ECLI:NL:RBGEL:2021:615

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
05/740219-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van een minderjarige met werkstraf en schadevergoeding

Op 2 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel binnendringen van een minderjarige. De feiten dateren van 27 maart 2017, toen de verdachte, een 23-jarige man, seksuele handelingen heeft gepleegd met een 13-jarig meisje in Nijmegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van ontucht vanwege de omstandigheden van het contact. De rechtbank oordeelde dat het aanzienlijke leeftijdsverschil en het gebrek aan een affectieve relatie tussen de verdachte en het slachtoffer de handelingen als ontuchtig kwalificeerden. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, met inachtneming van de tijd die hij in verzekering had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, die door het bewezenverklaarde feit in haar persoon is aangetast. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging, waarbij ook het tijdsverloop van de procedure en de spijt van de verdachte in overweging zijn genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/740219-17
Datum uitspraak : 2 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1993] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. V.H. Hammerstein, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 maart 2017 te Nijmegen, met [slachtoffer] (officiële geboortedatum [2003] ) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte geslachtsgemeenschap met haar gehad en/of met haar getongzoend.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. [2]
Op 27 maart 2017 verbleef [slachtoffer] in Nijmegen in de woning van verdachte [verdachte] en zijn broer [naam] . Op deze dag is verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel binnengedrongen doordat hij geslachtsgemeenschap met haar heeft gehad en met haar heeft getongzoend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het ontuchtige karakter van de door verdachte uitgevoerde handelingen ontbreekt. Deze handelingen zijn volgens de verdediging niet in strijd met de sociaal-ethische norm en moeten worden beschouwd als een niet uitzonderlijke seksuele ervaring in het kader van vrijwillig seksueel contact tussen twee jongeren. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte ten tijde van het incident een 23-jarige thuiswonende student was, dat [slachtoffer] gelogen heeft over haar leeftijd en dat zij voor wat betreft haar gedrag en uiterlijk ouder leek.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de officiële geboortedatum van [slachtoffer] op [2003] is bepaald en dat zij ten tijde van de geslachtsgemeenschap en het tongzoenen met verdachte dus de leeftijd van 13 jaar had. [3] Dit betekent dat zij de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de geslachtsgemeenschap en het tongzoenen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat van ontuchtige handelingen sprake is wanneer seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De ontuchtigheid van het handelen kan ontbreken als er sprake is van vrijwillig seksueel contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. De vraag of de handelingen ontuchtig zijn, dient steeds te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het seksuele contact de leeftijd van 23 jaar had, terwijl [slachtoffer] op dat moment 13 jaar oud was. Er bestond dus een leeftijdsverschil van tien jaar tussen verdachte en het minderjarige slachtoffer. Het seksueel contact dat zij hadden kan vanwege dit aanzienlijke leeftijdsverschil onmogelijk worden beschouwd als seksueel contact tussen twee jongeren die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. De rechtbank overweegt verder dat er geen sprake was van een affectieve relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte kende haar slechts oppervlakkig toen hij haar de avond van tevoren ophaalde en naar zijn huis bracht. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat het seksuele contact tussen hen in strijd is met de sociaal-ethische norm en daarom moet worden aangemerkt als ontuchtige handelingen. De raadsvrouw heeft een aantal omstandigheden aangevoerd die volgens haar de ontuchtigheid van de handelingen zouden wegnemen. Los van de vraag in hoeverre de aangevoerde omstandigheden steun vinden in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen van deze omstandigheden kan leiden tot de conclusie dat de handelingen niet in strijd zouden zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank zal dit verweer dan ook verwerpen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks27 maart 2017 te Nijmegen, met [slachtoffer] (officiële geboortedatum [2003] ) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte geslachtsgemeenschap met haar gehad en
/ofmet haar getongzoend.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, vanwege de afwezigheid van alle schuld (avas). Hiervan zou sprake zijn omdat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de leeftijd van [slachtoffer] . Hij zou hebben voldaan aan zijn onderzoeksplicht doordat hij heeft gevraagd naar haar leeftijd. [slachtoffer] zou hierop geantwoord hebben dat zij 18 jaar oud was. Zij zou verder een ov-chipkaart met daarop een geboortedatum aan verdachte hebben getoond. Daarnaast wijst de raadsvrouw erop dat verdachte en [slachtoffer] zich tijdens hun eerste ontmoeting bevonden in een shishalounge, waar alleen meerderjarigen mogen verblijven. Ten slotte zouden de uiterlijke kenmerken en het gedrag van [slachtoffer] ook passen bij een hogere leeftijd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op verontschuldigbare dwaling toekomt, zodat niets in de weg staat aan de strafbaarheid van de verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van artikel 245 Sr beoogt minderjarigen te beschermen tegen seksueel contact. Om die reden is voor een veroordeling op grond van deze bepaling niet vereist dat de verdachte wetenschap had van de leeftijd van het slachtoffer. De aard en het doel van deze strafbaarstelling brengen met zich mee dat er slechts zeer beperkt ruimte is om een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de leeftijd aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat er een zware onderzoeksplicht op de verdachte rust om de werkelijke leeftijd van de minderjarige te achterhalen. Dat betekent dat de verdachte alles in het werk had moeten stellen wat in redelijkheid van hem kan worden gevraagd.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsvrouw genoemde omstandigheden niet kunnen worden beschouwd als een toereikend onderzoek om een verontschuldigbare dwaling aan te nemen. Het vragen naar iemands leeftijd en het op grond van eigen interpretaties conclusies trekken over die leeftijd is onvoldoende om te kunnen spreken van een zodanig grondig onderzoek dat een dwaling omtrent die leeftijd verontschuldigbaar zou zijn. In het voorgaande ligt besloten dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] aan verdachte een OV-kaart met haar onjuiste meerderjarige leeftijd heeft getoond. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of de aangevoerde omstandigheden daadwerkelijk steun vinden in het dossier. De rechtbank zal het verweer van de raadsvrouw verwerpen.
Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, zal de rechtbank de verdachte strafbaar verklaren.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in het geval van een strafoplegging dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een geheel voorwaardelijke werkstraf. Zij heeft daarbij gewezen op het volgens de verdediging relatief onschuldige karakter van de overtreden norm, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ouderdom van de zaak. Verder heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om in het vonnis een overweging te wijden aan de mogelijke gevolgen van het vonnis voor de aanvraag van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) door verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Als toen 23-jarige man heeft hij seks gehad met een toen 13-jarig meisje. Dergelijk gedrag is door de wetgever strafbaar gesteld om minderjarigen te beschermen tegen het ondergaan van ingrijpend seksueel contact. Minderjarigen kunnen immers niet in staat worden geacht om weloverwogen te kiezen voor het aangaan van seksueel contact. Het is juist de verantwoordelijkheid van de meerderjarige om zich in dit soort situaties verstandig te gedragen. Verdachte heeft deze verantwoordelijkheid niet genomen. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte tien jaar ouder was dan het slachtoffer en dat het slachtoffer ten tijde van de seks in de woning van verdachte verbleef. Deze omstandigheden markeren de kwetsbare positie waarin het slachtoffer zich bevond ten opzichte van verdachte. Het gegeven dat in deze zaak geen aanwijzingen bestaan dat het seksuele contact onvrijwillig heeft plaatsgevonden, doet aan de ernst van het voorgaande niet af.
Het bewezenverklaarde gedrag zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend maken. De rechtbank ziet echter aanleiding om daar in dit geval niet toe over te gaan. Allereerst overweegt de rechtbank dat er bijna vier jaren zijn verstreken tussen de inverzekeringstelling van verdachte en het vonnis van de rechtbank. Dit tijdsverloop houdt een schending in van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet worden behandeld, terwijl dit tijdsverloop niet aan verdachte te wijten is. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zowel vóór als na het bewezenverklaarde feit niet is veroordeeld voor enig ander strafbaar feit. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting op een overtuigende wijze spijt heeft betuigd en duidelijk heeft gemaakt dat hij begrijpt welke ingrijpende gevolgen deze gebeurtenis heeft gehad voor het slachtoffer. Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de strafzaak – mede door de lange duur ervan – ook een negatieve invloed heeft gehad op het leven van verdachte.
De voorgaande omstandigheden maken dat de rechtbank de oplegging van een werkstraf van lange duur in dit geval een passende straf vindt. Ook zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag opleggen. Dit komt overeen met de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opnemen van een overweging over de gevolgen van dit vonnis voor de mogelijke verlening van een VOG aan verdachte. De beoordeling van een eventuele aanvraag van een VOG zal plaatsvinden binnen een bestuursrechtelijke procedure. Deze procedure staat los van het strafrechtelijke oordeel dat de rechtbank in deze zaak dient te vellen. De rechtbank beschouwt het dan ook niet als haar taak om door het opnemen van een overweging hieromtrent te treden in een eventuele, toekomstige procedure.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht om de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek. Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens.
De rechtbank overweegt dat uit de overlegde vordering en de bijlagen blijkt dat de benadeelde partij door een GZ-psycholoog is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog schrijft dat deze stoornis het gevolg is van seksueel misbruik dat plaatsvond in maart 2017. De stoornis kenmerkt zich door angst, paniek en stemmingsklachten. De benadeelde partij wordt hierdoor belemmerd in haar sociaal-emotioneel functioneren op school, op haar werk en thuis. Ook ervaart zij belemmeringen bij het vrij bewegen buitenshuis. De psycholoog adviseert een behandeling in de vorm van traumaverwerking en aansluitend passende individuele begeleiding.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende concreet is onderbouwd dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde in haar persoon is aangetast en waarin deze aantasting bestaat. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 2.000,00worden toegekend aan de benadeelde partij. De benadeelde partij zal in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
Verdachte is vanaf 27 maart 2017 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 160 (honderdzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De rechtbank:
  • veroordeeltverdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van
    schadevergoedingaan de benadeelde partij [slachtoffer] van
    € 2.000,- (tweeduizend euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2017 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2017 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 (dertig) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Raat (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. Y.H.M. Marijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017138415, gesloten op 19 mei 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57; de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2021.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, p. 1-2.