ECLI:NL:RBGEL:2021:6439

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
05/123264-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met vrijspraak voor moord na steekincident in Arnhem

Op 30 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 mei 2021 in Arnhem een steekincident heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een emotionele confrontatie met het slachtoffer, hem met een mes in de onderbuik en borst heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij niet van plan was om het slachtoffer te doden, maar dat hij in een opwelling handelde na het zien van een romantisch filmpje van zijn ex-vriendin met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank heeft echter wel doodslag bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met inachtneming van zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door psychische problemen en alcoholgebruik. Daarnaast is er een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder en het dochtertje van het slachtoffer, voor de geleden schade en affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/123264-21
Datum uitspraak : 30 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
24 augustus en 16 november 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 9 mei 2021 te Arnhem [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal, in de onderbuik en/of borst, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of snijden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 9 mei 2021 is in de achtertuin van de woning aan de [adres 2] in Arnhem [slachtoffer] aangetroffen. [slachtoffer] , die op de grond lag, had een steekwond in zijn borst en een steekwond in zijn buik waarbij zijn darmen zichtbaar uit zijn buik hingen. [2] [slachtoffer] is vervoerd naar het Radboud UMC waar hij diezelfde avond om 23.25 uur is overleden. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de woning was en een mes in zijn handen heeft gehad. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] naar buiten liep met zijn handen op zijn buik. [4] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] in haar woning met een mes heeft gestoken. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, nu de voorbedachte raad niet kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, nu de voorbedachte raad niet kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de ten laste gelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [verbalisant 1] heeft nabij de keukendeur van de woning, tegen de schutting op de grond een groot keukenmes gevonden. Het lemmet van het mes zat compleet onder het bloed. [6]
Er is forensisch onderzoek verricht naar het aangetroffen mes. Het mes had een lemmet met een lengte van 19,5 centimeter en een maximale breedte van ongeveer 4 centimeter. [7] Op twee bloedsporen op het lemmet zijn twee DNA-profielen aangetroffen die elk meer dan één miljard keer waarschijnlijker zijn wanneer het DNA afkomstig is van [slachtoffer] dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige, niet aan [slachtoffer] verwante persoon. Op de onderzijde van het heft van het mes is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en één willekeurige onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen. [8]
Er is pathologieonderzoek verricht naar het lichaam van [slachtoffer] . Hieruit is gebleken dat aan de onderbuik links bij leven een scherprandige huidperforatie is ontstaan door perforerende krachtinwerking met een scherprandig voorwerp (zoals een mes). Onderliggend was er een steekkanaal door de buikwand en de buikholte tot in de ruimte achter de buikholte, met onder meer beschadiging van de linkszijdige bekkenslagader en bekkenader. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies op basis waarvan het overlijden wordt verklaard. Ook aan de borst aan de linkerzijde was sprake van snijletsel. Dit bleef beperkt tot onderhuids vetweefsel, zodat dit geen betekenisvolle bijdrage heeft geleverd aan het overlijden. De conclusie van het onderzoek is dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door de gevolgen van één steekletsel in de onderbuik links. Het oppervlakkige snijletsel aan de borst links zijwaarts heeft geen betekenisvolle bijdrage geleverd aan het overlijden. [9]
De broer van verdachte, [getuige 2] , heeft verklaard dat verdachte hem op de avond van 9 mei 2021 heeft verteld dat hij een jongen, genaamd [slachtoffer] , had gestoken in de woning van [getuige 4] . Voor hij het wist had hij een keukenmes gepakt en deze [slachtoffer] één of twee keer gestoken. [10]
Op grond van bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met een mes eenmaal in de onderbuik en eenmaal in de borst te steken. Verdachte had bovendien opzet op de dood van [slachtoffer] . Door [slachtoffer] met een groot mes tweemaal met kracht in zijn (boven)lichaam te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dus of sprake is van moord of van doodslag.
Moord of doodslag?
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 mei 2021 lopend naar de woning van [getuige 4] (zijn ex) is gegaan. Hij was op dat moment geïrriteerd en wilde met haar praten. Hij zag tijdens het lopen op het Instagram-account van [getuige 4] , waartoe hij toegang had, een romantisch filmpje dat zij als privébericht aan [slachtoffer] had gestuurd. Hij werd hierdoor boos en nog meer geïrriteerd. Eenmaal aangekomen, bonsde hij bij de woning van [getuige 4] op de ramen en wilde hij binnengelaten worden. Toen hij binnen was, liep hij richting de achterdeur omdat hij zag dat de lamp achter aan stond en de deur open was. Hij zag toen [slachtoffer] staan. [slachtoffer] stond volgens verdachte voorover gebukt in zijn richting en liep op hem af. Hij had iets in zijn hand. Verdachte liep ook op [slachtoffer] af. Vanaf dat moment werd het zwart voor zijn ogen. Hij was emotioneel en weet niet hoe hij aan het mes kwam of hoe hij [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft ontkend vooraf over zijn daad te hebben nagedacht. Voorbedachte raad kan niettemin worden bewezen als verdachte de tijd had om over de gevolgen van zijn daad na te denken. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er contra-indicaties zijn in de vorm van feiten en omstandigheden die erop wijzen dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld.
Uit de camerabeelden van de overburen van de woning van [getuige 4] blijkt dat verdachte gedurende 50 seconden in de woning van [getuige 4] is geweest.
Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte op voorhand wist dat [slachtoffer] bij [getuige 4] in de woning was. Hij werd pas met de aanwezigheid van [slachtoffer] geconfronteerd op het moment dat hij al in de woning was.
Uit het dossier volgt evenmin dat verdachte in de dagen voorafgaand aan het incident voornemens was iemand, anders dan zichzelf, iets aan te doen.
[getuige 4] heeft verklaard dat het mes waarmee verdachte [slachtoffer] stak afkomstig is uit haar woning.
Verdachte stuurde na het incident WhatsApp-berichten naar zijn vriend [getuige 3] . Hierin schreef verdachte onder meer “Bro ik heb hem neergestoken man”, “Hij was net bij [getuige 4] . Ik werd gek en heb hem neergestoken. Ik weet niet waar het werd zwart coor me ogen!” en “Ik weet niet waarom ik het deed. Werd zwart voor me ogen toen ik hem in mijn huis zag met haar”.
De rechtbank stelt vast dat verdachte slechts een heel korte tijd in de woning van [getuige 4] is geweest en dat ook niet aannemelijk is dat hij op voorhand wist dat [slachtoffer] in die woning aanwezig was. Hij had bovendien geen mes (of ander wapen) bij zich en gaf kort na het incident bij [getuige 3] aan dat het zwart voor zijn ogen werd toen hij [slachtoffer] in de woning zag. Voorts is niet gebleken dat verdachte al eerder het voornemen had iemand, anders dan zichzelf, van het leven te beroven.
Al deze feiten en omstandigheden maken het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zoals hij ook heeft verklaard. Er is geen bewijs dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de voorbedachte raad, en dus ook van de ten laste gelegde moord. De impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag acht de rechtbank, gelet op hetgeen eerder is overwogen, wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Hij op
of omstreeks9 mei 2021 te Arnhem [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door met een mes
althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans eenmaal,in de onderbuik en
/ofborst
, althans in het (boven)lichaamvan die [slachtoffer] te steken
en/of snijden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. De officier van justitie is er bij haar strafeis van uitgegaan dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij de strafoplegging in vergaande mate rekening dient te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verder dient rekening te worden gehouden met de gewijzigde regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling. De raadsvrouw heeft tot slot verzocht geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen, nu een behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende gestalte kan krijgen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Aard en ernst feit
Verdachte heeft [slachtoffer] van zijn leven beroofd door hem met een groot mes in zijn buik te steken en in de borst te steken of snijden. Verdachte was boos en verdrietig dat zijn ex-vriendin, de moeder van zijn kind, was vreemdgegaan met [slachtoffer] en kon het niet goed verdragen dat zij de relatie met hem, verdachte, had verbroken. Verdachte is vol emoties naar de woning van zijn ex-vriendin gegaan waar het binnen 50 seconden volkomen uit de hand is gelopen. [slachtoffer] , die in de woning aanwezig was om zijn nieuwe (ontluikende) liefde te bezoeken, is slachtoffer geworden van de bij verdachte opgekropte emoties. Uit niets is gebleken dat [slachtoffer] zelf enig aandeel heeft gehad in de aanloop naar het steken door verdachte. Verdachte heeft niet geprobeerd met [slachtoffer] te praten, maar heeft in plaats daarvan een mes gepakt en daarmee een onschuldige man van 27 jaar oud zijn leven ontnomen.
[slachtoffer] was vader van een dochtertje van op dat moment nog geen twee jaar oud. Zijn dochtertje zal haar vader nooit echt leren kennen en haar vader zal - geheel buiten zijn toedoen - ook niet bij haar verdere opvoeding betrokken kunnen zijn. Verder zullen familie en vrienden van [slachtoffer] verder moeten leven zonder hem. Dit alles door toedoen van verdachte. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat verdachte de naasten van [slachtoffer] onherstelbaar veel pijn en verdriet heeft toegebracht. De slachtofferverklaringen zijn zeer sprekend en brengen de gevolgen van het feit duidelijk naar voren. De rechtbank verwijst hierbij onder meer naar de volgende passages uit de slachtofferverklaring van de moeder van het dochtertje van [slachtoffer] :
“Mijn dochter die snapt er tot op de dag van vandaag nog steeds niks van waarom papa er ineens niet meer is. Als zij video’s ziet van haar vader zie je haar zo blij worden omdat ze hem onbewust zo enorm erg mist.”
En
“Eenmaal in het ziekenhuis zag ik [slachtoffer] liggen, zijn moeder die kapot ging van verdriet zat naast hem en [getuige 4] die vol zat met schuldgevoel en ook verdriet zat aan de andere kant. Mijn hart brak, diegene waar ik naast mijn dochtertje het meest van hield lag daar.”
Ook de volgende passage uit de slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] spreekt boekdelen:
“Wat is er over van mijn leven. Niks meer. Jij hebt mijn leven verwoest, gebroken, kapot
gemaakt. Alles waar ik voor leefde heb jij van mij afgenomen, [verdachte] . Ik zie overal tegenop. Ik heb geen idee meer hoe ik verder moet. De wereld draait door, maar mijn leven staat stil.”
Verdachte heeft door zijn handelen veel onschuldige slachtoffers gemaakt. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Bevindingen deskundigen
Er hebben verschillende deskundigen gerapporteerd over verdachte. Drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater concluderen in hun pro Justitia rapport dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis met tevens afhankelijke kenmerken. Daarnaast is sprake van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was hier eveneens sprake van. Toen was bovendien sprake van een partnerrelatieprobleem en was verdachte fors onder invloed van alcohol. Het incident was een gevolg van een agressieve impulsdoorbraak. De deskundigen adviseren verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen, omdat zijn keuze- en handelingsvrijheid ten tijde van het ten laste gelegde ten gevolge van zijn stoornissen in sterke mate werden ingeperkt.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen op de daarvoor in het rapport genoemde gronden over en concludeert op grond hiervan dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
De straf
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Hij is een first offender. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de situatie verdachte ook niet onberoerd heeft gelaten. Tijdens het aanhoren van de slachtofferverklaringen werd verdachte zelf ook emotioneel. Hij lijkt zich (in ieder geval in enige mate) bewust te zijn van het leed dat hij door zijn handelen heeft aangericht.
Gelet op de enorme ernst en impact van het feit, is geen andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak aan de orde. Daarbij heeft de rechtbank eveneens gelet op de straffen die rechters in soortgelijke gevallen opleggen. De rechtbank zal meer rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte dan de officier van justitie bij haar strafeis heeft gedaan. De rechtbank laat zwaarder dan de officier van justitie meewegen dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde werd overmand door de emoties van boosheid en verdriet die hij in de periode voor het incident had opgebouwd. Zijn keuze- en handelingsvrijheid werden door zijn stoornissen sterk ingeperkt.
Alles overziend, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank is bekend met de sinds 1 juli 2021 gewijzigde regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dat brengt de rechtbank niet tot een lagere straf dan de hierboven genoemde.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
In het pro Justitia rapport wordt vermeld dat de kans op emotionele ontregelingen in zijn algemeenheid als matig verhoogd wordt ingeschat, terwijl de kans op recidive laag is. Er wordt geadviseerd tot behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte om de kans op ontregelingen, en daarmee ook de kans op agressieve impulsdoorbraken, zo veel mogelijk terug te dringen. Speerpunten in deze behandeling zijn het op gepaste wijze leren uiten van de emoties, het versterken van de copingmechanismen, het doorbreken van de vermijding en inzicht verkrijgen in relationele dynamieken. Een dergelijke behandeling kan het beste gestalte krijgen tijdens een klinische opname, aldus de deskundigen. De deskundigen adviseren een behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Daarbij adviseren zij een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen. Zo kan verdachte, na afloop van de behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, indien nodig in een forensisch kader verder worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheden tot behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling te onbepaald en te onzeker zijn. Onduidelijk is hoe behandel- en begeleidbaar verdachte na ommekomst van een langdurige gevangenisstraf zal zijn en hoe lang de behandeling noodzakelijk zal zijn. Gelet op de zeer heftige gevolgen van de eerdere emotionele ontregeling van verdachte, acht de rechtbank het van belang dat er na zijn detentie een stevig juridisch kader is om ervoor te zorgen dat hij - indien noodzakelijk - gedurende een langere periode behandeld en begeleid kan worden om het risico op emotionele ontregeling, en daarmee op recidive, terug te dringen. Mocht de behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling achteraf afdoende blijken te zijn geweest, dan zal de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ook niet ten uitvoer worden gelegd.
De rechtbank zal daarom, in navolging van het advies van de deskundigen, aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de oplegging van deze maatregel het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Mede gelet op de inschatting van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte langdurig onder toezicht te (kunnen) stellen om het risico op emotionele ontregeling, en dus het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies van de reclassering om geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen. Net als de reclassering ziet de rechtbank dat verdachte zich op dit moment meewerkend opstelt, maar de rechtbank is van oordeel dat onvoldoende zeker is dat dit bij het in aanmerking komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling nog steeds het geval zal zijn. Hoewel het recidiverisico als laag wordt ingeschat, is er wel een matig verhoogde kans op emotionele ontregeling, hetgeen in extreme gevallen tot recidive kan leiden. Gelet hierop, is een juridisch kader voor behandeling na detentie naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk. Mocht blijken dat verdachte gedurende de voorwaardelijke invrijheidsstelling goed meewerkt en voldoende kan worden behandeld, dan kan er alsnog voor worden gekozen de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel niet ten uitvoer te leggen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De rechtbank merkt op dat zij begrijpt dat de gewelddadige dood van [slachtoffer] en de gevolgen daarvan - zowel materieel als immaterieel - grote invloed hebben (gehad) op alle betrokkenen. De rechtbank moet de vorderingen van de benadeelde partijen evenwel beoordelen volgens de bepalingen van het burgerlijk recht. Alleen wanneer op grond van het burgerlijk recht een aanspraak op schadevergoeding bestaat kan een vordering worden toegewezen.
De vordering van [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] (de moeder van [slachtoffer] ) heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 13.621 aan materiële schade, € 25.000 aan immateriële schade/shockschade en
€ 20.000 aan affectieschade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vordering dient voor wat betreft de immateriële schade/shockschade niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat geen sprake is geweest van een directe confrontatie. Subsidiair dient de vordering op dit punt in vergaande mate gematigd te worden. Tot slot dient de affectieschade te worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft haar vordering voor wat betreft de materiële schade voldoende onderbouwd en de schadeposten komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade integraal kan worden toegewezen.
Smartengeld
Aantasting in de persoon op andere wijze
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd voor immateriële schade, omdat zij door verdachte op andere wijze in de persoon zou zijn aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek levert echter (in beginsel) alleen een verplichting tot schadevergoeding op voor een verdachte wanneer het strafbare feit (de onrechtmatige daad) is begaan jegens de benadeelde. In dit geval is het strafbare feit (de doodslag) begaan tegen [slachtoffer] en niet tegen [benadeelde 1] . [benadeelde 1] kan daarom geen schade vorderen van verdachte op de door haar aangevoerde grondslag dat zij op andere wijze in de persoon zou zijn aangetast.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek zou voor [benadeelde 1] alleen een grondslag kunnen bieden wanneer verdachte met zijn handelen het oogmerk zou hebben gehad om nadeel toe te brengen aan [benadeelde 1] als bedoeld in het artikel. Dat dit het geval was, is niet gesteld en ook niet gebleken.
Shockschade
Het gevorderde smartengeld ziet verder op de shockschade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden.
Van shockschade is slechts onder zeer strikte voorwaarden sprake. Shockschade is geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat het slachtoffer kort voor het ten laste gelegde bij haar was. Kort nadat hij was neergestoken, werd de benadeelde partij gebeld. Zij ging toen snel naar het ziekenhuis en werd onderweg ingehaald door de ambulance waarin haar zoon lag. Toen zij in het ziekenhuis aankwam, was het slachtoffer nog niet overleden. Niemand mocht bij hem. Kort hierna kreeg de benadeelde partij te horen dat het slachtoffer was overleden. Zij mocht toen bij haar zoon en is daar urenlang blijven zitten. Hierna heeft zij haar zoon nog officieel moeten identificeren.
De rechtbank overweegt dat, hoe zeer zij het leed van de benadeelde partij ook begrijpt, geen sprake is geweest van het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer is overleden, noch sprake is van directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De benadeelde partij was niet aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Zij is bovendien niet geconfronteerd met de aanblik van haar zwaargewonde zoon. Hoewel het voor de benadeelde partij een zeer heftige situatie moet zijn geweest onderweg naar het ziekenhuis en in het ziekenhuis, is niet gebleken dat zij ook daadwerkelijk met de ernstige gevolgen van het incident is geconfronteerd. Niet is gebleken dat het lichaam van het slachtoffer ten tijde van de identificatie bijvoorbeeld niet was afgedekt of dat de benadeelde partij zijn verwondingen heeft kunnen zien. Om die reden komt de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking voor vergoeding van shockschade.
De rechtbank zal de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Affectieschade
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is de ouder van het slachtoffer. Het slachtoffer woonde bij de benadeelde partij en was meerderjarig. Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is voldoende onderbouwd. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf. De benadeelde partij heeft op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade dan ook recht op € 20.000. Dit bedrag wordt, ondanks het daartegen gevoerde verweer, toegewezen. De rechtbank ziet geen enkele reden dit forfaitaire bedrag in het onderhavige geval te matigen.
Wettelijke rente
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten:
  • over de uitvaartkosten van € 6.121 vanaf 21 mei 2021;
  • over de kosten voor het grafmonument van € 7.250 vanaf 9 augustus 2021;
  • over het rouwstuk van € 250,00 vanaf 15 mei 2021 en
  • over de affectieschade vanaf 9 mei 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van [benadeelde 2]
[naam 1] heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 2] (het dochtertje van [slachtoffer] ) in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en derhalve niet-ontvankelijk verklaard dient te worden of in aanzienlijke mate dient te worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. De benadeelde partij is het minderjarige kind van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De vordering is voldoende onderbouwd. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf. De benadeelde partij heeft op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade dan ook recht op € 20.000. Dit bedrag wordt, ondanks het daartegen gevoerde verweer, toegewezen. De rechtbank ziet geen enkele reden dit forfaitaire bedrag in het onderhavige geval te matigen.
Verdachte is vanaf 9 mei 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van [getuige 4]
De benadeelde partij [getuige 4] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 385,00 aan materiële schade en € 15.000 aan immateriële schade (shockschade), telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd omdat de behandeling pas recent is aangevangen en het uitzicht op herstel nog onduidelijk is. Subsidiair dient deze schadepost in vergaande mate te worden gematigd. De materiële schade is onvoldoende onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Bij de benadeelde partij is als gevolg van het ten laste gelegde PTSS vastgesteld. Zij wordt hiervoor sinds 3 augustus 2021 behandeld door een psycholoog. Hiervoor zal aan de benadeelde partij het eigen risico in rekening worden gebracht. Het eigen risico bedraagt € 385,00, zoals gevorderd. Dat de benadeelde partij haar vordering niet heeft onderbouwd met een factuur van haar zorgverzekeraar, leidt niet tot het oordeel dat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het eigen risico wordt veelal pas later in rekening gebracht. De schadepost komt redelijk voor en is voldoende onderbouwd. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen.
Smartengeld (shockschade)
Het gevorderde smartengeld ziet op de shockschade die de benadeelde partij stelt te hebben geleden.
Met betrekking tot shockschade overweegt de rechtbank het volgende. Shockschade is geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij getuige was van het ten laste gelegde. Zij heeft gezien dat het slachtoffer - haar nieuwe liefde - werd gestoken en dat zijn darmen uit zijn buik kwamen. Zij heeft hem bovendien in ernstig gewonde toestand in de achtertuin van haar woning zien liggen en meegenomen zien worden door het ambulancepersoneel. Zij is hierna ook naar het ziekenhuis gegaan. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat sprake is geweest van een directe confrontatie met het feit en de ernstige gevolgen daarvan. De benadeelde partij was volledig van slag, zo blijkt ook uit getuigenverklaringen. De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of als gevolg van deze confrontatie - die een hevige schok teweeg heeft gebracht - geestelijk letsel is ontstaan bij de benadeelde partij. Uit het schrijven van [naam 2] , GZ-psycholoog volgt dat de benadeelde partij op 3 augustus 2021 in behandeling is gekomen omdat bij haar PTSS is vastgesteld naar aanleiding van het steekincident in haar woning. Zij heeft onder andere nachtmerries, herbelevingen, concentratieverlies en suïcidale gedachten. De behandeling richt zich zowel op de PTSS als op het monitoren en bespreken van de suïcidaliteit. PTSS (een posttraumatische stressstoornis) is een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dit is blijkens de verklaring van de psycholoog door het steekincident in haar woning ontstaan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de posttraumatische stressstoornis en het ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen van shockschade worden toegekend, zal de rechtbank de shockschade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 15.000 en de vordering dus toewijzen.
Wettelijke rente
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten:
  • over de materiële schade van € 385,00 vanaf 30 november 2021 en
  • over de immateriële schade vanaf 9 mei 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] (de zus van [slachtoffer] ) heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd voor immateriële schade, omdat zij door verdachte op andere wijze in de persoon zou zijn aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek levert echter (in beginsel) alleen een verplichting tot schadevergoeding op voor een verdachte wanneer het strafbare feit (de onrechtmatige daad) is begaan jegens de benadeelde. In dit geval is het strafbare feit (de doodslag) begaan tegen [slachtoffer] en niet tegen zijn zus [benadeelde 3] . [benadeelde 3] kan daarom geen schade vorderen van verdachte op de door haar aangevoerde grondslag dat zij op andere wijze in de persoon zou zijn aangetast.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek zou voor [benadeelde 3] alleen een grondslag kunnen bieden wanneer verdachte met zijn handelen het oogmerk zou hebben gehad om nadeel toe te brengen aan [benadeelde 3] als bedoeld in het artikel. Dat dit het geval was, is niet gesteld en ook niet gebleken.
De rechtbank overweegt verder dat zussen en broers in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek niet zijn genoemd als naasten die recht hebben op vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij heeft bovendien niet onderbouwd dat zij een andere persoon is die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek als naaste wordt aangemerkt. Ook op die grond bestaat dus geen wettelijke basis voor schadevergoeding.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingzoals beschreven in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 13.621 aan materiële schade en € 20.000 aan smartengeld (affectieschade), telkens vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de uitvaartkosten van € 6.121 vanaf 21 mei 2021;
  • over de kosten voor het grafmonument van € 7.250 vanaf 9 augustus 2021;
  • over het rouwstuk van € 250,00 vanaf 15 mei 2021 en
  • over de affectieschade vanaf 9 mei 2021
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 13.621 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000 aan smartengeld (affectieschade). Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de uitvaartkosten van € 6.121 vanaf 21 mei 2021;
  • over de kosten voor het grafmonument van € 7.250 vanaf 9 augustus 2021;
  • over het rouwstuk van € 250,00 vanaf 15 mei 2021 en
  • over de affectieschade vanaf 9 mei 2021
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 203 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 20.000 aan smartengeld (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 20.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 135 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [getuige 4]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [getuige 4] van € 385,00 aan materiële schade en € 15.000 aan smartengeld (shockschade), vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de materiële schade van € 385,00 vanaf 30 november 2021 en
  • over de immateriële schade vanaf 9 mei 2021
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [getuige 4] , een bedrag te betalen van € 385,00 aan materiële schade en € 15.000 aan smartengeld (shockschade). Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de materiële schade van € 385,00 vanaf 30 november 2021 en
  • over de immateriële schade vanaf 9 mei 2021
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 111 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en
mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 november 2021.
mr. J.M. Graat en mr. H.C. Leemreize zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2021208018, gesloten op 11 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 245-246 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 255.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten het Schouwverslag van de GGD Gelderland-Zuid van 10 mei 2021, p. 714-716.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 576-592 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 november 2021.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 268.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 255-256.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport ‘Veiligstellen van vezelsporen naar aanleiding van een steekincident in Arnhem op 9 mei 2021’ van het NFI van 15 juni 2021, p. 851-855.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Arnhem op 9 mei 2021’ van het NFI van 27 juli 2021, p. 867-873.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten het rapport ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood’ van het NFI van 31 mei 2021, p. 787-793.
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 359.