ECLI:NL:RBGEL:2021:6434

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
05/158825-19 en 05/004328-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling van verbalisanten en rijden zonder rijbewijs onder invloed

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 april 2019 in Arnhem betrokken was bij een achtervolging door de politie. De verdachte, die zonder rijbewijs reed en onder invloed van THC was, heeft geprobeerd te ontsnappen aan de politie door met hoge snelheid op een motorscooter te rijden. Tijdens de achtervolging heeft hij twee verbalisanten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in gevaar gebracht door met hoge snelheid in hun richting te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voorwaardelijk opzet op de dood van de verbalisanten was, waardoor de verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de verbalisanten, wat leidde tot een veroordeling voor poging zware mishandeling. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uur, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder de politie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/158825-19 en 05/004328-19 (TUL)
Datum uitspraak : 26 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 op [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. C.W. Langereis, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) van het leven te beroven,
met dat opzet als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van
(ongeveer) tussen de 50 en 115 kilometer per uur, in ieder geval een veel hogere
snelheid dan ter plaatse was toegestaan, is ingereden op, althans zijn motorscooter
heeft gestuurd in de richting van die (inmiddels) dicht links naast danwel achter
hem rijdende [slachtoffer 1] , die (op dat moment) een herkenbare politiemotor
bestuurde met gebruikmaking van optische signalen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een ambtenaar, [slachtoffer 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland)
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van (ongeveer) tussen de 50 en 115 kilometer per uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, is ingereden op, althans zijn motorscooter heeft gestuurd in de richting van die (inmiddels) dicht links naast danwel achter hem rijdende [slachtoffer 1] , die (op dat moment) een herkenbare politiemotor
bestuurde met gebruikmaking van optische signalen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem
[slachtoffer 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland)
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van (ongeveer) tussen
de 50 en 115 kilometer per uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter
plaatse was toegestaan, in te rijden op, althans zijn motorscooter te sturen in de
richting van die (inmiddels) dicht links naast danwel achter hem rijdende [slachtoffer 1]
, die (op dat moment) een herkenbare politiemotor bestuurde met
gebruikmaking van optische signalen;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) van het leven te beroven,
met dat opzet als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van
(ongeveer) 80 a 90 kilometer per uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter
plaatse was toegestaan (te weten 50 kilometer per uur), is ingereden op, althans niet
is uitgeweken voor die [slachtoffer 2] die (op dat moment) een herkenbare politiemotor
bestuurde
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een ambtenaar, [slachtoffer 2] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland)
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van (ongeveer) 80 a 90 kilometer per uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 kilometer per uur), is ingereden op, althans niet is uitgeweken voor die [slachtoffer 2] die (op dat moment) een herkenbare politiemotor bestuurde
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem [slachtoffer 2] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van (ongeveer) 80 a 90 kilometer per uur, in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was
toegestaan (te weten 50 kilometer per uur), in te rijden op, althans niet uit te wijken
voor die [slachtoffer 2] die (op dat moment) een herkenbare politiemotor bestuurde;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem als bestuurder van een motorrijtuig (motorscooter) heeft gereden op de weg(en): de Grote Griet en/of Eldenseweg en/of Eldensedijk en/of het Nieuwe Plein en/of Willemsplein en/of Gele Rijders Plein en/of Janspoort en/of Jansplein en/of Jansstraat en/of Jansplaat en/of De Grote Oord en/of Rijnstraat en/of Oude Oeverstraat en/of Kortestraat en/of Oude Kraan en/of Onderlangs en/of
Utrechtseweg en/of Oranjestraat en/of Noordelijke Parallelweg en/of Veluwestraat
en/of Van Wageningenstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een
rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Arnhem een voertuig, te weten een motorscooter heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten tetrahydrocannabinol (THC),
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in
zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,5 microgram per liter bloed
bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde
grenswaarde.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. De opzet van verdachte was gericht op het ontsnappen aan de politie en niet op de dood van een agent. Verdachte dient ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de voor het voorwaardelijke opzet vereiste aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 20 april 2019 is verbalisant [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) met een motordienst belast bij een voetbalwedstrijd in Arnhem. Hij was op dat moment in motoruniform gekleed en reed op een opvallende dienstmotor. [slachtoffer 1] ziet op enig moment verdachte op een scooter over het fietspad aan komen rijden, hard remmen en omkeren. De scooter maakte meer geluid dan een bromscooter gebruikelijk doet. Op dat moment besluit aangever achter verdachte aan te rijden omdat hij vermoedt dat het om een motorscooter gaat. Als [slachtoffer 1] op een afstand van circa vijftien meter achter verdachte rijdt, zet hij het stopbord op zijn voertuig aan. [slachtoffer 1] verklaart dat hij verdachte ziet omkijken, maar dat verdachte met onverminderde snelheid blijft rijden en het stopteken negeert. Om het stopteken kracht bij te zetten zet [slachtoffer 1] vervolgens zijn optische- en geluidssignalen aan. Als [slachtoffer 1] met zijn voorwiel naast verdachte rijdt in een poging hem in te halen om hem te laten stoppen, ziet hij dat verdachte links over zijn schouder kijkt en een abrupte stuurbeweging naar links maakt waardoor aangever hard moet remmen om een aanrijding te voorkomen. Op dat moment rijden zij op een fietspad op de dijk met aan de linkerzijde een berm met bosschage. [slachtoffer 1] gaat daarna weer achter verdachte rijden en ziet dan dat de snelheid op dat moment 115 kilometer per uur is. Hij probeert nog een keer om verdachte in te halen en verklaart dat verdachte nog tweemaal een abrupte stuurbeweging naar links maakt. Op dat moment rijden zij op de Nelson Mandelabrug met aan de linkerzijde een vangrail. [slachtoffer 1] beschrijft dat verdachte vervolgens van links naar rechts rijdt zodat hij hem niet kan inhalen. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn motorscooter koste wat kost probeerde te ontkomen aan de politie omdat hij niet in het bezit is van een rijbewijs en niet gepakt wilde worden. Hij heeft heel hard en roekeloos geleden en is niet gestopt voor een stopteken. [3] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij eenmaal naar links heeft gestuurd terwijl een verbalisant naast hem reed. [4]
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt voorop dat voor opzet ten minste is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze persoon door zijn gedragingen zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval onder de omstandigheden zoals die uit het dossier blijken een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] bestond. Voorwaardelijk opzet op de dood kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair tenlastegelegde
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
Wanneer met een motorscooter, met hoge snelheid op een fietspad met aan de zijkant een vangrail en bosschages, tegen de zijkant van een ander tweewielig motorrijtuig wordt getikt, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op het onderuit gaan van deze kwetsbare verkeersdeelnemer met als reëel te verwachten gevolg het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte, die met zijn motorscooter abrupt naar links stuurde op het moment dat [slachtoffer 1] hem probeerde in te halen, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Dat verdachte [slachtoffer 1] niet heeft geraakt, komt door de snelle reactie van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft immers verklaard dat hij koste wat kost wilde ontkomen aan de politie. Ook het slingeren van rechts naar links duidt erop dat verdachte [slachtoffer 1] er niet langs wilde laten gaan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. De opzet van verdachte was gericht op het ontsnappen aan de politie en niet op de dood van een agent. Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is op 20 april 2019 in motoruniform op een herkenbare politiemotor aan het werk bij een voetbalwedstrijd in Arnhem als hij een melding krijgt van zijn collega [slachtoffer 1] over de achtervolging van verdachte. [5] [slachtoffer 1] blijft tijdens de achtervolging door het centrum van Arnhem achter verdachte rijden. [6] Op het moment dat [slachtoffer 2] op de Bovenbrugstraat rijdt met een matige snelheid van 30 kilometer per uur in de richting van de Noordelijke Parallelweg, een eenrichtingsverkeersweg, ziet hij de motor van collega [slachtoffer 1] met voor hem verdachte aan komen rijden. [7] Terwijl [slachtoffer 1] achter verdachte rijdt, ziet hij verdachte op de Noordelijke Parallelweg met zijn motorscooter tegen de rijrichting in rijden en op dat moment ziet hij ook uit de tegenovergestelde richting door de bocht verbalisant [slachtoffer 2] met een opvallende dienstmotor aan komen rijden. Verdachte rijdt met hoge snelheid tegen de rijrichting in. [8] [slachtoffer 2] matigt zijn snelheid en blijft in het midden van de weg rijden, zodat verdachte hem zowel aan de linker- als aan de rechterzijde kan passeren. Er is op dat moment voldoende ruimte voor verdachte om [slachtoffer 2] zowel links als rechts te passeren. [slachtoffer 2] ziet dat verdachte geen vaart mindert en zijn motor aan de rechtervoorzijde raakt waarop verdachte ten val komt. Na de klap voelde [slachtoffer 2] direct pijn aan zijn kuit. [9] [slachtoffer 2] heeft aan de aanrijding een bloeduitstorting aan zijn onderbeen opgelopen. De geschatte genezingsduur bedraagt vier tot twaalf weken. [10]
Verbalisant [verbalisant 1] ziet tijdens de achtervolging collega [slachtoffer 1] en verdachte vlak voor hem rijden in de richting van de Bovenbrugstraat. Hij schat de snelheid van verdachte op dat moment op circa 100 kilometer per uur. [11]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn motorscooter koste wat kost probeerde te ontkomen aan de politie omdat hij niet in het bezit is van een rijbewijs en niet gepakt wilde worden. Hij heeft heel hard en roekeloos, onder meer door een voetgangersgebied, gereden, vele verkeersregels overtreden, en is niet gestopt voor een stopteken. Tijdens de achtervolging kwamen verschillende verbalisanten van alle kanten achter hem aan. Verdachte heeft naar eigen zeggen [slachtoffer 2] niet gezien omdat hij achterom keek naar [slachtoffer 1] die achter hem reed. [12] Als gevolg van het ongeval heeft verdachte zijn voet gebroken waarbij het herstel twee jaar heeft geduurd. [13]
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt voorop dat voor opzet ten minste is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze persoon door zijn gedragingen zou komen te overlijden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval onder de omstandigheden zoals die uit het dossier blijken een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 2] bestond. Voorwaardelijk opzet op de dood kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair tenlastegelegde
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] .
Wanneer met een motorscooter met hoge snelheid tegen de rijrichting in en in de richting van een bocht wordt gereden, bestaat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op een ernstig verkeersongeval en het als gevolg daarvan intreden van zwaar lichamelijk letsel. Hier komt bij dat verdachte wist dat hij door verschillende motoragenten op de hielen werd gezeten en motorrijders kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Verdachte heeft de kans op een aanrijding vergroot doordat hij met hoge snelheid tegen de rijrichting in reed en achterom keek als gevolg waarvan hij [slachtoffer 2] , zo zegt hij, niet heeft gezien. Het handelen van verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het ontstaan van dit letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Verdachte heeft immers verklaard dat hij koste wat kost wilde ontkomen aan de politie.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Het risico op zwaar lichamelijk letsel heeft zich bovendien verwezenlijkt. Weliswaar niet bij [slachtoffer 2] doordat hij zijn been nog net achter de beschermingsbeugel had, maar bij verdachte zelf. Immers het herstel van het letsel van verdachte heeft twee jaar in beslag genomen. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 14-21;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021.
Ten aanzien van feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 63;
- het aanvullend proces-verbaal met de uitslag van het bloedonderzoek ingekomen op 22 april 2020, p. 1;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1
subsidiair, feit 2
subsidiair, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks20 april 2019 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ambtenaar, [slachtoffer 1] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) gedurende en
/ofter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van (ongeveer) tussen de 50 en 115 kilometer per uur,
in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, is ingereden op, althanszijn motorscooter heeft gestuurd in de richting van die (inmiddels) dicht links naast
danwel achterhem rijdende [slachtoffer 1] , die (op dat moment) een herkenbare politiemotor
bestuurde met gebruikmaking van optische signalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks20 april 2019 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ambtenaar, [slachtoffer 2] (brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland) gedurende en
/ofter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorscooter, met een snelheid van (ongeveer) 80 a 90 kilometer per uur,
in ieder geval een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 kilometer per uur),is ingereden op
, althans niet is uitgeweken voordie [slachtoffer 2] die (op dat moment) een herkenbare politiemotor bestuurde terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks20 april 2019 te Arnhem als bestuurder van een motorrijtuig (motorscooter) heeft gereden op de weg
(en
): de Grote Griet en
/ofEldenseweg en
/ofEldensedijk en
/ofhet Nieuwe Plein en
/ofWillemsplein en
/ofGele Rijders Plein en
/ofJanspoort en
/ofJansplein en
/ofJansstraat en
/ofJansplaats en
/ofDe Grote Oord en
/ofRijnstraat en
/ofOude Oeverstraat en
/ofKortestraat en
/ofOude Kraan en
/ofOnderlangs en
/ofUtrechtseweg en
/ofOranjestraat en/
ofNoordelijke Parallelweg en
/ofVeluwestraat en
/ofVan Wageningenstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat
motorrijtuig behoorde;
4.
hij op
of omstreeks20 april 2019 te Arnhem een voertuig, te weten een motorscooter heeft bestuurd
of als bestuurder heeft doen besturenna gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten tetrahydrocannabinol (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,5 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair en feit 2, subsidiair, telkens:
Poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3:
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 4:
Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis en ten aanzien van feit 3 tot een geldboete van 500 euro. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, omdat dit grote gevolgen heeft voor zijn gezin. Daarnaast is verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte aan het incident ernstig letsel heeft overgehouden, het incident meer dan twee en een half jaar geleden heeft plaatsgevonden, verdachte sindsdien geen strafbare feiten heeft gepleegd en de zorg heeft over zijn kinderen als zijn vriendin moet werken. Aangezien er een lopend reclasseringstoezicht is acht Reclassering Iriszorg op dit moment geen verdere interventies of toezicht nodig. Een taakstraf wordt het meest passend geacht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft op een motorscooter tijdens een achtervolging door het centrum van Arnhem geprobeerd de politie af te schudden door met hoge snelheid ervan door te gaan en heeft daarbij met zijn motorscooter op een smal fietspad abrupt ingestuurd op de motor van de agent die hem probeerde in te halen. Na een lange achtervolging, met overtreding van vele verkeersregels, is verdachte tegen de motor van een andere agent aangereden en ten val gekomen. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het rijden zonder rijbewijs en onder invloed van cannabis. Verdachte heeft verklaard dat hij koste wat kost wilde ontkomen aan de politie, omdat hij niet gepakt wilde worden voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich alleen om zichzelf heeft bekommerd en niet over de veiligheid van andere weggebruikers en van de agenten in functie. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, nu het eerste verhoor van verdachte heeft plaatsgevonden op 21 april 2019 en de rechtbank op 26 november 2021 deze uitspraak doet. Gelet op de beperkte mate van overschrijding volstaat de rechtbank met het oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
De rechtbank houdt bij de op te leggen modaliteit echter wel rekening met dit tijdsverloop.
Daarnaast heeft Reclassering Iriszorg geadviseerd aan verdachte geen onvoorwaardelijke
gevangenisstraf of bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er al sprake
is van een lopend reclasseringstoezicht tot april 2022 en het van belang is dat dit doorloopt.
Verdachte heeft een positieve gedragsverandering ondergaan en staat open voor
verdere hulp en steun in een vrijwillig kader. Hij woont begeleid, heeft een stabiele
partnerrelatie en twee kinderen waarvoor hij een goed voorbeeld wil zijn en een zorgtaak
heeft.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een straf gelijk aan de eis van de
officier van justitie: ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 uren hechtenis en oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren. Weliswaar veroordeelt de rechtbank verdachte voor het subsidiaire in plaats van het primaire bij de feiten 1 en 2, het feitencomplex op zichzelf blijft hetzelfde zodat de rechtbank deze straf passend vindt. Voor het rijden zonder rijbewijs wordt aan verdachte een geldboete van 500 euro opgelegd.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding:
  • [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 700,- aan smartengeld;
  • Politie Oost-Nederland vordert een bedrag van € 3.357,35,- aan materiële schade.
De benadeelde partijen verzoeken de rechtbank de gevorderde schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen vanwege de financiële situatie van verdachte. Verder heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overwegingen van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde letsel heeft opgelopen. Gelet hierop en op wat door [slachtoffer 2] ter toelichting heeft aangevoerd, acht de rechtbank aannemelijk geworden dat het feit grote impact heeft gehad op het leven van de benadeelde. Hiertegen is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal het gevorderde smartengeld van de benadeelde partij dan ook toewijzen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 20 april 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte gelet op zijn financiële positie niet in staat is om het verschuldigde bedrag binnen afzienbare tijd te voldoen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
Benadeelde partij Politie Oost-Nederland
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadepost voldoende onderbouwd is en redelijk voorkomt. Hiertegen is geen verweer gevoerd. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering van € 3.357,35 kan worden toegewezen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 20 april 2019.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat de Politie Oost-Nederland als overheidsinstantie goed in staat moet worden geacht zelf de aan haar verschuldigde schadevergoeding te innen, althans om zich van zodanige juridische bijstand te voorzien dat de schadevergoeding kan worden geïnd. Daarmee ontvalt naar het oordeel van de rechtbank het belang en de noodzaak voor de politie Oost-Nederland dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal het in beslag genomen motorrijtuig dat aan verdachte toebehoort,
met behulp waarvan het onder feit 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde is begaan, verbeurd verklaren.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging (05/004328-19)

De politierechter heeft verdachte op 2 april 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat het belang dat verdachte bij de RIBW kan blijven wonen met de huidige voorwaarden tot medio april 2022 prevaleert boven het uitvoeren van de voorwaardelijke opgelegde taakstraf van veertig uren. Reclassering Iriszorg heeft aangegeven onder de huidige voorwaarden met verdachte verder te willen en dat hij zijn leven beter op orde heeft.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 33, 33a, 45, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;

12.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 legt ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde een geldboete op van € 500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder feit 1, feit 2 en feit 4 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren;
De beslissing op het beslag
 verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het motorrijtuig (merk [merk] met chassisnr: [nummer] );
De beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij Politie Oost-Nederlandvan € 3.357,35 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de
benadeelde partij Politie Oost-Nederlandin deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
De beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 2 april 2019 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van veertig uren (parketnummer 05/004328-19).
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Verkroost (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. J.A.P. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL20190422.1149, gesloten op 29 mei 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 10-12.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 80.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 32.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 10-12.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 33.
8.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [slachtoffer 1] , p. 18.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 32-33.
10.Aanvullend proces-verbaal ingekomen op 8 januari 2020 met geneeskundige verklaring, p. 18.
11.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] , p. 47.
12.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2021.