ECLI:NL:RBGEL:2021:5948

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
05/186588-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor invoer en bezit van heroïne met aanzienlijke straatwaarde

Op 10 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren en aanwezig hebben van heroïne. De verdachte, geboren in Albanië en op dat moment gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van het op 13 juli 2021 in Babberich, gemeente Zevenaar, invoeren van ongeveer 3467,73 gram heroïne. De rechtbank oordeelde dat het verhaal van de verdachte, dat hij niets wist van de drugs in zijn auto, ongeloofwaardig was. De rechtbank vond het onwaarschijnlijk dat iemand een grote hoeveelheid heroïne zonder medeweten aan de verdachte zou meegeven. De verdachte had de auto geleend en had deze eerder geïnspecteerd, wat de kans dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de auto verder verkleinde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en veroordeelde hem tot 30 maanden gevangenisstraf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had in Nederland of Duitsland. De rechtbank verklaarde ook dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/186588-21
Datum uitspraak : 10 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] (Albanië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Ter Apel, HvB.
Raadsman: mr. N. van Bremen, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
27 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te Babberich, gemeente Zevenaar, in elk geval in Nederland,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3467,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te Babberich, gemeente Zevenaar, in elk geval in Nederland,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3467,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te Babberich, gemeente Zevenaar, in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3467,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2021 te Babberich, gemeente Zevenaar, in elk geval in Nederland,
aanwezig heeft gehad ongeveer 3467,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat ruim drie kilo heroïne is gevonden in de auto van verdachte en dat verdachte hiervan wetenschap had.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Het bewijs is onrechtmatig verkregen omdat uit het proces-verbaal van aanhouding niet blijkt dat de controle van het voertuig van verdachte in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft plaatsgevonden. Bovendien is het achterportier van het voertuig van verdachte ten onrechte geopend. Het is onduidelijk gebleven op grond van welke bevoegdheid dit is gebeurd. Het bewijs dat hierop volgend is verkregen dient daarom te worden uitgesloten.
Voor het geval de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting komt, heeft de raadsman bepleit dat het bewijs voor de wetenschap, en daarmee het opzet, van verdachte van de aanwezigheid van de heroïne ontbreekt. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat verdachte wist dat hij heroïne vervoerde. Hij had de auto geleend en het pakket bevond zich niet zichtbaar onder de stoel van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Verweer bewijsuitsluiting
Het gevoerde verweer houdt in dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv en dat dat tot bewijsuitsluiting moet leiden. Wat betreft de uitoefening van het toezicht door de politie op grond van het Vreemdelingenbesluit 2000, blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding voldoende dat de ambtenaren wat betreft de controle van het voertuig binnen de bevoegdheden op grond van dat besluit zijn gebleven. In dit proces-verbaal staat vermeld dat de controle is uitgevoerd in overeenstemming met het gestelde in artikel 4.17a lid 1
onder c en lid 5 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dat betekent dat de controle heeft plaatsgevonden in een gebied tot twintig kilometer vanaf de gemeenschappelijke landgrens met Duitsland en dat het toezicht binnen de (in lid 1 onder c) voorgeschreven maximaal aantal negentig uur per maand en zes uur per dag is uitgevoerd en dat slechts een deel van de passerende vervoermiddelen is stilgehouden. Omdat het hier een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de inhoud van dit proces-verbaal te twijfelen. Op dit punt is dan ook geen sprake van een vormverzuim.
Dat ligt anders voor het openen van het achterportier van de auto van verdachte. Verdachte werd gecontroleerd op grond van artikel 4.17a lid 1 onder c en lid 5 van het Vreemdelingenbesluit. Weliswaar geeft artikel 51 van de Vreemdelingenwet 2000 ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, die op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, de bevoegdheid het vervoermiddel te onderzoeken. Maar op basis van het dossier is niet vast te stellen of het openen van het achterportier op grond van deze bevoegdheid is gebeurd, noch op grond van welke feiten en omstandigheden van deze bevoegdheid gebruik zou zijn gemaakt. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de politie al tijdens het aanspreken van verdachte zowel het bestuurdersportier als het portier achter hem heeft geopend. De reden en bevoegdheid voor het openen van het achterportier staan niet vermeld. Dat er op dat moment al aanleiding en dus een bevoegdheid bestond voor een onderzoek van de auto is dan ook niet gebleken. Er is ook geen algemene bevoegdheid op grond waarvan de politie de deur op dat moment al had mogen openen. Er is dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Echter, de vaststelling van dit verzuim leidt niet tot bewijsuitsluiting, omdat niet is aangevoerd welk nadeel hierdoor is veroorzaakt. Evenmin heeft de verdediging iets aangevoerd over het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat het vormverzuim tot bewijsuitsluiting moet leiden. De rechtbank zal volstaan met de constatering van het vormverzuim.
Bewijsmiddelen- en overwegingen
Op 13 juli 2021 heeft de politie tijdens een controle in het Nederlands/Duitse grensgebied in de gemeente Zevenaar een grijze [merk 1] (met Duits kenteken) die vanuit Duitsland Nederland inreed, doen stilhouden. Verdachte was de bestuurder van deze auto en had een Albanees identiteitsbewijs, een Albanees rijbewijs en een kentekenbewijs van de auto bij zich. Hij verklaarde dat hij onderweg was naar Rotterdam. Na het openen van het achterportier zag de verbalisant onder de bestuurdersstoel een vierkant pakket in een zwartkleurige vuilniszak, die was omwikkeld met plakband. Verbalisant vroeg aan [verdachte] wat er in dit pakket zat. [verdachte] zei dat hij dit niet wist. Verbalisant heeft fouilleringshandschoenen aangetrokken en het pakket onder de stoel vandaan gehaald en vervolgens op de achterbank van de [merk 1] gelegd. Hij zag en voelde dat er langwerpige blokken in zaten. Het is verbalisant ambtshalve bekend dat op deze wijze verdovende middelen worden verpakt en worden vervoerd. [2]
Op een foto [3] is te zien dat het aangetroffen pakket op de grond lag, half onder de bestuurdersstoel.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat alle zeven pakketten die in de vuilniszak verpakt zaten, heroïne bevatten. In totaal betrof dit een gewicht van (ongeveer) 3283,43 gram. [4] Naar aanleiding een eerste weging van de middelen (inclusief verpakkingsmateriaal: 3467,73 gram) werd de straatwaarde van de heroïne op ongeveer € 87.000,- geschat, uitgaande van € 25,- per gram. [5]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 13 juli 2021 alleen in een auto van Duitsland naar Nederland reed en dat in deze auto ruim drie kilo heroïne is aangetroffen. De heroïne, verpakt in een vuilniszak, bevond zich half onder de bestuurdersstoel op de grond en daarmee binnen verdachtes handbereik. Het pakket was deels ook zichtbaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij de auto had geleend van de moeder van een vriend in Duitsland, dat hij de auto die dag had opgehaald en dat hij niets van de drugs afwist. Iemand anders moet de drugs in zijn auto hebben gelegd tijdens een stop op een parkeerplaats onderweg, nadat hij vanuit München was vertrokken. Hij heeft zijn auto op die parkeerplaats niet op slot gedaan en toen niet de hele tijd zicht op de auto gehad. Verdachte was op dat moment in gesprek met een voor hem onbekende man die hem geld zou geven. De afspraak om op die parkeerplaats geld in ontvangst te nemen, was volgens verdachte gemaakt door een kennis in Duitsland, die kort daarvoor met verdachte was meegereden vanuit Nederland naar de Kroatische grens en van daaruit terug naar Duitsland. De persoon op de parkeerplaats buiten München had echter geen geld voor verdachte. Verdachte is vervolgens, op instructie van die kennis en een contactpersoon in Rotterdam, naar Frankfurt gereden om geld op te halen dat via Moneygram naar verdachte zou worden gestuurd. Dit geld, een bedrag van ongeveer € 200,-, was bedoeld om de reiskosten van Duitsland naar Rotterdam mee te betalen en afkomstig van weer een andere persoon uit Rotterdam, die verdachte niet kende. De kennis in Duitsland was degene die tegen verdachte zou hebben gezegd dat hij naar Rotterdam moest rijden, omdat daar misschien werk voor hem zou zijn via eerdergenoemde contactpersoon in Rotterdam. De communicatie over het geld en het adres waar dat kon worden opgehaald en de communicatie over het adres in Rotterdam verliep grotendeels via een app op de telefoon van verdachte. Volgens verdachte had iemand anders, namelijk die kennis in Duitsland, vlak voor zijn vertrek uit München die app op zijn telefoon geïnstalleerd en zag verdachte dat pas toen hij onderweg was en de eerste berichten via die app binnenkwamen. Deze berichten waren afkomstig van de contactpersoon in Rotterdam. [6]
De rechtbank overweegt dat het scenario dat een grote hoeveelheid heroïne met een zeer hoge straatwaarde aan een persoon wordt meegegeven zonder dat deze persoon op de hoogte is van deze drugs, een groot risico op verlies van de heroïne met zich brengt. De rechtbank acht dit scenario, dat deze persoon niet op de hoogte is van de aanwezigheid van de drugs, in het algemeen dan ook hoogst onwaarschijnlijk. Dat geldt in deze zaak temeer omdat verdachte onderweg vanuit Duitsland naar Nederland meerdere keren (in ieder geval vier keer) is gestopt, in en uit de auto is gestapt en het pakket met drugs deels zichtbaar was. Verder heeft verdachte nog verklaard dat hij de auto voor een periode van twee jaar had geleend en dat hij de auto, toen hij deze in München ophaalde, heeft schoongemaakt en geïnspecteerd voordat hij ermee ging rijden. Ook op grond daarvan mag worden verondersteld dat hij op de hoogte moet zijn geweest van wat zich in de auto bevond.
Wil een alternatief scenario kans van slagen hebben, dan moet het concreet, verifieerbaar en niet op het eerste oog ongeloofwaardig zijn. Dat anderen verdachte zouden hebben geïnstrueerd om naar Rotterdam te rijden zonder dat verdachte precies wist waarom, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hij heeft dit scenario, anders dan met een verwijzing naar eventueel zicht op werk in Rotterdam, niet onderbouwd en/of concreet gemaakt. Bovendien bevat de verklaring op dit punt tegenstrijdigheden, omdat verdachte ook heeft verklaard dat er zeker werk voor hem zou zijn in Dortmund. Desgevraagd ter zitting heeft verdachte geen duidelijkheid verschaft waarom hij dan eerst naar Rotterdam wilde gaan, terwijl het nog onzeker was of hij daar aan het werk kon. Verder acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat een voor verdachte onbekende persoon verdachte geld voor reiskosten zou hebben moeten geven op een parkeerplaats en verdachte daar toevallig zijn auto niet had afgesloten waardoor de heroïne in de auto gelegd kon worden. Evenmin is het geloofwaardig dat anderen verdachte geld zouden hebben gegeven (enkel) voor reiskosten en dat iemand anders een app op de telefoon van verdachte heeft geïnstalleerd, zonder dat verdachte dat wist. Tot slot heeft verdachte bij de politie en ter zitting wisselend verklaard over hoe goed hij eerdergenoemde kennis in Duitsland en de contactpersoon in Rotterdam kende en hoe die twee personen weer met elkaar in verband stonden.
De rechtbank acht hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd gelet op al het vorenstaande niet concreet en verifieerbaar en op het eerste oog ongeloofwaardig. De rechtbank is daarom, en gelet op de omstandigheid dat er ruim drie kilo heroïne met een aanzienlijk hoge straatwaarde is aangetroffen in de auto, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne. Daarmee is het opzet bewezen, op zowel het aanwezig hebben als de invoer van de heroïne.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. Gelet op het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, zal de aanwezigheid van een gewicht van ongeveer 3283,43 gram heroïne bewezen worden verklaard in plaats van het tenlastegelegde gewicht van ongeveer 3456,73 gram.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks13 juli 2021 te Babberich, gemeente Zevenaar,
in elk geval in Nederland,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
3467,733283,43gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2
hij op
of omstreeks13 juli 2021 te Babberich, gemeente Zevenaar,
in elk geval in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
3467,733283,43gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
De eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten komt, aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd die gelijk is aan het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en invoeren in Nederland van ruim drie kilo heroïne. Heroïne is een stof waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. De aangetroffen hoeveelheid harddrugs was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
Persoon verdachte
Uit de op naam van verdachte gestelde uittreksels uit de Justitiële Documentatie van 15 juli 2021 en 27 juli 2021 blijkt dat verdachte zowel in Nederland als in Duitsland een blanco strafblad heeft. Over eerdere strafrechtelijke veroordelingen in Albanië en/of Kroatië bevindt zich geen informatie in het dossier. Verdachte heeft ter zitting verklaard daar ook nooit eerder te zijn veroordeeld wegens strafbare feiten.
Straf
De aan verdachte op te leggen straf dient in het bijzonder bij te dragen aan het voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw een soortelijk feit pleegt (speciale preventie) en ook als signaal naar de maatschappij dat de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld zeer serieus worden genomen, hetgeen ook in de strafmaat tot uitdrukking komt (generale preventie).
De rechtbank houdt er rekening mee dat in dit geval het aanwezig hebben en het invoeren van de heroïne hetzelfde feitencomplex betreft en verdachte daar dus niet twee keer voor kan worden bestraft (eendaadse samenloop). De rechtbank heeft bij de straftoemeting de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Ten aanzien van de invoer van een hoeveelheid harddrugs tussen de 3000 en 4000 gram staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30-36 maanden genoemd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Het voorarrest zal overeenkomstig artikel 27 Sr op de opgelegde straf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de [merk 2] telefoon (goednummer PL0600-2021326304-2557042) die aan verdachte toebehoort en met behulp waarvan de feiten zijn voorbereid verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a en 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart verbeurd de [merk 2] telefoon (goednummer PL0600-2021326304-2557042).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en
mr. C.A.H. Pouwels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2021.
De griffier is buiten staat de uitspraak
te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021326304, gesloten op 15 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 28; proces-verbaal van bevindingen, p. 6.
3.De eerste foto op het fotoblad als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 8.
4.Proces-verbaal NFI-DENT, p. 82-87 en proces-verbaal NFI-DENT, p. 88-94.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 27 oktober 2021.