ECLI:NL:RBGEL:2021:5858

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
8647087
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering inzake uitkeringsplicht van verzekeraar door gebrek aan bewijs van aankoopnota en taxatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de kantonrechter op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en de naamloze vennootschap Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.M. Horssius van de Stichting Ombudsman Schadeverzekeringen, had een vordering ingesteld tegen Ansvar, die werd vertegenwoordigd door mr. J. van Rhijn. De kern van het geschil betrof de uitkeringsplicht van de verzekeraar in verband met een schadeclaim na het verlies van een auto. De eiser had de aankoopnota van de auto en de taxatie, die essentieel waren voor de beoordeling van de uitkeringsplicht, niet in het geding gebracht. Ondanks eerdere verzoeken om deze documenten te overleggen, bleef de eiser in gebreke, wat leidde tot de afwijzing van zijn vordering.

De kantonrechter benadrukte dat het van cruciaal belang was om de aankoopnota en taxatie te overleggen, aangezien deze documenten noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de nieuwwaarde van de auto en de uitkeringsplicht van de verzekeraar. De eiser had wel andere stukken ingediend, maar deze waren niet voldoende om zijn vordering te onderbouwen. De rechter concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij recht had op een uitkering op basis van de nieuwwaarde, omdat hij niet kon bewijzen dat de waarde van de auto bij aanvang van de verzekering overeenkwam met de nieuwwaarde ten tijde van het verlies.

Uiteindelijk werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De rechter stelde de kosten vast op een bedrag van € 1.245,- aan salaris voor de gemachtigde en € 124,- aan nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na de uitspraak, met wettelijke rente bij niet-betaling. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
zaakgegevens: 8647087 \ CV EXPL 20-2673 \ 676 \ 40141
grosse aan: gedaagde partij
afschrift aan: eisende partij
uitspraak van: 27 oktober 2021
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. E.M. Horssius, Stichting Ombudsman Schadeverzekeringen
tegen
de naamloze vennootschap Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V. t.h.o.d.n. Ansvar Idea, alsmede Turien & Co. Verzekeringen
gevestigd te Amsterdam
gedaagde partij
gemachtigde mr. J. van Rhijn
Partijen worden hierna [eiser] en Ansvar genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 april 2021 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte uitlating na tussenvonnis en overlegging producties;
- de rolbeschikking van 21 mei 2021;
- de antwoordakte.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 14 april 2021. In het tussenvonnis is bepaald dat het van essentieel belang is in deze zaak dat de aankoopnota van de auto van [eiser] door [eiser] in het geding wordt gebracht en de taxatie waarop de belastingdienst zich bij de aanslag BPM heeft gebaseerd. [eiser] heeft de aankoopnota noch de taxatie in het geding gebracht. Hij heeft wel zijn eerdere stellingen dat de betreffende stukken voor de beoordeling van de zaak niet van belang zijn herhaald en diverse andere stukken in het geding gebracht, waaronder een aangifte/melding/opgaaf Bpm.
2.2.
Nu [eiser] de informatie die van belang is voor de beoordeling van de uitkeringsplicht van Ansvar niet heeft verstrekt, zal zijn vordering worden afgewezen. Dat dit de consequentie zou zijn, is al overwogen in het tussenvonnis van 14 april 2021. De kantonrechter licht deze beslissing als volgt (nader) toe.
2.3.
[eiser] en Ansvar verschillen niet van mening over de vraag of de nieuwwaarde regeling is overeengekomen. Dat die tussen partijen is overeengekomen staat vast. Er is ook geen verschil van mening over de vraag hoe de nieuwwaarde moet worden vastgesteld; die nieuwwaarde wordt namelijk vastgesteld door een expert en dat is in dit geval ook gebeurd door Dekra. Met die vaststelling is dit geschil echter niet beslecht.
Terecht heeft [eiser] gesteld dat volledige schadevergoeding uitgangspunt is van het verzekeringsrecht en dat geleden schades in bepaalde gevallen, zoals schades aan voertuigen, abstract berekend mogen worden. Ook daarover bestaat geen verschil van mening. Daarmee is echter niet gezegd dat dient te worden geabstraheerd van de waarde van de verzekerde auto bij het aangaan van de overeenkomst, zoals [eiser] meent. Bij een nieuwwaarde clausule wordt immers onder bepaalde voorwaarden een uitkering gedaan die gelijk is aan de op de ongevalsdatum laatst bekende prijs van een nieuw vergelijkbaar motorrijtuig van hetzelfde merk, type en uitvoering. De verzekerde moet het verloren gegane object kunnen vervangen. In geval de verzekerde auto bij aanvang van de verzekering echter niet de waarde had van de toen laatst bekende prijs, de destijdse nieuwwaarde, zou een uitkering op basis van nieuwwaarde rechtstreeks in strijd komen met het indemniteitsbeginsel. Een verzekerde zou dan immers bij totaal verlies van zijn voertuig een nieuwe auto tegen nieuwwaarde kunnen aanschaffen, terwijl hij geen auto met die waarde heeft verzekerd. Dit is zo vanzelfsprekend dat [eiser] niet heeft kunnen menen dat hij bij totaal verlies van de door hem verzekerde auto aanspraak zou kunnen maken op een uitkering gelijk aan de nieuwwaarde van de auto ten tijde van het verlies, in geval de verzekerde auto bij aanvang van de verzekering die nieuwwaarde al niet meer had. Mocht dat laatste inderdaad het geval zijn geweest, dan is het ook geheel aan hem zelf te wijten dat hij voor een duurdere verzekering met een nieuwwaarde-clausule heeft gekozen.
2.4.
In dit geval zijn er sterke aanwijzingen dat de verloren gegane auto bij aanvang van de overeenkomst in 2018 zijn toenmalige nieuwwaarde al had verloren. In het vonnis van 14 april 2021 is slechts terzijde gewezen op de vraag of [eiser] wel geldt als eerste eigenaar. De focus is echter gelegd op de waarde van de auto bij aanvang. Ansvar heeft immers gewezen op het feit dat de auto voor een veel lager bedrag aan BPM is aangeslagen door de RDW, dan het bedrag dat correspondeert met de toenmalige nieuwwaarde. De kantonrechter is er daarbij vanuit gegaan dat daaraan een fout van de belastingdienst ten grondslag gelegen kan hebben. Als enige andere oorzaak is genoemd dat de auto schade heeft ondervonden en dat om die reden de waarde van de auto lager is vastgesteld dan de nieuwwaarde. Een mogelijk derde oorzaak, daar heeft [eiser] in zijn akte terecht op gewezen, kan inderdaad zijn gelegen in het feit dat de auto tegen een forse korting door de fabrikant in het verkeer is gebracht, omdat het een geheel nieuw model was en dat [eiser] daarvan heeft geprofiteerd. [eiser] stelt overigens niet met zoveel woorden dat dit de reden is geweest voor het veel lagere BPM bedrag dat in rekening is gebracht, nog daargelaten dat hij nalaat te betogen dat bij de berekening van de BPM met die verkregen korting rekening gehouden dient te worden en dat bij de fiscale waardering dus niet wordt uitgegaan van een meer geobjectiveerde maatstaf. Evenmin is geadstrueerd dat het (relatief geringe) aantal gereden kilometers de verklaring vormt. Het is [eiser] , die hier de schade claimt en het is daarom ook aan hem om de schade te stellen en, zo nodig, te bewijzen. In zijn akte onderschrijft hij dit standpunt terecht. Daarom is hij ook in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken, waartoe hij zowel op grond van de wet als op grond van polisvoorwaarden ook gehouden is. Die informatie is echter niet verstrekt, terwijl deze informatie eenvoudigweg opgevraagd had kunnen worden bij de RDW en de verkoper. Dienaangaande heeft [eiser] niet betwist dat hij Ansvar aanvankelijk te kennen heeft gegeven de aankoopfactuur niet te willen opvragen bij First Gear Cars, omdat de relatie met deze verkoper verstoord was geraakt. Intussen is die relatie echter kennelijk weer hersteld, aangezien [eiser] een recente verklaring van First Gear Cars in het geding heeft gebracht, zodat de vraag rijst waarom niet gelijk ook een kopie van de aankoopnota is opgevraagd en een betalingsbewijs is overgelegd. Dat het verkrijgen van een kopie-factuur bij First Gear Cars vanwege de omstandigheden van het geval die gelegen zijn in het zonder kwitantie betalen van de koopsom onmogelijk is gebleken, is een omstandigheid die voor rekening komt van [eiser] , nog afgezien van het feit dat dit toch niet aan het noemen van de koopprijs in de weg staat en evenmin een reden is om niet een betalingsbewijs in het geding te brengen.
2.5.
Voor de door [eiser] overgelegde aangifte/melding/opgaaf Bpm, waarvan Ansvar heeft betoogd dat die valselijk opgemaakt is, geldt nog het volgende. Met Ansvar is de kantonrechter van oordeel dat het opmerkelijk is dat de aangifte, blijkens de aanhef, gedaan is na 1 januari 2021 namens First Gear Cars, althans dat een formulier voor een aangifte daterend van 1 januari 2021 is gebruikt. Dit, terwijl de daadwerkelijke aangifte, blijkens de stellingen van [eiser] , op 8 november 2018 is gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze productie de stelling van [eiser] onderbouwt dat de waarde van de auto bij aanvang van de verzekering € 167.281,00 bedroeg. Dit stuk kan [eiser] in deze zaak dus niet baten.
2.6.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 124,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 124,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Ansvar vastgesteld op € 1.245,- aan salaris voor de gemachtigde en € 124,- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormelde bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 27 oktober 2021.