ECLI:NL:RBGEL:2021:5823

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
05/159916-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met brandbare vloeistof in Tiel

Op 1 november 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 juni 2020 in Tiel, waar de verdachte benzine over twee vrouwen heeft gegooid en hen bedreigde met een aansteker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde door de benzine over de slachtoffers te gooien, wat hen pijn en angst heeft bezorgd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat niet bewezen kon worden dat de benzine daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel kon veroorzaken. Echter, de mishandeling door het gooien van benzine werd wel bewezen, evenals de bedreiging met zware mishandeling door het gooien van de aansteker. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/159916-20
Datum uitspraak : 1 november 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 juni en 18 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Tiel
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( een hoeveelheid) benzine, althans een bijtende en/of brandbare vloeistof,
over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft (uit)gegoten,
althans tegen het hoofd en/of (elders) in/op/tegen het lichaam en/of
kleding van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) een aansteker in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gehouden/gegooid
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Tiel
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door;
- ( een hoeveelheid) benzine, althans een bijtende en/of brandbare vloeistof,
over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (uit) te gieten,
althans tegen het hoofd en/of (elders) in/op/tegen het lichaam en/of
kleding van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te gooien;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Tiel
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door:
- ( een hoeveelheid) benzine, althans een bijtende en/of brandbare vloeistof,
over die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (uit) te gieten, althans tegen het hoofd
en/of (elders) in/op/tegen het lichaam
en/of kleding van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] te gooien
en/of (vervolgens) een aansteker in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] te houden/gooien;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van verdachte
Volgens verdachte zou hij moeten worden vrijgesproken. Verdachte heeft geen benzine gegooid. De afgelegde verklaringen door aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , aangever [slachtoffer 3] en de getuigen zijn gebaseerd op leugens.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 17 juni 2020 bij haar moeder aan de [adres 2] was. Nadat de politie na een incident de straat uitreed hoorde [slachtoffer 2] dat de dochter van huisnummer [nummer 1] naar haar ‘kankerhoer’ riep. [slachtoffer 2] liep, nadat de dochter het woord had herhaald, naar de tuin van huisnummer [nummer 1] toe. De vader van huisnummer [nummer 1] (de rechtbank begrijpt: verdachte) pakte haar vast en zij probeerde zich los te trekken. Op een gegeven moment voelde zij dat zij aan de voorkant een natte vloeistof over haar heen kreeg. Dit gebeurde vervolgens nog een keer. Zij rook daarna direct een sterke benzine lucht. De vader van huisnummer [nummer 1] had haar nog steeds vast en uit paniek sloeg zij om zich heen. Ze zag dat de vader een aansteker in zijn linkerhand had. Nadat de politie bij haar weg was gegaan is zijn onder de douche gegaan, omdat alles prikte. Met haar linkeroog zag ze niets meer. [2]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 17 juni 2020 omstreeks 19:00 uur op de [adres 2] aan kwam gereden om naar haar vriendin [naam 1] te gaan. Op het moment dat [slachtoffer 1] zag dat [naam 1] een klap kreeg rende [slachtoffer 1] naar [naam 1] toe om haar weg te halen. [slachtoffer 1] stond ter hoogte van het hoekhuis op de [adres 2] . Toen zij zich omdraaide voelde het alsof ze een emmer water over haar heen kreeg. Ze voelde een helse pijn in haar linkeroog en rook dat de vloeistof die zij over haar heen kreeg benzine betrof. Ook voelde zij pijn in haar oksel, bovenarm en op haar borst. [3]
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zich een incident had voorgedaan ten aanzien van zijn zoon en dochter met de Syrische man (rechtbank begrijpt: verdachte). [slachtoffer 3] wilde verhaal gaan halen en is richting de [adres 2] [nummer 1] te [plaatsnaam 1] gegaan. Verdachte kwam met een witte emmer van ongeveer vijf liter vanuit zijn huis naar buiten. [slachtoffer 3] zag dat verdachte het vloeistof gooide. [slachtoffer 3] draaide zichzelf en de dochter van [naam 2] weg van de richting waar het vloeistof vandaan kwam. Hij voelde dat er vloeistof op hem kwam en rook dat het benzine was. De achterkant van [slachtoffer 3] was nat. [slachtoffer 3] zag dat verdachte met een aansteker stond, deze aanstak en dat verdachte de aansteker naar hen toegooide. [slachtoffer 3] voelde dat zijn lichaam brandde en dat zijn ogen pijn deden. [4]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat haar buurman (de rechtbank begrijpt: verdachte) naar binnen liep en weer terug kwam met een witte emmer zonder handvat eraan. Verdachte hield de emmer vast met twee handen. Hij gooide de inhoud van de emmer richting [naam 1] , [slachtoffer 2] en nog een meisje. Verdachte liep met een aansteker naar hen toe. [getuige 1] hoorde dat omstanders riepen dat het om benzine ging. [5]
De getuige [naam 2] , moeder van [naam 1] , heeft verklaard dat zij zag dat de mannelijke bewoner van [adres 2] [nummer 1] te [plaatsnaam 2] (rechtbank begrijpt: verdachte) een emmer met vloeistof gooide. Het was een witte emmer. Ze heeft haar dochter vastgepakt en weggetrokken. Ze rook gelijk een sterke benzine lucht. Het vriendinnetje van haar dochter was helemaal nat. Nadat verdachte de vloeistof had gegooid, gooide hij er nog iets achteraan. [6]
Gelet op het voorstaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die op 17 juni 2020 te [plaatsnaam 3] benzine heeft gegooid. [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben die benzine over zich heen gekregen. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte na het gooien van de benzine een aansteker heeft gegooid in de richting van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gedraging van verdachte – het gooien van benzine en de aansteker – een poging is tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat blootstelling van de ogen of de huid aan benzine, zwaar lichamelijk veroorzaakt of kan veroorzaken. Anders dan de opsteller van de tenlastelegging is benzine naar het oordeel van de rechtbank geen bijtende stof. Voorts blijkt uit het dossier onvoldoende dat de door verdachte gegooide aansteker brandde en dat er gevaar is geweest op het ontbranden van de gegooide benzine. Om die reden wordt verdachte van het primair tenlastegelegde feit vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling oordeelt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij als gevolg van de benzine alles voelde prikken en met haar linkeroog zag ze niets. [slachtoffer 1] voelde een helse pijn in haar linkeroog. Ook voelde zij pijn in haar oksel, bovenarm en op haar borst.
Hiermee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door middel van het gooien van benzine [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het gooien van benzine over [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en vervolgens een aansteker in de richting van deze personen te gooien sprake is van bedreiging met zware mishandeling, zoals aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. De angst van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] voor ontbranding van de gegooide benzine door daarna een aansteker te gooien is naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk en, objectief bezien ook reëel. Dat de rechtbank niet bewezen acht dat de aansteker brandde toen verdachte die gooide, doet daaraan niet af. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] blijkt immers niet dat zij dat wisten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks17 juni 2020 te Tiel
[slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft mishandeld door;
-
(een hoeveelheid
)benzine,
althans een bijtende en/of brandbare vloeistof,
over die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (uit) te gieten,
althanstegen het hoofd en/of
(elders) in/op/tegen het lichaam en/of
kleding van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te gooien;
2
hij op
of omstreeks17 juni 2020 te Tiel
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling,
door:
-
(een hoeveelheid
)benzine,
althans een bijtende en/of brandbare vloeistof,
over die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (uit) te gieten, althanstegen het hoofd
en/of
(elders) in/op/tegen het lichaam
en/of kleding van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] te gooien
en
/of (vervolgens
)een aansteker in de richting van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 2] te
houden/gooien.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
mishandeling, meermalen gepleegd
feit 2:
bedreiging, met zware mishandeling, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en voorts tot het verrichten van 120 uren taakstraf subsidiair 60 dagen hechtenis aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van verdachte
Door verdachte is geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door over twee vrouwen benzine te gooien. Hierdoor hebben zij onder andere schade aan hun ogen opgelopen. Voorts heeft verdachte deze twee vrouwen en een man door het gooien van benzine en daarna het gooien van een aansteker bedreigd. De verdachte heeft door zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg gebracht en daarnaast ook pijn veroorzaakt. De rechtbank weegt mee dat het incident onderdeel uitmaakte van een langlopend conflict tussen verdachte en een aantal buurtbewoners die op 17 juni 2020 tot confrontatie is gekomen. Sinds een jaar is verdachte verhuisd en gaat het goed in de buurt waar hij nu met zijn gezin woont.
In het rapport van de reclassering van 15 juni 2021 staat onder meer beschreven dat zij verdachte niet hebben gesproken en er geen risico op recidive kan worden ingeschat.
Het gezin van verdachte wordt besproken in een MDO, waaraan (o.a.) de gemeente Tiel, Meldpunt Bijzondere Zorg, Veilig Thuis, het Sociaal wijkteam en de woningbouwvereniging deelnemen. Tevens wordt hierin ondersteuning geboden door Vimenz, een instelling die zich richt op moeilijk bereikbare multiculturele jongeren en volwassenen met een licht verstandelijke beperking, gedragsproblemen, psychiatrische stoornissen en/of delinquent gedrag. Uit het overleg d.d. 29-04-2021 komt naar voren dat de hulpverlening erg moeizaam verloopt. Er is sprake van een tijdelijk huurcontract (tot september 2022) waarbij de voorwaarde is gesteld dat de hulpverlening betrokken blijft bij het gezin. Voortgang is moeilijk te boeken. Er is vooral motivatie/medewerking als dit financieel gewin oplevert.
Vanuit Veilig Thuis is geadviseerd tot traumatherapie, dit komt echter niet van de grond.
Door de reclassering wordt geadviseerd een afdoening zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De rechtbank zal, omdat zij afwijkt van de bewezenverklaring van de officier van justitie een lagere straf opleggen dan de strafeis. Een taakstraf van 70 uren acht de rechtbank passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 141,49 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ter zitting zijn de kosten met betrekking tot de ring komen te vervallen. Het bedrag aan materiële schade bedraagt vervolgens € 51,49.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.570,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan smartengeld vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ter zitting is het bedrag aan materiële schade verhoogt met een bedrag van € 385,00 (toekomstige schade) dat ziet op het eigen risico voor 2022.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en zij vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte is niet bereid om de schade van de benadeelde partijen te betalen.
Overweging van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
vordert – nog – de vergoeding van € 51,49 wegens materiële schade. Verdachte, die zijn eigen verdediging voerde, heeft inhoudelijk geen verweer gevoerd. Wat betreft de telefoonkosten stelt de rechtbank vast dat tussen [slachtoffer 2] en verdachte sprake was van meer conflicten, en conflicten over en weer. Onvoldoende is onderbouwd dat de gevorderde telefoonkosten directe schade is ten gevolge van het “benzine incident”.
Wat betreft de parkeerkosten voor het bijwonen van de zitting stelt de rechtbank vast dat ten behoeve van de bezoekers van de rechtbank gratis parkeerruimte ter beschikking staat. Niet is gesteld dat die aan [slachtoffer 2] niet ter beschikking stond. [slachtoffer 2] wordt in de voorgaande posten dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De door [slachtoffer 2] gevorderde reiskosten ad € 22,79 zullen worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van de zitting, 18 oktober 2021.
[slachtoffer 2] vordert voorts € 1.500,- vergoeding wegens immateriële schade. [slachtoffer 2] voert daartoe aan dat zij door het incident pijn heeft gehad in haar oog, en gedurende een zekere periode ook zichtverlies. Ter zitting heeft zij verklaard dat dit oog geheel is hersteld. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] letsel en pijn aan haar oog heeft opgelopen wat een vergoeding rechtvaardigt. [slachtoffer 2] onderbouwt haar vordering voorts door te stellen dat zij door het incident angstgevoelens heeft, stress ervaart en prikkelbaar is. De huisarts vermoedt PTSS. Voor een vergoeding wegens psychisch letsel is noodzakelijk dat van dit letsel sprake is. Doordat huisarts vast stelt dat de klachten van [slachtoffer 2] “kunnen wijzen” op een PTSS-stoornis, heeft de huisarts [slachtoffer 2] doorverwezen naar ProPersona. Niet is gesteld dat door ProPersona een diagnose van PTSS is gesteld. Bij gebreke daarvan acht de rechtbank de gevorderde schade vergoeding wegens psychisch letsel onvoldoende onderbouwd. Aan [slachtoffer 2] komt daarom enkel een vergoeding toe voor het letsel en de pijn. De rechtbank kent, op basis van een schatting, een bedrag van € 500,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 juni 2020.
Voorts zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
vordert, na vermeerdering van eis ter terechtzitting € 1.955,- wegens materiële schade. Verdachte, die zijn eigen verdediging voerde, heeft inhoudelijk geen verweer gevoerd. [slachtoffer 1] vordert de vergoeding van de jurk die zij tijdens het incident droeg. De rechtbank acht deze post voldoende onderbouwd en wijst de gevorderde € 100,- (te vermeerderen met de wettelijke rente m.i.v. 17 juni 2020) toe.
[slachtoffer 1] vordert de kosten voor de aanschaf van een bril. [slachtoffer 1] verwijst naar de bon van Specsavers van 3 juni 2021 en de verklaring van de oogarts van 12 februari 2021. Dat de bedoelde verklaring afkomstig is van een oogarts kan niet uit het overgelegde kopie worden opgemaakt. Noch blijkt uit het stuk de noodzaak tot aanschaf van een bril wegens het incident met de benzine. De post is aldus onvoldoende onderbouwd. Ter zake van de bril verklaart de rechtbank de vordering niet ontvankelijk.
[slachtoffer 1] vordert verder inkomsten verlies wegens, zo begrijpt de rechtbank, psychische problemen veroorzaakt door het “benzine incident”. Uit de leer-werkovereenkomst volgt dat [slachtoffer 1] in de periode van 1/1/21 t/m 17/7/21 in dienst is geweest. Op 7 juni 2021 is [slachtoffer 1] door haar huisarts wegens psychische klachten doorverwezen naar ProPersona. De rechtbank kan begrijpen dat een incident als het onderhavige impact heeft, maar niet dat dit, zonder nadere onderbouwing, leidt tot psychische schade en ten gevolge daarvan arbeidsongeschiktheid. Dat sprake is van psychische problemen blijkt op zich uit het overzicht van de huisarts, maar voor het aannemen van een causaal verband met het “benzine incident” volstaat dat overzicht niet. Met name blijkt niet dat een diagnose van een PTSS stoornis, veroorzaakt door het “benzine incident”, is gesteld. Het vermoeden van een dergelijke stoornis wordt wel uitgesproken. Of dat vermoeden juist is, blijkt niet. Om die reden worden [slachtoffer 1] in haar vorderingen met betrekking tot het eigen risico voor het jaar 2021 en gederfde inkomsten, niet-ontvankelijk verklaard. Dat geldt ook voor de gevorderde toekomstige schade, het eigen risico voor het jaar 2022. Niet staat vast dat die schade zal worden geleden.
[slachtoffer 1] vordert de vergoeding van littekencrème. [slachtoffer 1] stelt door het “benzine incident” littekens te hebben opgelopen op haar borst en oksel, zij overlegt een aantal foto’s daarvan. De rechtbank twijfelt er niet aan dat [slachtoffer 1] last heeft van littekens. Evenwel wordt niet onderbouwd dat en hoe die littekens door contact met benzine zijn ontstaan. Nu benzine geen bijtende stof is, is een dergelijke onderbouwing noodzakelijk. [slachtoffer 1] wordt in deze vordering daarom niet-ontvankelijk verklaard.
[slachtoffer 1] vordert voorts de vergoeding van reiskosten en verwijst daartoe naar bijlage 3. In die bijlage wordt 2 reizen genoemd “ [plaatsnaam 4] heen en weer” en “ [plaatsnaam 5] heen en weer”. In de toelichting wordt genoemd reiskosten om de zitting bij te wonen. Nu [slachtoffer 1] wordt bijgestaan door een advocaat komt zij voor die reiskosten niet in aanmerking. De post reiskosten van en naar [plaatsnaam 6] is niet -verder- onderbouwd. [slachtoffer 1] wordt ter zake van de gevorderde reiskosten daarom niet- ontvankelijk verklaard.
[slachtoffer 1] vordert voorts € 2.000,- vergoeding wegens immateriële schade. [slachtoffer 1] voert daartoe aan dat zij door het incident pijn heeft gehad in haar oog en haar huid bij haar oksel en borst. Voorst stelt zij dat zij zichtverlies lijdt door het incident. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] letsel en pijn aan haar oog heeft opgelopen wat een vergoeding rechtvaardigt. Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank niet vaststaan dat het gezichtsverlies is veroorzaakt door het “benzine incident”. Dat geldt ook voor de littekens in haar oksel en op haar borst. [slachtoffer 1] stelt dat zij door het incident leidt aan concentratie- en geheugenverlies, onrust en gevoel van onveiligheid. De huisarts vermoedt stress en trauma gerelateerde stoornissen. Voor een vergoeding wegens psychisch letsel, is noodzakelijk dat van letsel sprake is. De huisarts stelt vast dat de klachten van [slachtoffer 1] vermoedelijk zijn veroorzaakt door trauma. De huisarts heeft [slachtoffer 1] daarom doorverwezen naar ProPersona. Gesteld wordt dat sprake is van PTSS, echter blijkt niet uit de overgelegde stukken dat die diagnose door ProPersona ook is gesteld. Bij gebreke daarvan acht de rechtbank de gevorderde schade vergoeding wegens psychisch letsel onvoldoende onderbouwd. Aan [slachtoffer 1] komt een vergoeding toe voor het letsel en de pijn. De rechtbank kent, op basis van een schatting, een bedrag van € 500,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 juni 2020. Voor het overige wordt [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een taakstraf van
70 (zeventig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 (vijfendertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
[slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 22,79 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald en een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 11 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • verklaart de benadeelde partij
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en
mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 november 2021

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam [naam 3] , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 2] , gesloten op 9 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 20 en 21 en het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] , p. 36 en 37.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 38.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 44 en 45.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 63.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 65 en 66.