ECLI:NL:RBGEL:2021:616

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
05/880699-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een minderjarige met werkstraf en schadevergoeding

Op 2 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel binnendringen van een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 13 en 27 maart 2017, waarbij de verdachte, een 21-jarige man, seksuele handelingen heeft gepleegd met een 13-jarig meisje in Nijmegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geslachtsgemeenschap heeft gehad met het slachtoffer, ondanks dat de verdachte ontkende dat er sprake was van dergelijke handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks inconsistenties in haar verklaringen. De rechtbank oordeelde dat het seksuele contact tussen de verdachte en het slachtoffer ontuchtig was, gezien het leeftijdsverschil van acht jaar en het feit dat er geen affectieve relatie tussen hen bestond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, die gelijk staat aan de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/880699-17
Datum uitspraak : 2 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1996] in [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende aan de [adres]
Raadsman: mr. M.C. Jonge Vos, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 13 maart 2017 tot en met 27 maart 2017 te Nijmegen, met [slachtoffer] (officiële geboortedatum [2003] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte geslachtsgemeenschap met haar gehad en/of met haar getongzoend en/of met haar gepijpt, althans zijn penis in haar mond gebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 maart 2017 verbleef [slachtoffer] in Nijmegen in de woning van verdachte [verdachte] en zijn broer [naam] . [2] De officiële geboortedatum van [slachtoffer] is bepaald op [2003] , zodat zij op 27 maart 2017 de leeftijd van 13 jaar had. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit vanwege een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daarbij in het bijzonder gewezen op het feit dat de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris voor wat betreft de door haar gestelde geslachtsgemeenschap met verdachte niet overeenkomt met haar eerdere verklaring bij de politie. Hierdoor zou niet kunnen worden vastgesteld welke handelingen er nu precies zijn uitgevoerd. Het enkele tongzoenen – dat verdachte bekent – is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het binnendringen in het lichaam als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De raadsman heeft gesteld dat niet aan het wettelijk bewijsminimum kan worden voldaan, omdat er onvoldoende steunbewijs bestaat voor de verklaringen van [slachtoffer] . Verder heeft de raadsman gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, omdat zij zeer wisselend heeft verklaard over welke seksuele handelingen er hebben plaatsgevonden.
Verder heeft de raadsman verweer gevoerd ten aanzien van de ontuchtigheid van de handelingen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op grond van de bewijsmiddelen in het dossier bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Verklaringen [slachtoffer]
Op 27 maart 2017 heeft de politie omstreeks 13:30 uur een gesprek gevoerd met [slachtoffer] over de gebeurtenissen eerder die dag in het huis van verdachte. Over dit gesprek is onder meer het volgende geverbaliseerd:
‘Zij vertelde dat zij enige tijd later (tijdstip herinnert zij zich niet meer) seksueel contact heeft gehad met [verdachte] .’ [4]
Vervolgens heeft de politie op diezelfde dag omstreeks 15:30 uur nogmaals met [slachtoffer] gesproken. Over dit gesprek is onder meer het volgende geverbaliseerd:
‘ [slachtoffer] vertelde dat ze vandaag (27-03-2017) wakker werd. (…) [slachtoffer] vertelde dat ze naar beneden ging, naar [verdachte] . [verdachte] rookte een sigaret. [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] en [slachtoffer] daarna weer naar boven zijn gegaan. Toen heeft [slachtoffer] het met [verdachte] gedaan, in [verdachte] zijn kamer op zijn bed. [slachtoffer] vertelde dat het gewone seks was, neuken. Ook deze keer was het veilige seks met een condoom. [slachtoffer] vertelde dat [verdachte] is klaargekomen in de condoom. Hij is daarna naar het toilet gegaan. [slachtoffer] weet niet waar de condoom is gebleven.’ [5]
Op 31 oktober 2019 is [slachtoffer] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Daar heeft zij onder meer het volgende verklaard:

Het klopt dat ik met [verdachte] en [naam] seks heb gehad.(…)
Ik werd opeens weer wakker.(…)
Toen gebeurde het eigenlijk. Ik bedoel dan seks met [verdachte] . [6]
De rechtbank overweegt dat uit het bovenstaande blijkt dat [slachtoffer] bij herhaling heeft verklaard dat zij seks heeft gehad met verdachte. Kort nadat zij in de woning van de verdachte werd aangetroffen, expliciteerde zij dit in een gedetailleerde verklaring bij de politie door te stellen dat er sprake was van ‘neuken’ (de rechtbank begrijpt: geslachtsgemeenschap).
Betrouwbaarheid
De rechtbank constateert met de officier van justitie en de raadsman dat [slachtoffer] later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de seks zou hebben bestaan uit het pijpen van verdachte en dat er geen geslachtsgemeenschap is geweest. Dit brengt de rechtbank echter niet tot de conclusie dat de eerder door [slachtoffer] bij de politie afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn. Alle verklaringen komen er in de kern op neer dat verdachte seksueel zou zijn binnengedrongen in haar lichaam. Het verschil tussen de verklaringen schuilt enkel in de beschrijving van de wijze waarop dit is gebeurd. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] ten tijde van het incident en ten tijde van het verhoor bij de rechter-commissaris 13 respectievelijk 15 jaar oud was. Juist op deze leeftijd is het buitengewoon indringend om verklaringen af te moeten leggen over gebeurtenissen als deze. Bovendien is de verklaring bij de rechter-commissaris ruim 2,5 jaar na het tenlastegelegde incident afgelegd. [slachtoffer] geeft in deze verklaring ook herhaaldelijk aan dat zij zich bepaalde aspecten van de gebeurtenissen op 27 maart 2017 niet meer kan herinneren. Al deze omstandigheden maken dat de rechtbank niet van oordeel is dat haar verklaringen bij de politie enkel vanwege dit afwijkende element ten opzichte van de verklaring bij de rechter-commissaris als niet betrouwbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook overigens in het dossier geen aanleiding gezien om aan de betrouwbaarheid van de gedetailleerde verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen. De rechtbank zal het verweer van de raadsman dan ook verwerpen.
De rechtbank zal bij de verdere beoordeling van het bewijs uitgaan van de verklaringen zoals [slachtoffer] deze bij de politie heeft afgelegd, aangezien deze verklaringen direct na de gebeurtenissen van 27 maart 2017 zijn afgelegd.
Steunbewijs
Nu de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] bij de politie betrouwbaar acht, dient de rechtbank te beoordelen of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaringen van [slachtoffer] . Zij heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte kort na de seks hoorde dat er aangebeld werd en dat zij toen in een kast moest gaan zitten. De politie heeft geverbaliseerd dat zij toen zij bij de woning aanbelden een man met ontbloot bovenlijf op de eerste verdieping voor het raam zagen staan. Het duurde enkele minuten voordat deze man – naar later bleek verdachte – de voordeur open deed. Verdachte ontkende dat [slachtoffer] in de woning was. Na binnenkomst in de woning van verdachte hebben politiemensen [slachtoffer] aangetroffen in de kast van één van de slaapkamers op de eerste verdieping. Zij droeg op dat moment enkel een rode bh en een pyjamabroek. De politie constateerde dat het in deze kamer aanwezige matras over de hele breedte warm aanvoelde. [7] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat als de politie geverbaliseerd heeft dat het matras warm aanvoelde, dat het dan wel zal kloppen dat hij samen met [slachtoffer] op dat matras heeft gelegen. Bovendien heeft verdachte ter zitting herhaalt dat [slachtoffer] en hij even tevoren samen van beneden naar boven waren gelopen en dat verdachte op dat moment zin had om met haar te ‘kroelen’ waarmee hij naar eigen zeggen knuffelen bedoelt. [8] Deze bewijsmiddelen passen goed bij de door [slachtoffer] geschetste gang van zaken van die ochtend.
Verder heeft de politie onderzoek verricht naar chats op de telefoon van verdachte. In chats tussen verdachte en [slachtoffer] wordt in de periode voorafgaand aan 27 maart 2017 meermaals gesproken over seks tussen hen. Daarbij werden onder meer opmerkingen gemaakt over elkaars seksuele prestaties of wensen. [9] De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat kort voor deze datum al sprake was van seksueel getint contact tussen hen.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen door geslachtsgemeenschap met haar te hebben en met haar te tongzoenen.
Ontuchtigheid van de handelingen
De rechtbank zal ten slotte nog moeten beoordelen of deze handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtig. De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het seksuele contact de leeftijd van 21 jaar had, terwijl [slachtoffer] op dat moment 13 jaar oud was. Er bestond dus een leeftijdsverschil van acht jaar tussen verdachte en het minderjarige slachtoffer. Het seksueel contact dat zij hadden kan vanwege dit aanzienlijke leeftijdsverschil onmogelijk worden beschouwd als seksueel contact tussen twee jongeren die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. De rechtbank overweegt verder dat er geen sprake was van een affectieve relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte kende haar slechts oppervlakkig toen zij door de broer van verdachte opgehaald werd en naar hun huis werd gebracht. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het seksuele contact tussen hen in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarom moet worden aangemerkt als ontuchtige handelingen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij (op één of meer tijdstippen) in
of omstreeksde periode van 13 maart 2017 tot en met 27 maart 2017 te Nijmegen, met [slachtoffer] (officiële geboortedatum [2003] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte geslachtsgemeenschap met haar gehad en
/ofmet haar getongzoend
en/of met haar gepijpt, althans zijn penis in haar mond gebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft gesteld dat hij zich aansluit bij een door de raadsvrouw van verdachte [naam] gevoerd beroep op afwezigheid van alle schuld vanwege een verontschuldigbare dwaling omtrent de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank acht deze enkele opmerking onvoldoende specifiek en concreet om dit als een in deze zaak gevoerd verweer te beschouwen en daarop te responderen.
Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zal de rechtbank de verdachte strafbaar verklaren.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de gevorderde vrijspraak geen standpunt ingenomen over een op te leggen straf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen verweren gevoerd ten aanzien van de strafoplegging.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Als toen 21-jarige man heeft hij seks gehad met een toen 13-jarig meisje. Dergelijk gedrag is door de wetgever strafbaar gesteld om minderjarigen te beschermen tegen het ondergaan van ingrijpend seksueel contact. Minderjarigen kunnen immers niet in staat worden geacht om op weloverwogen te kiezen voor het aangaan van seksueel contact. Het is juist de verantwoordelijkheid van de meerderjarige om zich in dit soort situaties verstandig te gedragen. Verdachte heeft deze verantwoordelijkheid niet genomen. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte tien jaar ouder was dan het slachtoffer en dat het slachtoffer ten tijde van de seks in de woning van verdachte verbleef. Deze omstandigheden markeren de kwetsbare positie waarin het slachtoffer zich bevond ten opzichte van verdachte.
Ook ter terechtzitting heeft verdachte er op geen enkele wijze blijk van gegeven dat hij begrijpt welke gevolgen het bewezenverklaarde handelen heeft gehad voor het leven en de ontwikkeling van [slachtoffer] . Het gegeven dat in deze zaak geen aanwijzingen bestaan dat het seksuele contact onvrijwillig heeft plaatsgevonden, doet aan de ernst van al het voorgaande niet af. Het bewezenverklaarde gedrag zou dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend maken.
De rechtbank ziet echter aanleiding om daar in dit geval niet toe over te gaan. Allereerst overweegt de rechtbank dat er bijna vier jaren zijn verstreken tussen de inverzekeringstelling van verdachte en het vonnis van de rechtbank. Dit tijdsverloop houdt een schending in van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet worden behandeld, terwijl dit tijdsverloop niet aan verdachte te wijten is. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zowel vóór als na het bewezenverklaarde feit niet is veroordeeld voor enig ander strafbaar feit.
Deze omstandigheden maken dat de rechtbank de oplegging van een werkstraf van lange duur in dit geval een passende straf vindt. Ook zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag opleggen. Dit komt overeen met de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de gevorderde vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens.
De rechtbank overweegt dat uit de overlegde vordering en de bijlagen blijkt dat de benadeelde partij door een GZ-psycholoog is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog schrijft dat deze stoornis het gevolg is van seksueel misbruik dat plaatsvond in maart 2017. De stoornis kenmerkt zich door angst, paniek en stemmingsklachten. De benadeelde partij wordt hierdoor belemmerd in haar sociaal-emotioneel functioneren op school, op haar werk en thuis. Ook ervaart zij belemmeringen bij het vrij bewegen buitenshuis. De psycholoog adviseert een behandeling in de vorm van traumaverwerking en aansluitend passende individuele begeleiding.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende concreet is onderbouwd dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde in haar persoon is aangetast en waarin deze aantasting bestaat. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 2.000,00worden toegekend aan de benadeelde partij. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Verdachte is vanaf 27 maart 2017 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank:
  • veroordeeltverdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van
    schadevergoedingaan de benadeelde partij [slachtoffer] van
    € 2.000,- (tweeduizend euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2017 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2017 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 (dertig) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Raat (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017138415, gesloten op 19 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57; de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2021.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, p. 1-2.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57-58.
6.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] bij de rechter-commissaris.
7.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 9.
8.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2021.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 73.