ECLI:NL:RBGEL:2021:587

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
05/153929-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met tbs en gevangenisstraf voor verdachte na fatale steekpartij

Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juni 2020 in Neede, gemeente Berkelland, een persoon, [slachtoffer], opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes in de buik en borst te steken. De verdachte, geboren in 1986 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek in Zutphen, heeft tijdens de zitting op 18 januari 2021 bekend dat hij [slachtoffer] heeft doodgestoken. De officier van justitie vorderde vrijspraak van moord en veroordeling voor doodslag, terwijl de verdediging betoogde dat er geen sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank oordeelde dat het bestanddeel 'met voorbedachten rade' niet bewezen kon worden, maar dat er wel sprake was van opzet, waardoor doodslag bewezen werd verklaard.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van acht jaren op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte behandeld zou worden, gezien het recidiverisico dat als matig tot laag werd ingeschat, mits hij geen nieuwe relaties aangaat. De rechtbank nam de conclusies van deskundigen over die wezen op een niet gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte, en oordeelde dat de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de ernst van het misdrijf en de gevolgen voor de nabestaanden een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden.

Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, waaronder de ouders en dochter van het slachtoffer. De rechtbank kende hen schadevergoeding toe voor affectieschade en materiële schade, en legde de verdachte de verplichting op om deze bedragen aan de Staat te betalen. De rechtbank verklaarde de vordering van de broer van het slachtoffer niet-ontvankelijk, omdat hij niet tot de kring van gerechtigden voor affectieschade behoort. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden benadrukten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/153929-20
Datum uitspraak : 1 februari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1986] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek in Zutphen.
Raadsvrouw: mr. P.W.E. Hoezen, advocaat in Winterwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2020 te Neede, gemeente Berkelland, in ieder geval in Nederland,
een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachte rade, van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een mes, althans een steekvoorwerp, krachtig in de buik(streek) en/of in de borst(streek), in ieder geval in het lichaam, te steken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van moord en wordt veroordeeld voor doodslag.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft doodgestoken.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord, omdat er geen sprake is geweest van voorbedachte rade. Wat betreft de ten laste gelegde doodslag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. C4-5;
- pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. D165-172;
- NFI-rapport van 15 september 2020, p. D 236-240.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen kan worden. Verdachte was weliswaar de hele middag al boos op [slachtoffer] , maar heeft haar uiteindelijk in een opwelling doodgestoken.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van moord.
Verdachte heeft opzettelijk gehandeld en zijn opzet was gericht op de dood van [slachtoffer] , welke dood ook is ingetreden. De rechtbank acht daarom doodslag bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 juni 2020 te Neede, gemeente Berkelland,
in ieder geval in Nederland,
een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk
en met voorbedachte rade, van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer]
één ofmeermalen met een mes,
althans een steekvoorwerp,krachtig in de buik(streek) en
/ofin de borst(streek),
in ieder geval in het lichaam,te steken.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de psychiater en psycholoog van het NIFP, op grond waarvan volgens de raadsvrouw kan worden vastgesteld dat verdachten niet verminderd maar sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met enkele verzachtende omstandigheden. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor hetgeen hij heeft gedaan. Hij heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek en gedetailleerd verklaard over wat er is gebeurd. Hij is schuldbewust en beseft wat hij de familie van het slachtoffer heeft aangedaan. Het ligt in de rede dat vergelding zal moeten volgen in de vorm van een gevangenisstraf en verdachte accepteert dit ook. Verder is verdachte bereid een klinische behandeling te volgen. De verplichting tot het volgen van een klinische behandeling kan in het kader van tbs met voorwaarden plaatsvinden, maar kan ook worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voor het opleggen van tbs met dwangverpleging bestaat geen grondslag. Verdachte is bereid mee te werken aan een klinische behandeling en het recidiverisico wordt door de deskundigen ingeschat als matig tot laag.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 november 2020. Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen.
Verdachte en [slachtoffer] waren twee kwetsbare personen in een complexe relatie. Verdachte was extreem bang om zonder [slachtoffer] te moeten leven. Bang, omdat hij niet alleen wilde en kon zijn en bang dat zij alles wat hem dierbaar was, zo ook zijn zoon, van hem af zou pakken als het uit zou gaan. Dat had [slachtoffer] hem in eerdere ruzies gezegd en verdachte geloofde ook dat dit bij het verbreken van de relatie zou gebeuren, waarmee niet gezegd is dat [slachtoffer] dat ook zou hebben gedaan. Tijdens een ruzie waarbij [slachtoffer] haar autosleutels pakte om naar haar moeder te gaan, sloegen bij verdachte daarom de stoppen door en heeft hij haar meermalen met een mes in haar lichaam en hoofd gestoken.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer] het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, op gruwelijke wijze ontnomen. De nabestaanden van [slachtoffer] is immens leed aangedaan, zoals ook tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken. Hen is hun moeder, hun dochter, hun zus, hun dierbare ontnomen. Haar dochtertje moet zonder haar moeder opgroeien. Zij is nu nog zo klein dat zij zich later waarschijnlijk haar moeder niet eens meer zal herinneren.
In de rapporten van de psychiater en de psycholoog (verder: de deskundigen) staat dat bij verdachte sprake is van een niet gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijkheidstrekken en een ongespecificeerde neurologische ontwikkelingsstoornis.
Deze stoornissen heeft verdachte al lang en waren aanwezig toen hij het feit pleegde. Het advies is om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt op de korte en middellange termijn als laag ingeschat, ervan uitgaande dat hij in de komende periode geen liefdesrelaties zal aangaan. Onbehandeld wordt het risico op de lange termijn ingeschat als matig, meegewogen dat verdachte niet gewelddadig van aard is. Dit risico ligt vooral op het relationele vlak. Wanneer verdachte wederom terecht komt in een relatie waarin hij opnieuw beperkingen opgelegd krijgt door zijn partner, is het niet ondenkbaar dat het weer zal escaleren. Het feit dat verdachte zelf de huidige geweldsuitbarsting niet heeft zien aankomen in combinatie met de forse mate van ontremming die hij daarbij liet zien, stemmen zorgelijk. Omdat het recidivegevaar matig is en verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor de behandeling kan de behandeling volgens de deskundigen plaatsvinden in het kader van tbs met voorwaarden. De reclassering vindt behandeling in het kader van tbs met voorwaarden eveneens mogelijk.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, wat betreft de stoornissen, het recidivegevaar en de mate van toerekenbaarheid over. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht geen aanleiding om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de door de verdediging aangehaalde omstandigheden, welke zich kort gezegd laten samenvatten als het onder druk komen te staan van de realiteitstoetsing van verdachte bij hevige stress, door de deskundigen zijn meegenomen in hun advies. De conclusie dat aannemelijk is dat verdachte bij het hanteren van de “vijfpuntschaal” sterk verminderd toerekeningsvatbaar was bevonden, deelt de rechtbank niet.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Daarnaast is er sprake geweest van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Op grond van het geconstateerde recidivegevaar concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan.
De vraag is dan wat, alles overziende, een passende straf is. Gezien de aard en ernst van het gepleegde feit, is enkel het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld om het recidivegevaar terug te dringen. Verdachte heeft laten zien dat hij, in situaties waarin hij extreme stress ervaart, letterlijk levensgevaarlijk kan worden. Daarbij acht de rechtbank extra zorgwekkend dat verdachte de geweldsuitbarsting die uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, niet heeft zien aankomen
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte kan worden behandeld in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Hoewel verdachte op dit moment erg gemotiveerd lijkt voor behandeling, zou dat in de toekomst kunnen veranderen. Verdachte zou er dan voor kunnen kiezen om de behandeling niet te ondergaan en in plaats daarvan de gevangenisstraf helemaal uit te zitten. Dat zou betekenen dat verdachte op enig moment onbehandeld terug komt in de maatschappij. Het risico dat het dan weer mis gaat, acht de rechtbank te groot. Daarom zal de rechtbank niet enkel onvoorwaardelijke gevangenisstraf (met uiteindelijke behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling) opleggen.
Behandeling in het kader van tbs met voorwaarden achten de deskundigen passend. Echter, de wettelijk maximaal op te leggen gevangenisstraf is in dat geval vijf jaar. Een gevangenisstraf van vijf jaar doet echter geen recht aan het feit dat verdachte [slachtoffer] haar leven heeft ontnomen. Dat rechtvaardigt een hogere gevangenisstraf. Dat betekent evenwel dat er geen tbs met voorwaarden kan worden opgelegd.
De rechtbank zal verdachte daarom tbs met dwangverpleging opleggen. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist dit. Het recidiverisico is te hoog om verdachte onbehandeld terug de maatschappij in te laten keren. Gezien het feit dat de tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de tbs maatregel acht de rechtbank een gevangenisstraf van acht jaar passend. Een lagere straf opleggen zou geen recht doen aan de ernst van het feit. Een hogere straf zou voorbij gaan aan het feit dat verdachte na zijn detentie nog gedwongen zal worden behandeld, welke behandeling van onbepaalde duur is en pas wordt beëindigd als de inschatting is dat het recidiverisico dusdanig laag is dat verdachte op een veilige manier terug kan de maatschappij in.
Alles afwegende zal de rechtbank, conform de eis van de officier, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en een tbs- maatregel met dwangverpleging.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] hebben in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen telkens vermeerderd met de wettelijke rente:
  • [benadeelde 1] (moeder): totaal € 27.798,07, bestaande uit
  • [benadeelde 2] (vader): totaal € 18.049,44, bestaande uit
  • [benadeelde 4] (dochter): totaal € 20.000,- aan affectieschade; en
  • [benadeelde 3] (broer): totaal € 17.609,20, bestaande uit
Verder is ten aanzien van alle vorderingen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van alle vorderingen oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging zal zich refereren aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de door ouders en namens dochter gevraagde vergoeding voor affectieschade en andere door hen gestelde schadeposten. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde 3] (broer) heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken van een -juridisch relevante- nauwe relatie tussen hem en het slachtoffer. De gevorderde affectieschade dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Affectieschade
Het bewezenverklaarde feit, zijnde een misdrijf, is gepleegd na 1 januari 2019. Het slachtoffer is als gevolg van het bewezen verklaarde feit overleden. Naar oordeel van de rechtbank is de gevorderde affectieschade voldoende onderbouwd. De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn de ouders van het slachtoffer. Aan hen zal de rechtbank daarom de gevorderde € 17.500,- toewijzen, overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. [benadeelde 4] is de dochter van het slachtoffer. Aan haar wordt de gevorderde € 20.000,- toegewezen.
[benadeelde 3] is de broer van het slachtoffer. Hij behoort niet tot de kring van personen die zonder meer recht hebben op vergoeding van affectieschade. De wet voorziet in een hardheidsclausule voor uitzonderlijke gevallen: een persoon die in een nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer staat, kan op gronden van redelijkheid en billijkheid gelijk worden gesteld met de naasten die worden gerekend tot de kring van gerechtigden. Het zijn van broer van het slachtoffer is daarvoor niet voldoende, volgens de wetgever. In dit concrete geval neemt de rechtbank zonder meer aan dat de broer veel pijn en verdriet ondervonden heeft, en nog ondervindt, door de dood van zijn zus. Maar voor het aannemen van uitzonderlijke omstandigheden, zoals de wetgever bij invulling van de hardheidsclausule voor ogen heeft gestaan, is ten aanzien van deze vordering onvoldoende gesteld. De vordering met betrekking tot affectieschade (€ 17.500) zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Materiële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken is dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Benadeelde partij [benadeelde 1] heeft kosten gevorderd voor de uitvaart/crematie (€ 9.009,41), bijzetting van de urn (€ 845,-) en een urnmonument (€ 409,50). [benadeelde 2] heeft kosten gevorderd voor bloemen (€ 200,-) en reiskosten (€ 252,72) en [benadeelde 3] heeft reiskosten (€ 58,24) gevorderd voor het afscheid in de periode na overlijden tot aan de crematie. Deze reiskosten vallen naar hun aard binnen de reikwijdte van de kosten van lijkbezorging en het afscheid vallen.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk en deze bedragen kunnen worden toegewezen.
Proceskosten
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben verder vergoeding van de kosten gevorderd die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om reiskosten voor het bijwonen van de zitting en voor gesprekken met hun raadsvrouw
De rechtbank acht de gevorderde bedragen toewijsbaar, te weten:
  • [benadeelde 1] : € 43,16;
  • [benadeelde 2] : € 96,72;
  • [benadeelde 3] : € 50,96.
Verdachte is wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd, vanaf 11 juni ter zake immateriële schade en voor het overige vanaf 1 februari 2021
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Aan verdachte wordt de verplichting opgelegd de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. De toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. Gelet op het bepaalde in artikel 36f lid 5 kan de rechtbank voor het totaal van de vorderingen ten hoogste een jaar (365 dagen) gijzeling opleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
• spreekt verdachte vrij van het impliciet primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor
de duur van acht (8) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • gelast dat verdachte
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de navolgende benadeelde partijen van de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag
1. [benadeelde 1] € 27.754,91

vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade (€17.500) vanaf 11 juni 2020 en over het overige deel vanaf 1 februari 2021

2. [benadeelde 2] € 17.952,72

vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade (€17.500) vanaf 11 juni 2020 en over het overige deel vanaf 1 februari 2021

3. [benadeelde 4] € 20.000,-

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2020

4. [benadeelde 3] € 58,24

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2021

 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op ;
Benadeelde partij Bedrag
1. [benadeelde 1] € 43,16
2. [benadeelde 2] € 96,72
3. [benadeelde 3] € 50,96
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering ;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 27.754,91 153 dagen
2. [benadeelde 2] € 17.952,72 100 dagen
3. [benadeelde 4] € 20.000,- 111 dagen
3. [benadeelde 3] € 58,24 1 dag
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. A.S Gaastra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte processen-verbaal, dossiernummer PL0600-2020266474, gesloten op 15 en 30 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.