ECLI:NL:RBGEL:2021:5916

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
05/881372-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier mannen voor drugshandel en -bezit, met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 5 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier mannen die betrokken waren bij drugshandel. De rechtbank heeft twee broers, van 37 en 34 jaar oud, uit Doesburg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 150 uur. De mannen werden als 'lopers' aangemerkt en hebben gedurende anderhalf jaar cocaïne verpakt en verkocht, zonder grote winsten te maken. De rechtbank oordeelde dat de mannen niet als hoofdverdachten konden worden aangemerkt, maar dat hun handelen wel bijdroeg aan de drugshandel in de regio.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk bewerken, verwerken en vervoeren van cocaïne, evenals het verkopen en afleveren van deze drugs aan medeverdachten. De feiten vonden plaats tussen 1 februari 2017 en 28 augustus 2018 in de gemeenten Doetinchem en Doesburg. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachten zouden worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was gezien de omstandigheden van de verdachten en het tijdsverloop sinds de feiten.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun betrokkenheid bij hulpverlening en het ontbreken van relevante eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met als doel de verdachten te stimuleren om in de toekomst andere keuzes te maken. Daarnaast is de teruggave van een in beslag genomen iPhone gelast, omdat deze niet was gebruikt voor de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/881372-18
Datum uitspraak : 5 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
22 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 01 februari 2017 tot en met 28 augustus 2018, te Doetinchem en/of in de gemeente Doesburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid (5 en/of 10 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 28 augustus 2018, in de gemeente Doesburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere
pers(o)n(en) een hoeveelheid van (ongeveer) 0,5 en/of 1 gram cocaïne, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2018, te Doesburg, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 70 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 8 milliliter van een vloeistof bevattende gamma-hydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en/of gamma-hydroxyboterzuur (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2. Van feit 3 moet verdachte worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
Er is geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 en feit 2
Verdachte is een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 1
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 589-592;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 777-778 en 782-783;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2021.
Bewijsmiddelen feit 2
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 777-778 en 782-783;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] , p. 533-539;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 5] , p. 575-579;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , p. 561-565;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 540-541;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 553-555;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2021.
Feit 3
Op 28 augustus 2018 zijn in de woning aan de [adres 2] in Doesburg een hoeveelheid pillen en een flesje met vloeistof aangetroffen. De pillen en de vloeistof zijn alleen indicatief getest. Gelet op de ontkennende verklaring van verdachte is dit onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte amfetamine en/of GHB aanwezig heeft gehad. Daarom zal de rechtbank hem van dit feit vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 01 februari 2017 tot en met 28 augustus 2018, te Doetinchem en/of in de gemeente Doesburg,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, (telkens
)opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadeen
hoeveelheid (5 en/of 10 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 februari 2017 tot en met 28 augustus 2018, in de gemeente Doesburg en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een
)ander
(en) en/of alleen, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [medeverdachte 4] en
/of[medeverdachte 5] en
/of[medeverdachte 3] en
/of een of meerandere
pers
(o
)n
(en
)een hoeveelheid van
(ongeveer
)0,5 en/of 1 gram
cocaïne, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(een
)middel
(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij bij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alles kwijt raakt. Hij kan een taakstraf uitvoeren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn broer gedurende een periode van ongeveer anderhalf jaar cocaïne gedeald. Zij hebben daarmee het gebruik van dat middel door anderen mogelijk gemaakt. De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn broer als ‘lopers’ hebben gefunctioneerd en dat niet is gebleken dat zij grote geldbedragen hebben verdiend met de handel. Zij hebben hooguit kunnen voorzien in hun eigen drugsgebruik. Ter zitting heeft verdachte hierover wat meer duidelijkheid gegeven.
Er is geen reclasseringsadvies over verdachte beschikbaar. Hij heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij begeleiding (vanuit de gemeente) krijgt, afgekeurd is voor werk en een uitkering heeft. Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister volgt dat er geen sprake is van relevante veroordelingen.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet passend is. Hierbij wijst de rechtbank op het aanzienlijke tijdsverloop en op de persoon en omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat de hulpverlening op dit moment goed verloopt en zij wil die ook niet doorkruisen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank wel nodig om ervoor te zorgen dat verdachte in de toekomst andere keuzes maakt en zich niet laat verleiden om weer strafbare feiten te plegen.
Gelet op de eerdergenoemde omstandigheden en de rol van verdachte komt de rechtbank tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 150 uur, met een aftrek voor de tijd die verdachte al in verzekering heeft doorgebracht.

8.Beslag

Ten laste van verdachte is een iPhone telefoon in beslag genomen. De rechtbank stelt vast dat met deze telefoon niet is gebruikt om de bewezen verklaarde feiten te plegen.
De rechtbank zal de teruggave van deze telefoon gelasten. In het geval de telefoon is vernietigd, dient aan verdachte het bedrag te worden vergoed dat de telefoon bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van feit 3;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 gelast de teruggave van de iPhone dan wel het bedrag dat deze telefoon bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. R. Raat en mr. S.P.H. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2021.
mr. Snijders en mr. Brinkman zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Recherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossier ON3201806 (onderzoek Pleonasme), gesloten op 26 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.