ECLI:NL:RBGEL:2021:5715

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
05/170848-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes in Harderwijk

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1990 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 26 juni 2021 in Harderwijk met een mes in het gezicht van de benadeelde te hebben gesneden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet had op de dood van de benadeelde, aangezien hij met een scherp mes een snelle beweging naar het hoofd maakte, wat een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, ondanks het standpunt van de officier van justitie en de verdediging die pleitten voor vrijspraak van de poging tot doodslag en enkel zware mishandeling. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende schade had opgelopen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 4.000,- aan smartengeld aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/170848-21
Datum uitspraak : 26 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats,
op dit moment gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
Raadsvouw: mr. M.A. Lubbers, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 juni 2021 te Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere malen in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in (de richting van) het gezicht, in elk geval het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 juni 2021 te Harderwijk aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of een snijwond in zijn gezicht, in elk geval in het hoofd, heeft toegebracht door:
- Meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of een puntig voorwerp, in (de richting van) het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] te steken en/of te snijden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 juni 2021 te Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meerdere malen in elk geval eenmaal, met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in (de richting van) het gezicht, in elk geval het hoofd, van die [benadeelde] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans dat het door verdachte toegepaste geweld zou leiden tot de dood. Er is daarom geen sprake van voorwaardelijk opzet. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu geen sprake is van voorwaardelijk opzet. De raadsvrouw heeft eveneens bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, nu het litteken niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij op 26 juni 2021 in Harderwijk bij een tankstation twee bekenden tegenkwam. Opeens kwamen er twee dronken personen aan. Aangever sprak een van de mannen aan. Daarna gaf de andere man (verdachte) hem, naar hij aanvankelijk dacht, een vuistslag in zijn gezicht. Omdat aangever hevig bloedde, begreep hij dat er een mes in het spel was. Aangever zag toen ook dat verdachte een mes had. Zijn oor is in het midden gesneden, zijn achterhoofd lag open en hij had een snee in zijn wang. [2]
Het letsel van aangever in het aangezicht links is goed passend bij een snijwond, veroorzaakt door een scherp voorwerp. [3] Volgens het Forensisch Geneeskundig Letselverslag is, gezien de plaats van het letsel, het mogelijk dat een aftakking van de halsslagader, die doorloopt voor het oor langs, doorsneden zou kunnen worden. Dit zou een slagaderlijke bloeding tot gevolg kunnen hebben met aanzienlijk bloedverlies. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever eenmaal met een scherp mes in zijn gezicht gesneden heeft. [5]
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever op 26 juni 2021 in Harderwijk met een mes in zijn gezicht heeft gesneden.
De vraag is vervolgens welk strafbaar feit het handelen van verdachte oplevert. Uit de beschrijving van de camerabeelden van het tankstation volgt dat verdachte met zijn armen zwaaide en vervolgens met zijn rechterarm uithaalde naar aangever, waarna aangever op de grond viel. [6]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dronken was [7] , waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte minder controle had over zijn bewegingen met het mes.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Aan en bij het hoofd bevinden zich vitale en kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam. Het is een feit van algemene bekendheid dat met een mes dodelijk letsel kan worden toegebracht. Door met een scherp mes een snelle, zwaaiende beweging naar het hoofd van aangever te maken, niet wetende waar dat mes precies terecht zou komen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een of meerdere slagaders (of aftakkingen daarvan) in het hoofd of de hals zouden worden geraakt met als gevolg dat aangever aan zijn verwondingen zou kunnen overlijden. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, anders dan de officier van justitie en de verdediging, de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 juni 2021 te Harderwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere malen in elk gevaleenmaal, met een mes,
in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp,in
(de richting van)het gezicht
, in elk geval het hoofd, in elk geval het lichaam,van die [benadeelde] heeft
gestoken en/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd, te weten een contact- en locatieverbod.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat – mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het subsidiair tenlastegelegde – aan verdachte een straf wordt opgelegd conform de LOVS-oriëntatiepunten, inhoudende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging iemand van het leven te beroven. Verdachte heeft – zonder enige aanleiding – het slachtoffer met een mes in zijn gezicht, oor en achterhoofd geraakt. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer een ernstige verwonding toegebracht. Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte een groot litteken in het aangezicht. Dit litteken is blijvend en aangever zal hierdoor altijd worden herinnerd aan hetgeen er is gebeurd. Het slachtoffer heeft bovendien geluk gehad dat hij nog leeft, want het scheelde heel weinig of hij was in zijn halsslagader geraakt. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet, gelet op de vreemdelingrechtelijke status van verdachte, geen aanleiding aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Omdat aan verdachte geen voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd en er geen aanleiding is te veronderstellen dat verdachte in de toekomst contact met het slachtoffer zou opnemen, ziet de rechtbank geen aanleiding aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt daarop in mindering gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 20.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 8.000,-, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. De vordering is onvoldoende onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van het smartengeld sterk gematigd moet worden.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt. Door het bewezenverklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een snijwond van 11,5 centimeter in het aangezicht opgelopen. De snijwond heeft geresulteerd in een litteken. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal het smartengeld naar maatstaven van billijkheid bepalen en vaststellen op een bedrag van € 4.000,-. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Verdachte is vanaf 26 juni 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Hij kan zich wat dat deel betreft tot de burgerlijke rechter wenden. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De beoordeling van het beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de inbeslaggenomen jas, schoenen en telefoon aan verdachte geretourneerd kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de inbeslaggenomen goederen aan verdachte geretourneerd moeten worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal teruggave van de jas, schoenen en telefoon aan verdachte gelasten, omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 4.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 4.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 50 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 gelast de teruggave van de in beslag genomen jas, schoenen en telefoon (Lenovo smartphone) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. M.R. Backer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2021.
mr. Backer is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 1] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202107121035, gesloten op 13 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 130-132.
3.Letselrapportage Forensische Geneeskunde, p. 114.
4.Aanvullend Forensisch Geneeskundig Letselverslag van [naam 2] van 8 oktober 2021, p. 2.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2021.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 119.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2021.