage 1, geldt. Als sprake is van een informele hulp die parttime of fulltime betaalde arbeid verricht, geldt dat het maximum van de te verlenen informele hulp op basis van een pgb in combinatie met de betaalde arbeid tezamen het gemiddelde van 48 uur per week, gemeten over een periode van 16 aaneengesloten werkweken, conform de Arbeidstijdenwet, niet mag overschrijden;
b. voor informele hulpen jonger dan 22 jaar maximaal het wettelijk minimumloon inclusief vakantietoeslag geldt.
9. Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot het inzetten van informele hulp met een pgb wordt bij de afweging betrokken:
a. de mogelijkheden van de informele hulp om de hulp te bieden die conform de beoogde doelstellingen in het verslag of gezinsplan benodigd is;
b. de belastbaarheid van de mantelzorger en/of informele hulp. Er mag geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting;
c. de borging van de kwaliteit door de jeugdige of zijn ouders van de geboden hulp;
d. het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de benodigde continuïteit;
e. de mogelijkheid om vervangende ondersteuning in te kunnen kopen of passende ondersteuning in natura in te zetten.