ECLI:NL:RBGEL:2021:5965

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
AWB _ 21 - 1026
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van een rijvaardigheidsonderzoek voor een beginnend bestuurder na eerdere snelheidsovertredingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een beginnend bestuurder, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser was verplicht gesteld om een rijvaardigheidsonderzoek te ondergaan na het begaan van snelheidsovertredingen in 2019. Het primaire besluit van het CBR, dat de geldigheid van het rijbewijs van eiser schorste, werd door de rechtbank getoetst aan de wet- en regelgeving omtrent rijvaardigheid. De rechtbank oordeelde dat het CBR ten onrechte had besloten tot het opleggen van het rijvaardigheidsonderzoek, omdat eiser inmiddels een rijbewijs voor categorie B had behaald en er geen relevante verschillen waren aangetoond tussen het rijvaardigheidsonderzoek en het reguliere rijexamen. De rechtbank concludeerde dat de nadelige gevolgen van het besluit voor eiser niet in verhouding stonden tot het doel van verkeersveiligheid, zoals vastgelegd in het evenredigheidsbeginsel van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd het CBR veroordeeld tot schadevergoeding voor de kosten van het rijvaardigheidsonderzoek en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1026

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: ing. M.J.M. Bergers),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: drs. I.S.B. Metaal).

Procesverloop

In het besluit van 27 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat eiser een rijvaardigheidsonderzoek moet doen, en de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.
In het besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 20 februari 2019 en 19 juni 2019 snelheidsovertredingen begaan met een landbouwvoertuig respectievelijk een voertuig met beperkte snelheid. In verband hiermee heeft het Openbaar Ministerie op 12 oktober 2020 mededeling gedaan aan verweerder dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid, vereist voor het besturen van motorrijtuigen. Naar aanleiding van deze mededeling heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. In bezwaar en in beroep heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij na de overtredingen die aan het besluit ten grondslag liggen rijexamen voor categorie B heeft gedaan, dat hij sinds 25 november 2019 een rijbewijs voor categorie B heeft, en dat hij dus na de overtredingen al heeft laten zien dat hij over de vereiste rijvaardigheid beschikt. Eiser is van mening dat daarom ten onrechte een onderzoek naar de rijvaardigheid is opgelegd.
3. Artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(…)
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.”
Artikel 133, eerste lid, van de Wvw luidt als volgt:
“In de in artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, bedoelde gevallen legt het CBR bij het in dat artikel bedoelde besluit betrokkene de verplichting op zich te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.”
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de Wvw is de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling).
Art. 23, tweede lid, van de Regeling luidt – voor zover van belang – als volgt:
“2. Het CBR besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, indien:
a. (…) of
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder A, onderdeel IV, Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens.”
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze artikelen van dwingend recht zijn, zodat verweerder daarvan niet mocht afwijken, en in zoverre terecht heeft besloten tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid en het schorsen van het rijbewijs.
5. Verweerder heeft in overeenstemming met artikel 23, tweede lid, van de Regeling besloten tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid. Dat is door eiser ook niet betwist.
De rechtbank stelt vast dat uit artikel 131, eerste lid, en artikel 133, eerste lid, van de Wvw niet volgt dat in het geval van eiser een onderzoek naar de rijvaardigheid moet worden opgelegd. De verplichting voor verweerder om in het geval van eiser een onderzoek op te leggen, is een gevolg van de Regeling.
De rechtsgronden van het beroep aanvullend, ziet de rechtbank zich daarom voor de vraag gesteld of de Regeling – exceptief toetsend – voldoet aan de Wvw en de algemene rechtsbeginselen. In het kader van die toetsing kan van belang zijn of er een verschil bestaat tussen het rijvaardigheidsonderzoek en het rijexamen voor categorie B, dat eiser na de overtredingen heeft behaald.
6. Met betrekking tot de inhoud van het rijvaardigheidsonderzoek overweegt de rechtbank het volgende.
6.1.
Artikel 134, eerste lid, van het Reglement Rijbewijzen (Reglement) luidt als volgt:
“Het in artikel 133 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid omvat een theorie-gedeelte en een praktijk-gedeelte.
Artikel 136, eerste lid, van het Reglement luidt als volgt:
“Het in artikel 133 van de wet bedoelde onderzoek naar de rijvaardigheid vindt plaats aan de hand van de bij ministeriële regeling ter uitvoering van de artikelen 60a tot en met 64a, 69a en 70 vastgestelde eisen met betrekking tot de rijvaardigheid.”
Artikel 62 van het Reglement bevat de eisen voor het theorie-examen voor de rijbewijscategorie B.
Artikel 70, derde lid, van het Reglement bevat de eisen voor het praktijkexamen voor – onder meer – de rijbewijscategorie B, en luidt als volgt:
“De eisen waaraan bij het praktijkexamen voor de rijbewijscategorieën B, C1, C, D1, D, E en T dient te worden voldaan, betreffen:
a. bedrevenheid in de bediening van het voertuig;
b. het op juiste en veilige wijze deelnemen aan het verkeer;
c. het kunnen toepassen van de bij en krachtens de wet vastgestelde voorschriften;
d. het op juiste en veilige wijze uitvoeren van een aantal bijzondere verrichtingen met het voertuig.”
De ministeriële regeling bedoeld in artikel 136, eerste lid, van het Reglement is de Regeling eisen praktijkexamens rijbewijscategorieën B en E bij B (Regeling eisen praktijkexamens).
6.2.
Uit de wettelijke regelingen die onder 6.1. zijn weergegeven leidt de rechtbank af dat de eisen waaraan voldaan moet worden tijdens een rijvaardigheidsonderzoek categorie B gelijk zijn aan de eisen die gelden voor een rijexamen categorie B, en ook dat in beide gevallen de Regeling eisen praktijkexamens van toepassing is.
6.3.
Op pagina 2 van het primaire besluit is over de inhoud van het rijvaardigheidsonderzoek het volgende vermeld:
Wat houdt het rijvaardigheidsonderzoek in?
Bij het rijvaardigheidsonderzoek kijken we of u nog in staat bent om het voortuig te besturen waarvoor u een rijbewijs heeft. Het onderzoek bestaat uit een theorie- en een praktijkgedeelte. Tijdens het theoriegedeelte krijgt u vragen over verkeerssituaties. Tijdens het praktijkgedeelte kijken we naar uw gedrag op de weg en uw beheersing van het voertuig. Ook controleren we of u de verkeersregels en verkeersborden kent. Het hele onderzoek duurt ongeveer tweeënhalf uur. Wij raden u aan om tevoren een paar rijlessen te nemen. Zo komt u goed voorbereid naar het onderzoek.”
De rechtbank is van oordeel dat uit deze omschrijving van het rijvaardigheidsonderzoek niet blijkt dat het onderzoek méér of anders is dan het onderzoek naar de rijvaardigheid tijdens het rijexamen.
Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat het onderzoek tweeënhalf uur duurt, dat dit langer is dan een rijexamen, en dat dit aangeeft dat het onderzoek anders van aard is dan het rijexamen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Aangegeven is dat het hele onderzoek, dus inclusief het theorie-gedeelte, tweeënhalf uur duurt. Niet is gebleken dat de duur van het praktijk-gedeelte zodanig afwijkt van het praktijkexamen voor categorie B dat om die reden geconcludeerd zou moeten worden dat het rijvaardigheidsonderzoek anders van aard is dan het rijexamen.
6.4.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nog gewezen op de toelichting bij de Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 19 mei 2014,
nr. IENM/BSK-2013/259431 houdende wijziging van de Regeling
maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 in verband met de
aanpassing van de beginnersregeling, Staatscourant 2014, nr. 14542. De rechtbank is van oordeel dat uit de betreffende alinea onderaan pagina 3 van de toelichting niet kan worden afgeleid dat de inhoud van het rijvaardigheidsonderzoek anders is dan het rijexamen.
7. Het besluit heeft nadelige gevolgen voor eiser. Eiser dient de kosten voor de maatregel en het opleggen van de maatregel te voldoen. Bij elkaar gaat het om een bedrag van € 1.117. Bovendien is het rijbewijs van eiser geschorst vanaf 27 oktober 2020 en mag hij vanaf die datum dus niet meer rijden.
7.1.
Het doel dat met het besluit wordt gediend is het bevorderen van de verkeersveiligheid. Omdat eiser ná de overtredingen zijn rijbewijs categorie B heeft behaald, niet gebleken is dat voor de beoordeling van het rijgedrag tijdens het rijvaardigheidsonderzoek andere normen gelden dan bij het rijexamen, en ook niet gebleken is dat het rijvaardigheidsonderzoek anderszins méér of anders is dan het rijexamen, moet er van uitgegaan worden dat het rijvaardigheidsonderzoek in het geval van eiser niet of slechts zeer beperkt zal bijdragen aan de verkeersveiligheid.
7.2.
Omdat er van uitgegaan moet worden dat het rijvaardigheidsonderzoek in het geval van eiser niet of slechts zeer beperkt zal bijdragen aan de verkeersveiligheid, terwijl daar duidelijk nadelige gevolgen voor eiser tegenover staan, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het besluit niet voldoet aan het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel, dat inhoudt dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het met dat besluit te dienen doelen. Dat betekent dat verweerder artikel 23, tweede lid, van de Regeling buiten toepassing had moeten laten.
8. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
8.1.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1. is overwogen ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder in de gelegenheid gesteld moet worden om zich nader uit te laten over de vraag of er een verschil is tussen het rijexamen categorie B en het rijvaardigheidsonderzoek categorie B, en zo ja, wat dat verschil dan is. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder daartoe in de gelegenheid te stellen. Gelet op de inhoud van de bezwaar- en beroepsgronden heeft verweerder die gelegenheid al gehad bij het besluit op bezwaar en het verweerschrift. Bovendien heeft de rechtbank over dit aspect ter zitting vragen gesteld. Hetgeen door verweerder in het besluit op bezwaar, het verweerschrift en ter zitting is aangevoerd, is door de rechtbank bij haar oordeel betrokken. Het is niet aannemelijk dat verweerder, als hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, alsnog met relevante andere informatie zal komen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.2.
De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking meer.
9. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade, bestaande uit de kosten van de EMG, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank begrijpt dit verzoek aldus dat eiser verzoekt om vergoeding van de kosten van het rijvaardigheidsonderzoek en de opleggingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat, indien achteraf blijkt dat ten onrechte een rijvaardigheidsonderzoek is opgelegd, de betaalde kosten vergoed worden.
De rechtbank ziet aanleiding het verzoek van eiser toe te wijzen, in die zin dat verweerder aan eiser moet vergoeden de door hem betaalde kosten van het rijvaardigheidsonderzoek en de kosten voor het opleggen van dat onderzoek, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaling door eiser tot de terugbetaling door verweerder.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten die eiser in beroep heeft gemaakt. Die kosten zijn door de rechtbank vastgesteld op € 748 aan kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, gemiddeld gewicht,
€ 748 per punt). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder om aan eiser een schadevergoeding te betalen, zoals weergegeven onder nummer 9;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Tuk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.