ECLI:NL:RBGEL:2021:5752

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
C/05/392639 / HA ZA 21-441
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot treffen voorlopige voorziening in geschil tussen vennoten van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 oktober 2021 een vonnis gewezen in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het geschil betreft een vennootschap onder firma (VOF) die op 1 januari 2014 is opgericht door twee vennoten. De samenwerking is vastgelegd in een overeenkomst die op 2 november 2017 is herzien, waarin onder andere is afgesproken dat de VOF per 31 december 2022 zal eindigen. Er is onenigheid ontstaan over de financiële afspraken en de toegang tot de software en applicaties van de VOF. De eiser vordert onder andere een voorschot op zijn arbeidsbeloning en toegang tot financiële gegevens van de VOF. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot betaling van het voorschot niet toewijsbaar is, omdat niet aan de vereisten is voldaan. Wel is de vordering tot inzage in de financiële gegevens van de VOF toegewezen, omdat de eiser rechtmatig belang heeft bij deze informatie. De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de inzageverplichting voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de hoofdzaak is verwezen naar de rol voor antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/392639 / HA ZA 21-441
Vonnis in incident van 27 oktober 2021
in de zaak van
[eis.hfdz./eis.inc.],
wonende te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.F. Vonk te Ede (Gld),
tegen
[ged.hfdz./verw.inc.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.P.J. Botterblom te Nijkerk (Gld).
Partijen zullen hierna [eis.hfdz./eis.inc.] en [ged.hfdz./verw.inc.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens bevattende een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
Op basis van de tot op heden ingediende stukken komt de rechtbank tot de onderstaande voorlopige feitenvaststelling.
2.2.
[eis.hfdz./eis.inc.] en [ged.hfdz./verw.inc.] zijn op 1 januari 2014 een vennootschap onder firma aangegaan genaamd [naam VOF] (hierna: de VOF). De bedrijfsactiviteiten bestonden uit de uitoefening van administratieve dienstverlening en het geven van belasting- en juridisch advies.
2.3.
De samenwerking van partijen is vastgelegd in een ‘overeenkomst van vennootschap onder firma’ van 1 januari 2014. Partijen hebben de overeenkomst laatstelijk herzien op 2 november 2017 (hierna: de overeenkomst), waarbij onder meer is afgesproken dat de VOF per 31 december 2022 eindigt en zal worden voortgezet door [ged.hfdz./verw.inc.] . Ook staat daarin dat de winst vanaf 2017 voor 100% aan [ged.hfdz./verw.inc.] toekomt. In de overeenkomst is voorts, voor zover van belang, het volgende opgenomen over de beloning:
(…)
Artikel 12 Arbeidsduur- en beloning
De arbeidsbeloning van vennoot sub 1 [ [eis.hfdz./eis.inc.] , toevoeging rb] bedraagt over 2017
€ 60.000 en wordt per ingang van januari 2018 vastgesteld op € 52.000 per jaar. Vennoot sub 1 zal tenminste 24 uur en vennoot sub 2 zal tenminste 32 uur per week werkzaam zijn ten behoeve van de vennootschap. Behoudens het in artikel 7 lid 3 bepaald.
Artikel 13 Voorschotten
Ieder van de vennoten zal maandelijks voor eigen gebruik op rekening en in mindering van zijn aandeel in de vermoedelijk te behalen winst uit de aanwezige kasgelden een zodanig bedrag als zij onderling zullen overeenkomen mogen opnemen, dit onder de verplichting om het eventueel te veel opgenomen bedrag binnen 2 maanden te restitueren zodra duidelijk mocht worden dat de winst- en verliesrekening over enig jaar slechts lagere opnames toelaat. In afwijking hiervan kunnen de vennoten ook bepalen dat het teveel opgenomen bedrag wordt gedebiteerd op de kapitaalrekening van de betreffende vennoot.
(…)
2.4.
Tussen partijen is verschil van inzicht ontstaan met betrekking tot de samenwerking en de financiële afspraken. [ged.hfdz./verw.inc.] heeft [eis.hfdz./eis.inc.] eind juni 2021 afgesloten van de toegang tot de software en applicaties van de VOF.
2.5.
Op 12 juli 2021 heeft [ged.hfdz./verw.inc.] [eis.hfdz./eis.inc.] het volgende gemaild:
Dag meneer [eis.hfdz./eis.inc.] ,
Na de btw ronde (juli 2021) ga ik de BV oprichten. (maand augustus 2021)
VOF wordt hiermee dan definitief ontbonden (dus geen enkel onderling afspraak).
(…)
2.6.
Bij de stukken zit een formulier van de Kamer van Koophandel voor ontbinding van een vennootschap, rechtspersoon of maatschap. Dit formulier is afgestempeld op 15 juli 2021 en ingevuld en ondertekend. In het formulier wordt de ontbinding van de VOF per 1 januari 2021 doorgegeven. Ook staat er in dat de onderneming van de VOF wordt voorgezet door [ged.hfdz./verw.inc.] .
2.7.
Bij brief van 18 augustus 2021 heeft ING Bank NV aan de VOF en haar vennoten medegedeeld dat er zorgen zijn over de continuïteit van de onderneming en dat het dossier zal worden overgedragen aan de afdeling intensief beheer.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eis.hfdz./eis.inc.] vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. verklaart voor recht dat het vof-contract van 2 november 2017 niet tussentijds is geëindigd;
II. [ged.hfdz./verw.inc.] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 4.333,33 per maand ingaande per 1 augustus 2021 als voorschot op de aan [eis.hfdz./eis.inc.] toekomende arbeidsbeloning;
III. [ged.hfdz./verw.inc.] veroordeelt tot het verstrekken van alle benodigde gegevens aan [eis.hfdz./eis.inc.] , zodat [eis.hfdz./eis.inc.] toegang heeft tot alle financiële gegevens zoals bankgegevens en fiscale gegevens, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [ged.hfdz./verw.inc.] hiermee in gebreke blijft;
IV. primair verklaart voor recht dat [eis.hfdz./eis.inc.] op grond van artikel 6:58 BW en 6:60 BW bevrijd is van zijn verplichting om werkzaamheden te verrichten voor de vof, met behoud van de arbeidsbeloning van € 52.000,00 per jaar.
Subsidiair in het geval dat het onder IV primair gevorderde wordt afgewezen, [ged.hfdz./verw.inc.] veroordeelt om aan [eis.hfdz./eis.inc.] te faciliteren dat [eis.hfdz./eis.inc.] beschikt over alle mogelijke webapplicaties en data, alsmede de (de)activatiecode en meldcode van het alarmsysteem van het kantoor, teneinde zijn werkzaamheden uit te kunnen voeren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [ged.hfdz./verw.inc.] hiermee in gebreke blijft.

4.De vordering in het incident

4.1.
[eis.hfdz./eis.inc.] vordert in het incident dat de rechtbank een voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv treft voor de duur van het geding en uitvoerbaar bij voorraad, inhoudende:
I. [ged.hfdz./verw.inc.] te veroordelen tot betaling van € 4.333,33 per maand, ingaande per 1 augustus 2021 als voorschot op de aan [eis.hfdz./eis.inc.] toekomende arbeidsbeloning;
II. [ged.hfdz./verw.inc.] te veroordelen tot het verstrekken van alle benodigde gegevens aan [eis.hfdz./eis.inc.] , zodat [eis.hfdz./eis.inc.] toegang heeft tot alle financiële gegevens zoals bankgegevens en fiscale gegevens, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [ged.hfdz./verw.inc.] in gebreke blijft;
III. primair voor recht te verklaren dat [eis.hfdz./eis.inc.] op grond van artikel 6:58 BW en 6:60 BW voorlopig is bevrijd van zijn verplichting om werkzaamheden te verrichten voor de vof, met behoud van de arbeidsbeloning van € 52.000,00 per jaar.
Subsidiair, in het geval het onder III gevorderde wordt afgewezen, [ged.hfdz./verw.inc.] te veroordelen om aan [eis.hfdz./eis.inc.] te faciliteren dat [eis.hfdz./eis.inc.] beschikt over alle mogelijke webapplicaties en meldcode van het alarmsysteem van het kantoor, teneinde zijn werkzaamheden uit te kunnen voeren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [ged.hfdz./verw.inc.] hiermee in gebreke blijft.
4.2.
[ged.hfdz./verw.inc.] voert gemotiveerd verweer tegen de incidentele vorderingen van [eis.hfdz./eis.inc.] waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
5. De beoordeling in het incident
5.1.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een bodemprocedure geldt dat de vordering in het incident moet samenhangen met de vordering in de hoofdzaak (artikel 223 lid 2 Rv). Aan dit vereiste is voldaan nu de vorderingen in het incident grotendeels gelijk zijn aan zijn vorderingen in de hoofdzaak.
5.2.
Anders dan [ged.hfdz./verw.inc.] veronderstelt, is niet vereist dat [eis.hfdz./eis.inc.] een spoedeisend belang bij de incidentele vorderingen heeft. Wel moet [eis.hfdz./eis.inc.] voldoende processueel belang bij zijn vorderingen hebben. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eis.hfdz./eis.inc.] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat ook aan dit vereiste is voldaan. Voorlopig kan vastgesteld worden dat [ged.hfdz./verw.inc.] [eis.hfdz./eis.inc.] zonder aankondiging heeft afgesloten van het gebruik van de software en applicaties van de VOF, dat hij geen toegang meer heeft tot de financiële (bank)gegevens van de VOF, dat de voor hem bestemde telefoontjes niet meer aan hem worden doorgegeven en dat van constructieve communicatie tussen partijen geen sprake meer is. Hierdoor heeft [eis.hfdz./eis.inc.] geen zicht meer op de (financiële) administratie van de VOF, ontvangt hij thans geen arbeidsvergoeding meer en kan hij geen werkzaamheden meer verrichten. Dit is een voldoende processueel belang voor wat betreft het gevorderde voorschot en de gevorderde informatie.
5.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregelen rechtvaardigt. Daarbij is de rechtbank niet gehouden bewijslevering te gelasten ter zake van betwiste stellingen, omdat aannemelijkheid van de vordering voldoende is (HR 29 november 2002, NJ 2003/50).
I. Betaling voorschot op de arbeidsbeloning
5.4.
[eis.hfdz./eis.inc.] vordert in de eerste plaats een veroordeling tot betaling van een bedrag van € 4.333,33 per maand met ingang van 1 augustus 2021 als voorschot op de aan [eis.hfdz./eis.inc.] toekomende arbeidsbeloning. [eis.hfdz./eis.inc.] verwijst ter onderbouwing van deze vordering naar artikel 12 en 13 van de overeenkomst.
5.5.
[ged.hfdz./verw.inc.] betwist dat [eis.hfdz./eis.inc.] recht heeft op een maandelijkse beloning van € 4.333,33, nu uit artikel 13 van de overeenkomst volgt dat het op te nemen voorschot afhankelijk is gemaakt van het aandeel van de vennoot in de vermoedelijk te behalen winst. Bovendien dienen partijen het bedrag onderling te zijn overeengekomen en dient het voorschot te worden betaald uit de aanwezige kasgelden. Volgens [ged.hfdz./verw.inc.] is er over het jaar 2021 geen sprake van winst, zijn er geen kasgelden aanwezig waaruit het voorschot betaald kan worden en zijn partijen de hoogte van het voorschotbedrag niet overeengekomen. Ook voert ze aan dat de overeenkomst inmiddels is beëindigd.
5.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een voorlopige voorziening zoals door [eis.hfdz./eis.inc.] gevorderd in de vorm van betaling van een geldsom is, in verband met het restitutierisico, alleen toewijsbaar indien de vordering tot het beloop van het gevorderde reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat niet aan dit vereiste is voldaan. Uit artikel 13 van de overeenkomst lijkt te volgen dat het op te nemen voorschot wordt gebaseerd op het aandeel van de vennoot in de vermoedelijk te behalen winst. Hoe dit zich verhoudt met het bepaalde uit artikel 12 is niet duidelijk. Zo is niet duidelijk of [eis.hfdz./eis.inc.] onder alle omstandigheden recht heeft op de arbeidsbeloning of dat dit afhankelijk is van de winst en de gelden in kas. Bij die stand van zaken is het gevorderde voorschot niet toewijsbaar.
II. Toegang tot financiële en fiscale gegevens
5.7.
[eis.hfdz./eis.inc.] vordert ten tweede een veroordeling tot het verstrekken van alle benodigde gegevens, zodat [eis.hfdz./eis.inc.] inzage heeft in de zakelijke bankrekeningen van de VOF alsmede alle fiscale informatie zoals correspondentie, aanslagen, verzoeken om aangifte en mogelijk andere correspondentie die relevant is voor de financiële positie van de VOF. Ter onderbouwing van deze vordering voert [eis.hfdz./eis.inc.] aan dat hij geen toegang meer heeft tot de bankrekeningen en administratie van de VOF en dus geen inzicht meer heeft in de financiële situatie. Het is voor [eis.hfdz./eis.inc.] van groot belang dat hij toegang krijgt tot en inzage krijgt in de hiervoor bedoelde informatie, nu hij als vennoot mede aansprakelijk is voor de schulden die VOF aangaat.
5.8.
[ged.hfdz./verw.inc.] betwist dat [eis.hfdz./eis.inc.] belang heeft bij de verzochte inzage en toegang tot de financiële en fiscale gegevens, nu de VOF is beëindigd en [eis.hfdz./eis.inc.] niet meer aansprakelijk is voor de schulden van de VOF. Zij voert daartoe onder meer aan dat partijen op 18 mei 2018 afspraken hebben gemaakt over het beëindigen van de VOF en de verdeling van de klantenportefeuille.
5.9.
De rechtbank begrijpt de vordering van [eis.hfdz./eis.inc.] tot inzage in de financiële en fiscale gegevens als een vordering ex artikel 843a Rv. De rechtbank stelt voorop dat aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Rv vier cumulatieve voorwaarden zijn verbonden: (1) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en het moet gaan om (2) bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn en (4) de bescheiden moeten ter beschikking staan of onder berusting zijn van degene tegen wie afgifte of inzage daarvan wordt gevorderd.
5.10.
De rechtbank overweegt dat voor zover de vordering ziet op inzage in de bankrekening(en) van de VOF, de fiscale aanslagen en de verzoeken om aangifte is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. Deze stukken zijn voldoende concreet bepaald en gaan een rechtsbetrekking aan waarin [eis.hfdz./eis.inc.] en [ged.hfdz./verw.inc.] partij zijn/waren. [eis.hfdz./eis.inc.] en [ged.hfdz./verw.inc.] hebben immers als vennoten de VOF gedreven waarvan, naar het zich laat aanzien, het vermogen nog niet is verdeeld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [eis.hfdz./eis.inc.] rechtmatig belang heeft bij inzage in deze gegevens. Beide vennoten hebben immers recht op inzage in alle voor de onderneming van belang zijnde gegevens. [ged.hfdz./verw.inc.] voert weliswaar aan dat [eis.hfdz./eis.inc.] geen belang heeft bij het gevorderde nu de VOF niet meer bestaat, maar naar het zich thans laat aanzien heeft er nog geen afrekening tussen partijen plaatsgevonden. Voorlopig kan vastgesteld worden dat de VOF op 15 juli 2021 is uitgeschreven uit het handelsregister en is overgedragen aan [betrokken bedrijf 1] , maar wat er vervolgens met de schulden en de vorderingen van de VOF is gebeurd, is onduidelijk. [eis.hfdz./eis.inc.] heeft recht en belang bij toegang tot gevraagde bescheiden omdat deze bescheiden relevant zijn voor zijn rechtspositie jegens [ged.hfdz./verw.inc.] , alsmede jegens derden. De rechtbank zal de vordering toewijzen in die zin [ged.hfdz./verw.inc.] [eis.hfdz./eis.inc.] inzage moet verlenen in de bankrekening(en) van de VOF tot het moment dat deze bankrekening(en) zijn overgezet naar [betrokken bedrijf 1] dan wel dat deze bankrekening(en) zijn opgeheven. Gelet op het feit dat [ged.hfdz./verw.inc.] niet erg bereidwillig lijkt [eis.hfdz./eis.inc.] inzage te verschaffen in voornoemde bescheiden, acht de rechtbank termen aanwezig om een dwangsom toe te wijzen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00 per dag met een maximum van € 30.000,00.
Voor wat betreft het gedeelte van de vordering dat ziet op om inzage in “de correspondentie” geldt dat dit te onbepaald is en daarmee te ruim geformuleerd om als bepaalde bescheiden in de zin van artikel 843a Rv gekwalificeerd te kunnen worden, zodat dat deel van de vordering wordt afgewezen.
III.. Vordering tot bevrijding van de verbintenis tot het verrichten van werkzaamheden met behoud van arbeidsbeloning
5.11.
[eis.hfdz./eis.inc.] vordert primair op grond van artikel 6:60 BW bevrijding van zijn verplichting tot het verrichten van werkzaamheden met behoud van zijn arbeidsbeloning van € 52.000,00 per jaar.
5.12.
De rechtbank overweegt dat een verklaring voor recht een declaratoir karakter heeft en daarmee buiten de mogelijkheden valt die artikel 223 Rv beoogt te bieden, te weten het treffen van tijdelijke ordemaatregelen voor de duur van het geding. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
Subsidiair vordert [eis.hfdz./eis.inc.] veroordeling van [ged.hfdz./verw.inc.] om te faciliteren dat hij beschikt over alle mogelijke webapplicaties, programma’s en data en dat hij de beschikking krijgt over de codes van het alarmsysteem teneinde zijn werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Ter onderbouwing van deze vordering voert [eis.hfdz./eis.inc.] aan dat hij op grond van artikel 12 van de overeenkomst ten minste 24 uur per week werkzaam dient te zijn voor de VOF. Doordat [ged.hfdz./verw.inc.] [eis.hfdz./eis.inc.] heeft afgesloten van de software en applicaties van de VOF, kan hij geen werkzaamheden verrichten en wordt de nakoming van deze verbintenis dus verhinderd.
5.14.
De rechtbank begrijpt het verweer van [ged.hfdz./verw.inc.] zo dat [eis.hfdz./eis.inc.] geen belang heeft bij de vordering, nu hij van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden reeds is ontheven nu de VOF is ontbonden en er geen verplichting meer is tot het verrichten van werkzaamheden.
5.15.
Of de VOF rechtsgeldig is ontbonden, moet nog blijken. Echter, uit de correspondentie tussen partijen blijkt genoegzaam dat [ged.hfdz./verw.inc.] niet wil dat [eis.hfdz./eis.inc.] werkzaamheden verricht. In die situatie heeft hij geen belang bij beschikking over de webapplicaties en dergelijke en is toegang tot het bedrijfspand ook niet noodzakelijk. De voorlopige voorziening zal daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
5.16.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in dit incident tussen hen gecompenseerd worden.
In de hoofdzaak
5.17.
In de hoofdzaak zal de zaak naar de rol worden verwezen voor antwoord. Daarna zal een mondelinge behandeling worden bepaald. Ter instructie / agenda geeft de rechtbank partijen alvast het volgende mee. Conform de overeenkomst zou de VOF in ieder geval op 31 december 2022 worden beëindigd. Ook is in de overeenkomst, artikel 4 lid 2 en artikel 15 onder a, bepaald dat ieder van de vennoten het recht heeft de vennootschap tussentijds door opzegging te beëindigen tegen het einde van het boekjaar. Dit kan ex artikel 14 lid 6 alleen niet onverkort bij arbeidsongeschiktheid, maar gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van ontbinding, artikel 15 lid b, in onderling overleg. Door partijen worden nu de termen opzegging, ontbinding, opheffing en beëindiging door elkaar gebruikt. De rechtbank kan zo niet vaststellen wat er gebeurd is.
5.18.
Wat vooralsnog verder ontbreekt is de financiële afwikkeling van de VOF. In artikel 16 lid 5 en lid 6 is bepaald wat er moet gebeuren indien één van de vennoten de onderneming van de VOF voortzet. De rechtbank verwacht in ieder geval dat [ged.hfdz./verw.inc.] zich bij antwoord op dit punt uitlaat, nu zij het standpunt inneemt dat de VOF is beëindigd en dat zij de onderneming van de VOF heeft voortgezet.
5.19.
De rechtbank geeft partijen in overweging om te berusten in de beëindiging van de VOF – dit zou linksom of rechtsom binnen afzienbare tijd het geval zijn – vervolgens een voor de hand liggende datum voor beëindiging vast te stellen (bijvoorbeeld het einde van een boekjaar) en dan volgens artikel 16 onderling af te rekenen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt [ged.hfdz./verw.inc.] om binnen veertien dagen na heden aan [eis.hfdz./eis.inc.] inzage te verstekken in a) de bankrekeningen van de VOF tot het moment dat deze bankrekening(en) zijn overgezet naar [betrokken bedrijf 1] dan wel tot het moment dat deze bankrekeningen zijn opgeheven b) de fiscale aanslagen van de VOF vanaf 2017 en c) de verzoeken om aangiften van de VOF vanaf 2017, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per onderdeel (a tm c) en voor iedere dag dat [ged.hfdz./verw.inc.] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 30.000.00;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 december 2021voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.