De uithuisplaatsing
De advocaat brengt naar voren dat [de minderjarige] bang is om zijn vader te verliezen en dat het van belang is om duidelijkheid te verkrijgen of [de minderjarige] deze gevoelens in contacten met anderen camoufleert, voordat de GI de vader als onbelangrijk aanmerkt. Daarnaast is het contactmoment snel uitgebreid, namelijk van eenmaal vier uur in de twee weken, naar driemaal vier uur in de twee weken. De vraag is of dit verstandig was. De uitgebreide omgang heeft maar eenmaal plaatsgevonden, omdat [de minderjarige] hiervan te onrustig werd en hij – volgens de GI - spanningshoofdpijn kreeg. Het contactmoment werd daarom weer teruggedraaid naar eenmaal vier uur in de twee weken. De opvoedcapaciteiten van de vader kunnen hierdoor niet goed in kaart gebracht worden. Daarnaast mag de vader [de minderjarige] momenteel slechts onder begeleiding zien, waardoor de band tussen vader en kind niet kan normaliseren. Ook brengt de advocaat naar voren dat de hoofdpijn van [de minderjarige] geen spanningshoofdpijn hoeft te zijn, maar dat deze ook kan zijn ontstaan door de ernstige tand- en kiespijn en een operatie aan het gebit van [de minderjarige] . Gesuggereerd is dat de gebitsschade van [de minderjarige] door verwaarlozing in de eerste drie levensjaren is ontstaan. De advocaat geeft aan dat de gebitsschade in ieder geval in het vierde of vijfde levensjaar zichtbaar moet zijn geweest en dat het gezinshuis van [de minderjarige] dus eerder dan het zevende levensjaar in had kunnen en moeten grijpen.
Uit het persoonlijkheidsonderzoek van [de minderjarige] volgt dat hij constant op zoek is naar aandacht en bevestiging en dat hij niet goed weet waar hij thuishoort. [de minderjarige] vertoont daardoor opstandig gedrag. Dit gedrag vertoont hij niet bij de vader. Het grote gezinshuis waarin [de minderjarige] verblijft is daarom te belastend voor hem, temeer nu [de minderjarige] ook bij zijn vader zou kunnen wonen.
Dat de vader wel degelijk in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen, blijkt ook uit de niet begeleide omgang met zijn zestienjarige stiefzoon. Deze jongen is autistisch en licht verstandelijk beperkt. Het contact is de afgelopen jaren goed verlopen en er hebben zich geen incidenten voorgedaan. De GI weegt dit onvoldoende mee.
De GI legt er wel de nadruk op dat [de minderjarige] zich inmiddels gehecht heeft aan het pleeggezin en dat plaatsing bij de vader niet in zijn belang is. De GI vergeet hierbij het belang van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, waarbij het doel juist is om teruggeplaatst te worden bij de ouders.
De GI geeft geen objectief beeld in het verzoekschrift. Er is geen rapportage over de opvoedkwaliteiten van de vader. Daarnaast hoort de vader te weinig van de GI en het gezinshuis over de voortgang van [de minderjarige] , waardoor de communicatie tussen vader en [de minderjarige] oppervlakkig blijft. Ook heeft [de minderjarige] zijn opa en oma al een jaar niet gezien. De vader heeft gezorgd voor opvang en bijstand van een buitenschoolse opvang en familie, wat door de GI niet meegewogen wordt voor een eventuele terugplaatsing. Ook blijkt uit niets dat er een loyaliteitsconflict zou ontstaan als [de minderjarige] bij zijn vader woont.
De vader heeft een nieuwe partner, die nog niet is voorgesteld aan [de minderjarige] , omdat de vader eerst wil weten of de relatie bestendig is. Anders dan de GI suggereert, hoopt de vader dat zij bij kan dragen aan een veilig thuis voor [de minderjarige] .
Primair bepleit de advocaat namens de vader het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair verzoekt de advocaat namens de vader de verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen, dan wel te beperken tot een periode van drie maanden, waarin de GI opgedragen wordt alle medewerking te verlenen aan een gefaseerde terugplaatsing bij de vader, die over maximaal zes maanden gerealiseerd dient te zijn en waarin de GI wordt opgedragen de vader te voorzien in alle noodzakelijke ambulante hulpverlening en ondersteuning ten behoeve van de opvang en begeleiding van [de minderjarige] .