ECLI:NL:RBGEL:2021:6271

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4724
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing ongeldigverklaring rijbewijs na diagnose alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 november 2021 uitspraak gedaan over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 5 oktober 2021 het rijbewijs ongeldig verklaard na een onderzoek naar de rijgeschiktheid, waarbij de diagnose alcoholmisbruik was gesteld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 november 2021 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR op basis van het verslag van bevindingen van de psychiater niet in redelijkheid kon concluderen dat verzoeker ongeschikt was om te rijden. Het verslag was naar inhoud en wijze van totstandkoming niet voldoende concludent. De voorzieningenrechter heeft het belang van verzoeker bij het kunnen beschikken over zijn rijbewijs zwaarder laten wegen dan het belang van het CBR bij de uitvoering van de ongeldigverklaring. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de ongeldigverklaring van het rijbewijs geschorst.

De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van verzoeker vergoed en bepaald dat het CBR het griffierecht moet terugbetalen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4724

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR)(gemachtigde: mr. I. Metaal).

Procesverloop

In het besluit van 5 oktober 2021 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 12 oktober 2021.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 november 2021 door middel van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het CBR is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze zaak beoordeelt de voorzieningenrechter of een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter moet daarbij een afweging maken tussen aan de ene kant het belang van verzoeker dat een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van het CBR bij de uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.1.
De voorzieningenrechter ziet in deze zaak reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het belang van verzoeker bij het kunnen beschikken over zijn rijbewijs weegt in dit geval zwaarder dan het belang van het CBR bij de uitvoering van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker met het oog op de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke voorziening hij treft. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs
2. Bij besluit van 30 maart 2021 heeft het CBR aan verzoeker een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, omdat bij hem op 23 januari 2021 een alcoholgehalte van 885 ig/I (= 2,036 ‰) is geconstateerd.
2.1.
Het onderzoek is verricht op 3 juli 2021 en is uitgevoerd door Bureau Rijbewijskeuringen en verricht door arts [arts] en psychiater [psychiater]. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het verslag van bevindingen.
2.2.
Op 5 oktober 2021 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. Verzoeker is niet geschikt om te rijden. Er is geen tweede onderzoek aangevraagd. Het verslag van bevindingen ligt aan dit besluit ten grondslag. In dit rapport is geconcludeerd dat bij verzoeker de diagnose alcoholmisbruik gesteld kan worden. Dit is gebaseerd op basis van de volgende bevindingen:
  • Verzoeker is aangehouden met een fors hoog promillage van 2,036, wat zich laat verklaren door gebruik van 20 AE op de dag van de aanhouding. Hiermee heeft hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Dit is een aanwijzing voor een stoornis in gebruik van alcohol.
  • Het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding is niet in overeenstemming met de AAG/BAG. Er is sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.
  • Verzoeker had in het jaar voorafgaande aan laatste aanhouding het rijbewijs nodig voor het werk. Door te rijden onder invloed riskeerde betrokkene aldus problemen met betrekking tot het werk. Dit is een aanwijzing voor een stoornis in alcoholgebruik.
  • In de twaalf maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding merkte verzoeker pas na meer dan drie alcoholische eenheden een effect. Dit is een aanwijzing voor een stoornis in alcoholgebruik.
  • Het AAG/BAG kan worden gebruikt om de tolerantie ten aanzien van alcohol vast te stellen. Bij 1,8 of meer promille tonen de meeste niet-tolerante individuen een ernstige intoxicatie. Bij verzoeker was er, gezien het ademalcoholgehalte van 12,0 en het anamnestische gegeven dat hij zich goed in staat voelde om te rijden en geen duidelijke verschijnselen had passend bij het aanhoudingspromillage, wel sprake van tolerantie. Deze tolerantie is indicatief voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik. Het is een sterke aanwijzing voor een stoornis in alcoholgebruik. Er is dus sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.
  • Verzoeker heeft tolerantie opgebouwd welke niet kan worden verklaard met het anamnestisch opgegeven lichte gebruik in het jaar voorafgaand aan de laatste aanhouding. Derhalve is aannemelijk dat verzoeker in deze periode meer heeft gedronken dan is opgegeven, Dit is een aanwijzing voor onderrapportage.
  • Het is niet aannemelijk dat verzoeker, die al jaren een sociaal drinkpatroon heeft, 1 dag doorschiet en juist op die dag wordt aangehouden. Hoewel dit in theorie kan, is het, gezien de pakkans, niet erg aannemelijk. Een meer structureel patroon van overmatig alcoholgebruik is, in samenhang met de andere argumentatie, aannemelijker en in overeenstemming met de vastgestelde tolerantie voor de effecten van alcohol.
  • Bij het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek werden geen afwijkingen gevonden, behoudens overgewicht.
  • Verzoeker had een normale laboratoriumuitslag.
Volgens het verslag van bevindingen lijkt het aannemelijk dat verzoeker is gestopt met het alcoholmisbruik sinds 24 januari 2021.
2.3.
Volgens de regelgeving is verzoeker gelet op de gestelde diagnose niet geschikt om te rijden. Verzoeker voldoet volgens het CBR niet aan de eisen die in paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 aan houders van een rijbewijs worden gesteld. Daarom heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker per 12 oktober 2021 ongeldig verklaard.
Spoedeisend belang
3. Een voorwaarde voor het treffen van een voorlopige voorziening is dat degene die het verzoek doet een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft namelijk aangevoerd dat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk. Verzoeker is al zijn baan als inspecteur valbeveiliging bij [bedrijf] te [woonplaats] verloren omdat hij niet meer over zijn rijbewijs beschikt. Hij heeft nog een eenmanszaak waarbij verzoeker zich ook bezig houdt met veiligheidskeuringen en moet daarvoor verschillende bouwlocaties door heel Nederland bezoeken. Zonder zijn rijbewijs kan hij de opdrachten niet uitvoeren. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening daarom inhoudelijk.
Toetsingskader
4. Bij de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de vraag of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en of het besluit rechtmatig is genomen. De voorzieningenrechter geeft een zogenoemd voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Als de kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft.
4.1
Uit de wet volgt dat het CBR een rijbewijs ongeldig verklaart als uit het onderzoek blijkt dat de betrokkene niet voldoet aan de eisen voor het besturen van een voertuig. [1] In dit geval is door de psychiater in het verslag van bevindingen geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn om bij verzoeker de diagnose alcoholmisbruik te stellen. Volgens de regelgeving is verzoeker dan niet geschikt om te rijden en moet het rijbewijs ongeldig worden verklaard.
4.2.
Het CBR baseert zich op de conclusies van de psychiater in het verslag van bevindingen naar aanleiding van het onderzoek van 3 juli 2021. Het is vaste rechtspraak dat het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat is uitgebracht, nadat is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [2] Als er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren zijn gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het verslag van bevindingen afgaan. Zo nodig kan het CBR de adviseur een reactie vragen op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
Waarom is verzoeker het niet eens met de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs?
5. Verzoeker voert aan dat de ongeldigverklaring ten onrechte is gebaseerd op het verslag van bevindingen van de psychiater. Dit verslag vertoont namelijk naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken en is onvoldoende concludent om de diagnose alcoholmisbruik te kunnen dragen. De gestelde diagnose is gebaseerd op onjuiste feiten. Verzoeker heeft gebruik gemaakt van zijn correctierecht en de psychiater geïnformeerd over de feitelijke onjuistheden in het verslag. De psychiater heeft deze correcties ten onrechte niet overgenomen dan wel meegenomen en daarmee het correctierecht geschonden. Ook heeft de psychiater haar diagnose (vrijwel) uitsluitend heeft gebaseerd op de omstandigheid dat hij onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen.
5.1.
Verder meent verzoeker dat geen sprake is van onderrapportage van het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Verzoeker heeft mixdrankjes gedronken die door een vriend uit de losse pols werden ingeschonken. Hij heeft wellicht twaalf drankjes gedronken maar dit waren geen standaard alcoholeenheden. Ook heeft de psychiater ten onrechte aan haar diagnose ten grondslag gelegd dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en door te rijden onder invloed hij problemen riskeerde voor zijn werk wat een aanwijzing is voor een stoornis in alcoholgebruik. Verzoeker maakte niet een bewuste keuze om onder invloed aan het verkeer te gaan deelnemen, maar deed dit door een onverwacht voorval. Bovendien geldt dit argument voor veel rijbewijshouders, zodat dit enkele feit onvoldoende onderscheidend is om als ondersteunend element voor de gestelde diagnose aangemerkt te kunnen worden.
5.2.
Ook is ten onrechte aan de diagnose ten grondslag gelegd dat verzoeker pas na het drinken van meer dan drie alcoholeenheden het eerste effect van alcohol zou bemerken. Verzoeker heeft dit niet geantwoord en bovendien was de vraagstelling onduidelijk. Hij heeft verklaard dat hij na drie alcoholeenheden effect bemerkt van alcohol.
5.3.
Verder heeft de psychiater aan het geconstateerde alcoholgehalte ten onrechte de conclusie ontleent dat hij tolerant zou zijn voor alcohol. Deze conclusie trekken de psychiaters van Bureau Rijbewijskeuringen altijd. Er zijn geen objectieve feiten en omstandigheden die deze conclusie rechtvaardigen. Van tolerantie is bij verzoeker geen sprake. Ook is geen sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik in het jaar voorafgaand aan de aanhouding. Er was sprake van een incidentele uitschieter. Verzoeker drinkt niet structureel zo veel.
5.4.
Het verslag van bevindingen voldoet niet aan de eisen die de rechtspraak daaraan stelt. [3] De diagnose steunt niet op objectieve gegevens maar vooral op veronderstellingen van de psychiater. De objectieve gegevens weerspreken de gestelde diagnose juist.
Heeft het CBR het rijbewijs terecht ongeldig verklaard?
6. De psychiater heeft op grond van de onder 2.2. genoemde bevindingen tezamen en in onderling verband bezien, geoordeeld dat bij verzoeker de diagnose alcoholmisbruik gesteld kan worden. De vraag of deze elementen bij elkaar maken dat sprake is van de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik is voorbehouden aan de psychiater. Volgens vaste rechtspraak is het niet aan de bestuursrechter noch aan het CBR om te beoordelen of de uiteindelijke bevindingen van de deskundige juist zijn en een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen. In een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, bestaat voor de rechter slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. [4]
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR op basis van het verslag van bevindingen in redelijkheid niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat verzoeker ongeschikt is om te rijden en daarom zijn rijbewijs ten onrechte ongeldig verklaard. Het verslag van bevindingen van de psychiater is naar inhoud en wijze van totstandkoming niet voldoende concludent.
6.1.1.
Zo is in het verslag van bevindingen opgenomen dat het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding niet in overeenstemming is met de gemeten hoeveelheid alcohol in verzoekers bloed. Er zou sprake zijn van onderrapportage van het alcoholgebruik op 23 januari 2021. Verzoeker is aangehouden met een promillage van 2,036. Dit wijst volgens de de psychiater op een gebruik van 20 alcoholische eenheden terwijl verzoeker heeft verklaard 12 alcoholische consumpties te hebben gedronken op die avond, te weten tien Bacardi-cola en twee shots flugel. [5] Verzoeker heeft op 11 augustus 2021 het concept verslag van bevindingen ontvangen en hier op 12 augustus 2021 op gereageerd met een aantal correcties. Hij meldde daarin dat de Bacardi-cola drankjes door iemand anders zijn samengesteld en het daarom kan zijn dat de verhoudingen niet helemaal normaal zijn. Het CBR stelt dat de psychiater deze opmerking heeft gezien maar dat dit geen aanleiding heeft gegeven om het rapport aan te passen. De correctie is immers geen controleerbaar feit. De opmerking dat verzoeker niet zelf de drankjes heeft samengesteld zodat de verhoudingen misschien niet normaal waren en hij de tel niet heeft bijgehouden, doet er, volgens het CBR, niet aan af dat hij tegenover de keurend arts heeft verklaard dat hij ongeveer twaalf alcoholische consumpties had gedronken. Dit volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoeker voert aan, en dit is dan ook in lijn met wat hij heeft verklaard, dat hij weliswaar verklaard heeft dat hij twaalf consumpties heeft gedronken maar niet dat hij twaalf alcoholische eenheden heeft gedronken. Dit zijn twee verschillende dingen. Op basis van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter niet in hoe de psychiater tot de conclusie is gekomen dat de verklaring dat verzoeker twaalf drankjes gedronken heeft, met de uitleg dat de verhoudingen bij de Bacardi-cola wellicht niet normaal zijn, een onderrapportage betreft van het alcoholgebruik op 23 januari 2021.
6.1.2.
Verder is in het verslag van bevindingen opgenomen dat in de twaalf maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding verzoeker pas na meer dan drie alcoholische eenheden een effect merkte. Dit is volgens de psychiater een aanwijzing voor een stoornis in alcoholgebruik. Verzoeker voert aan dat dit ten onrechte aan de diagnose ten grondslag is gelegd omdat hij dit niet heeft geantwoord. Verzoeker heeft verklaard dat hij na drie alcoholeenheden effect bemerkt van alcohol. [6] ‘Na meer dan drie’ en ‘na drie’ is niet hetzelfde. Het verslag van bevindingen vertoont op dit punt daarom een gebrek en is inhoudelijk tegenstrijdig.
6.1.3.
Ten slotte is in het verslag van bevindingen opgenomen dat tolerantie voor de effecten van alcohol door de arts en de psychiater is vastgesteld. Ook is opgenomen dat het AAG/BAG kan worden gebruikt om de tolerantie ten aanzien van alcohol vast te stellen. Bij 1,8 of meer promille tonen de meeste niet-tolerante individuen een ernstige intoxicatie. Bij verzoeker was, gezien het ademalcoholgehalte van 12,0 en het anamnestische gegeven dat hij zich goed in staat voelde om te rijden en geen duidelijke verschijnselen had passend bij het aanhoudingspromillage, wel sprake van tolerantie. Deze tolerantie is indicatief voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik. Het is een sterke aanwijzing voor een stoornis in alcoholgebruik. Er is dus sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik voorafgaand aan de aanhouding. Verzoeker voert hier tegen aan dat van tolerantie bij hem geen sprake is. De voorzieningenrechter kan uit het verslag van bevindingen niet opmaken op welke manier door de arts en psychiater is vastgesteld dat bij verzoeker sprake is van tolerantie. Door het CBR is tijdens de zitting verklaard dat dit is vastgesteld door het antwoord van verzoeker dat hij zich goed in staat voelde om te rijden en geen duidelijke verschijnselen had passend bij het aanhoudingspromillage. Uit het verslag van bevindingen volgt echter ook dat verzoeker heeft verklaard dat het rijden moeizaam ging, hij langzaam reed en dat hij zou zijn aangehouden wegens opvallend rijgedrag. Dit maakt dat het verslag van bevindingen niet voldoende concludent is. Dat verzoeker heeft verklaard dat hij zich op het moment dat hij de keuze maakte om te gaan rijden goed in staat voelde om te rijden betekent niet dat hij daadwerkelijk in staat was om te rijden en zegt dus niet iets over de alcoholtolerantie. Uit het proces-verbaal van de aanhouding volgt verder ook dat door de verbalisant is vastgesteld dat verzoeker sprak met dubbele tong en onvast ter been was. Dit lijkt niet kenbaar betrokken in het verslag van bevindingen dan wel door het CBR. Dat – vanwege de tolerantie bij verzoeker – sprake is van een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik en aldus van onderrapportage van het alcoholgebruik is gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende onderbouwd. Hierbij is van belang dat er bij het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek geen afwijkingen werden gevonden, behoudens overgewicht. Ook had verzoeker een normale laboratoriumuitslag.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op het voorgaande is gebleken dat ten aanzien van bepaalde elementen het verslag van bevindingen onjuistheden en onregelmatigheden bevat. Dit maakt dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft. De gemachtigde van het CBR heeft tijdens de zitting ook aangegeven dat er punten zijn die opgehelderd moeten worden.
7.1.
De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dat verzoeker niet beschikt over zijn rijbewijs heeft voor hem grote gevolgen. Zo is hij eerder dit jaar al een baan verloren en kan hij op dit moment opdrachten niet uitvoeren. Het CBR heeft belang bij de uitvoering van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker met het oog op de verkeersveiligheid. Tussen partijen is echter niet in geschil dat verzoeker per 24 januari 2021 minder is gaan drinken, dan wel gestopt met het door het CBR gestelde alcoholmisbruik. Het belang van verzoeker weegt daarom in dit geval zwaarder. Dit maakt dat de voorzieningenrechter de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker schorst en het CBR opdraagt de opschorting van de geldigheid van het rijbewijs te beëindigen met ingang van de datum van deze uitspraak.
7.2.
Verder veroordeelt de voorzieningenrechter het CBR in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1). Tot slot bepaalt de voorzieningenrechter dat het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het besluit van 5 oktober 2021 tot zes weken na het besluit op bezwaar;
  • draagt het CBR op om de opschorting van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker te beëindigen met ingang van de datum van deze uitspraak;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-;
  • bepaalt dat het CBR het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R. Visscher, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000.
2.Bijvoorbeeld ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2633.
3.Verzoeker doet een beroep op ABRvS 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van ABRvS 8 juli 2015, ECLI:RVS:2015:2137.
5.Zie het verslag van bevindingen onder 3.1.
6.Zie het verslag van bevindingen onder 3.2.2.10.