ECLI:NL:RBGEL:2021:6442

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
C/05/386928 / FA RK 21-1391
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding met verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 2 december 2021 uitspraak gedaan over de wijziging van kinderalimentatie na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om de man, verweerder, te verplichten tot een bijdrage van € 409 per kind per maand, met ingang van 15 januari 2021. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om een lagere bijdrage van € 318 per kind per maand voor de periode van januari tot en met juli 2021, en € 279 per kind per maand vanaf augustus 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een verwijtbaar inkomensverlies heeft geleden door zijn detentie wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag, wat heeft geleid tot een vermindering van zijn inkomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat, ondanks het inkomensverlies, de man moet worden aangesproken op zijn oude, hogere inkomen bij de berekening van de kinderalimentatie, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 652 per kind per maand, en heeft geoordeeld dat de kosten van opvang niet als behoefteverhogend kunnen worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man € 383 per kind per maand moet betalen, met de verplichting om deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/386928 / FA RK 21-1391
Datum uitspraak: 2 december 2021
beschikking vaststelling kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoeker], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.M. Slootweg te Barneveld,
tegen
[verweerder], hierna de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. W. de Hoop te Arnhem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 20 april 2021,
- het F9-formulier van de vrouw van 26 april 2021 met productie 6 en 12,
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 15 juni 2021,
- het F9-formulier van de man van 22 juni 2021 met bijlage,
- het F9-formulier van de man van 13 juli 2021 betreffende schriftelijke afdoening,
- het F9-formulier van de vrouw van 14 juli 2021 betreffende schriftelijke afdoening,
- de akte tot repliek van de vrouw, ingekomen op 12 augustus 2021,
- het F9-formulier van de vrouw van 17 augustus 2021 met productie 21,
- de akte tot dupliek van de man, ingekomen op 9 september 2021.
1.2.
Aan partijen is de mogelijkheid geboden om de procedure schriftelijk voort te zetten en af te doen. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. Dat betekent dat de rechtbank de zaak schriftelijk af zal doen en een beslissing neemt op basis van de stukken, dus zonder mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van [datum] 2019 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is op [datum] 2020 ontbonden door inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben samen drie kinderen:
  • [kind 1],geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
De vrouw oefent het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij haar.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt (na wijziging) uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de man met ingang van 15 januari 2021 met € 409 per kind per maand bijdraagt in de kosten van de kinderen, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt (na wijziging):
  • het verzoek van de vrouw af te wijzen,
  • te bepalen dat hij over de periode van 15 januari 2021 tot en met juli 2021 met € 318 per kind per maand dient bij te dragen,
  • te bepalen dat hij vanaf augustus 2021 met € 279 per kind per maand dient bij te dragen.

4.De beoordeling

De ingangsdatum
4.1.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden. Partijen zijn het erover eens dat de bijdrage in moet gaan per 15 januari 2021, de datum waarop de man weer in dienst is getreden bij zijn werkgever. De rechtbank zal hierbij aansluiten.
De behoefte van de kinderen
4.2.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de behoefte genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kinderen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen op basis van de inkomensgegevens uit 2018, geïndexeerd naar 2021, € 652 per kind per maand bedraagt. De rechtbank zal hierbij aansluiten.
4.4.
De vrouw stelt vervolgens dat behoefte moet worden verhoogd met de netto oppaskosten na scheiding. Het betreft de kosten van de BSO van [kind 3] ter hoogte van netto € 115 per maand. De vrouw verdeelt deze extra kosten gelijk over de kinderen waardoor de behoefte volgens haar vastgesteld moet worden op € 690 per kind per maand. Volgens de vrouw is het een aanzienlijk bedrag. De man betwist dat het gaat om dermate hoge kosten dat de behoefte van de kinderen met dit bedrag verhoogd zou moeten worden.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de BSO van [kind 3] niet behoefte-verhogend zijn. De rechtbank volgt hierin de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak. Daaruit blijkt dat oppaskosten verhogend kunnen zijn als deze kosten dermate hoog zijn dat deze niet gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten. De rechtbank vindt dat de kosten voor [kind 3] in verhouding staan tot het inkomen van partijen. Daar komt bij dat de vrouw heeft aangetoond dat de oppaskosten voor de scheiding netto € 330 per maand bedroegen voor de drie kinderen samen. Voor [kind 3] wordt nu een bedrag van netto € 115 per maand betaald. De vrouw wordt sinds de scheiding dus niet geconfronteerd met aanzienlijk hogere oppaskosten dan voorheen.
De draagkracht van beide ouders
4.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de draagkracht van de ouders genoemd.
De draagkracht van de man
4.7.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man kijkt de rechtbank eerst naar zijn inkomen. Partijen zijn het erover eens dat het inkomen van de man tot 1 augustus 2021 afgerond € 6.374 bruto per maand bedraagt, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en een dertiende maand. Partijen zijn het niet eens over het inkomen van de man vanaf 1 augustus 2021 en over het al dan niet meerekenen van het Employee Budget. De rechtbank zal deze geschilpunten hieronder bespreken.
-
Is er sprake van verwijtbaar inkomensverlies vanaf 1 augustus 2021?
4.8.
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van verwijtbaar, niet voor herstel vatbaar inkomensverlies van de man vanaf 1 augustus 2021. De man heeft zijn arbeidsuren teruggebracht omdat hij een behandeltraject moet volgen na zijn detentie wegens ontucht met twee van de kinderen van partijen. De beslissing of deze vermindering van inkomen al dan niet buiten beschouwing wordt gelaten hangt af van het antwoord op de vraag of:
1. de man redelijkerwijs het oude (fulltime) inkomen weer kan verwerven en
2. of dit van hem kan worden gevergd.
Is het antwoord op beide vragen positief, dan kan worden uitgegaan van het oorspronkelijke inkomen. Is echter het antwoord op (één van) beide vragen negatief dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of een inkomensvermindering geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing moet blijven. In het bijzonder moet dan worden gekeken of de onderhoudsplichtige (de man) zich uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde (hier de kinderen) met het oog op hun belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval dan wordt gerekend met het nieuwe en dus lagere inkomen; is dat wel het geval dan wordt met het oude en dus hogere inkomen gerekend.
4.9.
De rechtbank acht het inkomensverlies verwijtbaar. Dat de man een dag per week nodig heeft voor een behandeltraject en ambulante hulpverlening, is een gevolg van zijn veroordeling. Dat moet voor rekening en risico van de man blijven. Zeker nu de veroordeling, de daaropvolgende detentie en het natraject samenhangen met strafrechtelijke feiten richting twee van de kinderen. De man heeft deze situatie zelf veroorzaakt. De rechtbank acht het inkomensverlies ook niet voor herstel vatbaar. Uit de door de man overgelegde brief van [hulpverleningsinstantie] blijkt namelijk dat het behandeltraject voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, zodat onduidelijk is of en zo ja wanner de man weer fulltime kan gaan werken. In beginsel moet bij verwijtbaar, maar niet voor herstel vatbaar inkomensverlies met het nieuwe inkomen en dus lagere gerekend worden. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van dit geval maken dat tóch met het oude en dus hogere inkomen gerekend moet worden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de reden van de veroordeling, detentie en het behandeltraject.
4.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om ambtshalve te toetsen of de man door uit te gaan van het hogere inkomen (en dus een hogere bijdrage) nog over de noodzakelijke middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dit heet de aanvaardbaarheidstoets. De man heeft namelijk op basis van een 32-urige werkweek nog steeds een bruto maandloon van ruim € 5.000, te vermeerderen met vakantiegeld en een dertiende maand.
-
Moet rekening worden gehouden met het Employee Budget van de man?
4.11.
De man stelt dat het Employee Budget niet gezien moet worden als extra inkomensvoorziening, omdat dit budget, anders dan een individueel keuze budget, niet uitgekeerd kan worden als extra loon. Het budget kan ingezet worden voor opleidingsdoeleinden, het bijkopen van verlofuren of het leasen van een fiets of auto. De vrouw stelt dat in de werkgeversverklaring enkel een aantal voorbeelden voor besteding van het budget genoemd worden, maar dat hieruit niet blijkt dat uitbetaling niet mogelijk zou zijn.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het Employee Budget van de man als inkomstenbron meetelt voor de berekening van zijn draagkracht. Het budget kan door de werknemer op verschillende manieren worden aangewend. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, had het op de weg van de man gelegen om aan te tonen dat uitbetaling van het budget niet tot de mogelijkheden behoort. Hoewel de man twee werkgeversverklaringen overlegt, blijkt uit geen van beiden dat uitbetaling geen optie is. Het lag wel op zijn weg om dit aan te tonen. Dat de man ervoor heeft gekozen om zijn budget aan te wenden voor een leaseauto is een keuze die voor zijn rekening komt.
-
De draagkrachtberekening
4.13.
De rechtbank gaat dus uit van een bruto maandloon van afgerond € 6.374, 8% vakantiegeld, een dertiende maand en € 10.484 bruto per jaar aan Employee Budget. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en arbeidskorting, komt het netto besteedbaar inkomen van de man op € 4.912 per maand. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
4.14.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van € 4.912 =) € 1.474 per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 1.000 per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van € 2.438 over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.707 per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de vrije ruimte). De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
De draagkracht van de vrouw
4.15.
Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. Voor dat inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over 2020, waarin een inkomen van € 56.206 bruto per jaar staat genoemd. De rechtbank heeft berekend dat dit, rekening houdend met de heffingskorting, arbeidskorting, kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, € 3.870 netto per maand is. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
4.16.
Tussen partijen is in geschil of daarnaast rekening gehouden moet worden met een dividenduitkering. De vrouw stelt van niet, omdat de werkmaatschappij enkel wanneer dat mogelijk is dividend uitkeert aan de holding. De holding heeft een gering positief resultaat, waardoor het niet mogelijk is om het dividend vervolgens in privé aan haar uit te keren. In de jaren 2018-2020 is er geen dividend uitgekeerd. Bovendien blijkt uit de jaarstukken dat de zij privé een vordering op haar Holding heeft van € 67.577, zodat enige betaling vanuit de holding volgens haar gezien moet worden als terugbetaling van de geldlening en niet als dividend. De man stelt dat de onderneming van de vrouw in 2020 € 25.767 en in 2019 € 14.789 aan winst heeft gemaakt, waardoor het redelijk is om rekening te houden met een dividenduitkering van gemiddeld € 15.000 per jaar en dat dan voldoende ruimte overblijft om schulden af te lossen.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is in beginsel aan de DGA (dan wel de algemene vergadering van aandeelhouders) om te bepalen of een dividenduitkering mogelijk is. Van belang is artikel 2:216, lid 2, BW dat een uitkeringstoets voorschrijft. Er mag geen dividenduitkering plaatsvinden indien de onderneming daardoor niet meer in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit betekent dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij het oordeel dat een dividenduitkering tot de mogelijkheden behoort. Nu de vrouw de afgelopen jaren ook geen dividend heeft uitgekeerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met een potentieel inkomen uit dividend.
4.18.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van haar inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Hiervoor wordt, net als bij de man, gebruik gemaakt van de draagkrachtformule. De draagkracht van de vrouw komt op € 1.196 per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
De verdeling van de kosten
4.19.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de draagkrachtvergelijking genoemd.
4.20.
Zoals hiervoor is berekend, heeft de man een draagkracht van € 1.707 per maand en de vrouw een draagkracht van € 1.196 per maand. Samen hebben ze dus een draagkracht van € 2.903 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.956 per maand.
Dit betekent dat de man een deel van (1707/2903 x 1956 =) € 1.150 per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (1196/2903 x 1956 =) € 806 per maand dragen.
De zorgkorting
4.21.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd. De kinderen hebben geen contactregeling met de man. Gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, zal de rechtbank niet met een zorgkorting rekenen.
4.22.
Dat betekent dat door de man te betalen bijdrage wordt vastgesteld op zijn aandeel in de kosten van de kinderen, dus op € 1.150 per maand. Dat is afgerond een bedrag van € 383 per kind per maand.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
4.23.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.24.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beslist dat de man met ingang van 15 januari 2021 een bedrag van € 383 per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
5.2.
beslist dat de man vanaf heden deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.