ECLI:NL:RBGEL:2021:5629

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
05.096021.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en verjaring in een strafzaak tegen een verdachte voor seksueel misbruik van een minderjarige

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontuchtzaak waarbij de verdachte, een meerderjarige man, werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn jongere zusje. De tenlastelegging omvatte handelingen die plaatsvonden in de periode van 1994 tot en met 1996, waarbij het slachtoffer op dat moment nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft zich eerst gebogen over de ontvankelijkheid van de officier van justitie, waarbij de verjaring van de feiten aan de orde kwam. De rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn voor het onder 2 tenlastegelegde feit was verstreken, maar dat het onder 1 tenlastegelegde feit niet was verjaard, waardoor de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vervolgens de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte beoordeeld. Het slachtoffer heeft gedetailleerd verklaard over het seksueel misbruik dat begon toen zij acht jaar oud was en dat zich herhaalde tot haar dertiende. De verdachte heeft de handelingen erkend, maar ontkende dat deze binnen de tenlastegelegde periode plaatsvonden. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor zowel materiële schade als smartengeld, waarbij de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk heeft toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel misbruik en de gevolgen daarvan voor slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf voor de dader.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/096021-21
Datum uitspraak : 19 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. R. Schenk, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedag] 1994 tot en met 12 februari 1995 te Doornspijk, gemeente Elburg, althans (telkens) in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [voornaam slachtoffer] , te weten het meermalen brengen van zijn vingers en/of penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van [voornaam slachtoffer] ,
het meermalen brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van [voornaam slachtoffer] , het meermalen brengen van zijn penis in de mond van [voornaam slachtoffer] en/of het meermalen door die [voornaam slachtoffer] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 1995 tot en met 31 december 1996 te Doornspijk, gemeente Elburg, althans (telkens) in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [voornaam slachtoffer] , te weten het meermalen brengen van zijn vingers en/of penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van [voornaam slachtoffer] , het meermalen brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van [voornaam slachtoffer] , het meermalen brengen van zijn penis in de mond van [voornaam slachtoffer] en/of het meermalen door die [voornaam slachtoffer] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
2a. Ontvankelijkheid officier van justitie
Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking van de tenlastegelegde feiten, wordt het volgende opgemerkt ten aanzien van verjaring.
Aan de orde is de vraag of het onder 2 tenlastegelegde feit (artikel 245 Sr) – gepleegd in de periode van 13 februari 1995 tot en met 31 december 1996 – inmiddels is verjaard. Verdachte is op [geboortedag] 1994 meerderjarig geworden. Het onder 2 tenlastegelegde ziet dus volledig op een periode waarin verdachte meerderjarig is.
Per 1 april 2013 heeft een wetswijziging (Stb. 2012,572) plaatsgevonden waarbij geldt dat het recht op strafvervolging per 1 april 2013 niet meer verjaard voor zedenmisdrijven waarop twaalf jaren of meer is gesteld, alsmede voor misdrijven van artikel 240b lid 2, art, 243,
245en 246 Sr, gepleegd ten aanzien van slachtoffers die ten tijde van het feit jonger waren dan achttien jaar. De nieuwe verjaringstermijn geldt voor feiten die op
1 april 2013 nog niet verjaard waren.
De algemene verjaringstermijn voor misdrijven met een strafbedreiging van meer dan drie maar minder dan tien jaren, bedroeg voor de wetswijziging van 1 april 2013 twaalf jaar. De strafbedreiging van artikel 245 was en is een gevangenisstraf van maximaal acht jaren. Ingevolge artikel 70, eerste lid aanhef en onder 3º Sr, juncto artikel 71, eerste lid, aanhef en onder 3º Sr, (zoals deze luidde op de laatste dag van de tenlastegelegde periode) vervalt het recht tot strafvervolging van dit feit door verjaring in twaalf jaar, waarbij de verjaringstermijn ingaat op de dag na die waarop het slachtoffer achttien jaar is geworden. Dat betekent dat de verjaringstermijn is gaan lopen op 14 februari 2001 en 12 jaar later, dus op 14 februari 2013, is verstreken tenzij de verjaring door een daad van vervolging zou zijn gestuit. Dat is niet het geval Dit betekent dat het recht tot strafvervolging verjaart.
Dit is anders wat betreft het onder 1 tenlastegelegde. Dit artikel kende op de laatste dag van de tenlastegelegde periode een strafbedreiging van twaalf jaar. Voor de wetswijziging van 1 april 2013 was de verjaringstermijn voor een feit met een strafbedreiging van tien jaar of meer twintig jaar. Na de wetswijziging is niet langer sprake van verjaring van dit feit. Het overgangsrecht bij deze wet bepaalt dat deze wet van toepassing is op ‘feiten die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, tenzij deze feiten zijn verjaard’. Nu de feiten gedurende de onder 1 ten laste gelegde periode nog niet waren verjaard vóór de inwerkingtreding van deze wet, is het recht tot strafvordering voor deze tenlastegelegde periode niet vervallen. De officier van justitie is aldus voor die ten laste gelegde periode ontvankelijk in de vervolging.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde en aan dit vonnis gehechte pleitnota, - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat verdachte, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend (steun)bewijs, moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Hoewel verdachte de tenlastegelegde feiten deels heeft bekend, moet worden geconstateerd dat deze buiten de tenlastegelegde periode vallen.
Beoordeling door de rechtbank
In haar aangifte heeft [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) verklaard dat het seksueel misbruik begon toen zij 8 jaar was. Dat was op een zondagmiddag. Ze kwam in verdachtes kamer (in hun woning in [woonplaats] ) omdat ze hem wilde vragen of hij in haar poëziealbum wilde schrijven. Verdachte zei dat hij dat wel een keer zou doen, maar dat ze eerst in zijn bed moest gaan liggen en dat ze haar onderbroek uit moest doen. Verdachte betastte haar bij haar geslachtsorgaan en zij moest dat ook bij hem doen. De zondag daarop gebeurde het weer en vervolgens gebeurde het bijna elke zondagmiddag. Later gebeurde het ook als haar ouders ’s avonds weg waren en verdachte op moest passen Ze moest onder andere zijn geslachtsdeel vasthouden en in haar mond doen. Het gebeurde voornamelijk in verdachtes slaapkamer. Het kwam ook wel voor dat verdachte op haar kamer kwam en dat hij haar uit bed tilde en meenam naar zijn kamer. Verdachte ging vaak met zijn vingers bij haar naar binnen omdat zijn doel was, zo zei hij tegen haar, om met zijn penis naar binnen te gaan. Verdachte is voor het eerst met zijn geslachtsdeel bij haar naar binnen gegaan toen ze 9 jaar was. Dit seksuele misbruik ging ook door nadat verdachte 18 jaar was geworden. Aangeefster weet dit nog goed omdat verdachte een eigen auto had gekocht en zij een stukje met hem mee mocht rijden. Aangeefster weet nog dat ze verdachte in zijn auto moest aftrekken. Toen aangeefster 13 jaar was en ze een paar keer ongesteld was geweest (in 1996), heeft ze hem gezegd dat het moest stoppen omdat ze bang was om zwanger van hem te raken. Daarna is het ook gestopt. In de hele periode is sprake geweest van vingeren, aftrekken, pijpen, beffen en penetratie met de penis in de vagina. [2]
Aangeefster heeft op 11 april 2018 verdachte gebeld. In het dossier bevindt zich het briefje dat zij tijdens dat gesprek aan hem heeft voorgelezen. [3] Daarin staat onder andere: “ vanaf mijn 8e /9e jaar heb jij mij misbruikt tot aan mijn 13e. Je had toen zelfs al een vriendin”.
Getuige [getuige] , broer van aangeefster, heeft verklaard dat hij aangeefster op zondagmiddagen vaak naar de kamer van verdachte zag lopen en dat hij toen al wel een idee had dat er sprake was van betastingen. Dit gebeurde in de periode dat aangeefster op het middelbaar onderwijs zat.
Verdachte heeft bij de politie [4] en ter terechtzitting [5] erkend dat hij alle tenlastegelegde handelingen met aangeefster heeft gepleegd. Volgens verdachte heeft dit alleen niet in de tenlastegelegde periode maar daarvoor plaatsgevonden.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster en steunbewijs
De rechtbank overweegt dat aangeefster uitgebreid, concreet, consistent en gedetailleerd heeft verklaard bij het informatief gesprek zeden op 3 juli 2020 en in haar aangifte op 25 januari 2021 over het misbruik door verdachte. Zowel ten aanzien van de handelingen die zouden hebben plaatsgevonden als de frequentie van het misbruik en de omstandigheden waaronder dit misbruik heeft plaatsgevonden, zijn de verklaringen van aangeefster consistent. Aangeefster kan het ook plaatsen in tijd, bijvoorbeeld door te wijzen op het moment waarop zij ongesteld werd. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster in zeer belangrijke mate ondersteund door de verklaring van verdachte, die immers de feiten (maar niet de periode) heeft bekend. Tot slot wijst de rechtbank op de verklaring [slachtoffer] en op de verklaring die aangeefster telefonisch aan verdachte heeft voorgelezen. Ook in dat gesprek, gevoerd nog voordat er überhaupt aangifte is gedaan, noemt aangeefster al de periode vanaf haar 8e/9e tot aan haar 13e.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. De rechtbank gaat daarom uit van de door haar genoemde periode (voor zover tenlastegelegd) en acht bewezen dat de handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van [geboortedag] 1994 tot en met 12 februari 1995. Verdachte was in die periode meerderjarig en aangeefster jonger dan 12 jaar. Verdachte heeft meerdere handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam met penis, vingers en tong, gepleegd.
De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode van [geboortedag] 1994 tot en met 12 februari 1995 te Doornspijk, gemeente Elburg, althans (telkens) in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [voornaam slachtoffer] , te weten het meermalen brengen van zijn vingers en
/ofpenis in de vagina
en/of tussen de schaamlippenvan [voornaam slachtoffer] ,
het meermalen brengen van zijn tong tussen en
/ofover de schaamlippen van [voornaam slachtoffer] , het meermalen brengen van zijn penis in de mond van [voornaam slachtoffer] en
/ofhet meermalen door die [voornaam slachtoffer] laten betasten en
/ofaftrekken van zijn, verdachtes, penis.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De eis van de officier van justitie is gebaseerd op een veroordeling voor feit 1 en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft, lang geleden, zijn veel jongere zusje [voornaam slachtoffer] langdurig en veelvuldig misbruikt. De verdachte had als zes jaar oudere broer overwicht op zijn zusje waardoor zij geen enkele weerstand kon bieden aan de verlangens van haar broer. De verdachte heeft jarenlang zijn seksuele lustgevoelens botgevierd op zijn zusje zonder daarbij oog te hebben gehad voor wat dit voor haar betekende. Bovendien vond het misbruik plaats in het ouderlijk huis, een plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten voelen. De verdachte heeft daarmee het vertrouwen dat zijn zusje in anderen in het algemeen en haar grote broer in het bijzonder mocht hebben, ernstig beschaamd en heeft ook haar lichamelijke integriteit en haar psychisch welbevinden ernstig geweld aangedaan. Verdachte is de schuldige en de veroorzaker, de fout ligt op geen enkele manier bij [voornaam slachtoffer] . De seksuele handelingen begonnen toen [voornaam slachtoffer] nog een klein meisje was en verdachte (eerst zelf minderjarig) meerderjarig was. Het misbruik is pas gestopt toen [voornaam slachtoffer] aan verdachte aangaf dat het nu echt moest stoppen omdat ze bang was dat ze zwanger zou kunnen raken van hem.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van langdurig seksueel misbruik hiervan nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden. In dit geval geldt dat te meer nu het slachtoffer een zeer jong meisje betreft dat nog aan het begin van haar seksuele ontwikkeling stond. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring waaruit volgt dat het misbruik een grote impact op het leven van [voornaam slachtoffer] heeft gehad en nog steeds heeft. Zij leefde en leeft in een schrijnende eenzaamheid vanwege het grote geheim en zelfs de mensen waar ze van houdt kan ze moeilijk vertrouwen; ze weet niet hoe ze liefde en veiligheid kan ontvangen. Het is maar zeer de vraag of [voornaam slachtoffer] ooit volledig hersteld van deze traumatische jeugd.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 30 augustus 2021 waarin onder andere is vermeld dat de verdenkingen lang geleden hebben plaatsgevonden en dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zich op latere leeftijd grensoverschrijdend heeft gedragen. Verdachte heeft zich ontwikkeld tot een volwassen man die zijn leven op orde heeft. Hij heeft een baan en een gezin en volgt sinds kort vrijwillig een behandeling bij een therapeut. Mede gelet op het feit dat het recidiverisico laag is, is de reclassering van mening dat interventies of een behandeling op het gebied van zeden niet nodig zijn. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank neemt deze conclusie over en ziet ook geen reden tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf.
Verdachte heeft het tenlastegelegde feit ontkend, maar heeft wel het seksueel misbruik van aangeefster, dat plaatsvond vóórdat hij achttien jaar werd, bekend. Hij heeft daarbij de ernst van zijn handelen erkend en schaamte en spijt getoond richting zijn zusje, ook ter terechtzitting, waarbij zijn zusje aanwezig was.
De rechtbank stelt vast dat het feit inmiddels meer dan 25 jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte zich sindsdien naar anderen overschrijdend heeft gedragen.
Rekening houdend met dat tijdsverloop komt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf, gelet op de ernst van het feit. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie. Dat komt omdat de eis van de officier van justitie gebaseerd is op feit 1 en feit 2 en de op te leggen straf enkel op feit 1.

8.De beoordeling van de civiele vordering

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. C.H. Dijkstra een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 14.331,30 aan materiële schade en € 17.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met uitzondering van de posten ‘toekomstige kosten’, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard in verband met de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het feit dat de (uitgebreide) vordering met daarin een forse claim te kort voor de inhoudelijke behandeling van de zaak is ingediend zodat de verdediging onvoldoende tijd had om zich daar goed op voor te bereiden. Nader onderzoek naar de vordering zal tot onnodige vertraging leiden en als een onevenredige belasting worden beschouwd, aldus de raadsman.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de vordering toewijzen met uitzondering van de posten ‘toekomstige therapiekosten en toekomstige kosten aanvullende zorgverzekering’, tot een totaalbedrag van € 10.237,45. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van19 oktober 2021.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast. Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van een diepe inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de hiervoor genoemde categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Aangeefster is nog steeds onder behandeling bij een traumatherapeut en een psycholoog in verband met het misbruik. Door de feitelijke aanranding is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 17.500,- begroten. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van de einde van de periode van het schadeveroorzakend feit, te weten 12 februari 1995.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de officier van justitie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van een bedrag van € 10.237,45 aan materiële schade en een bedrag van € 17.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente voor de materiele schade vanaf 19 oktober 2021 en voor de immateriële schade vanaf
12 februari 1995 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot
materiële schade;
 veroordeelt veroordeelde in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft
gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het
toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde
partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 10.237,45 aan
materiële schade en een bedrag van € 17.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de
wettelijke rente voor de materiele schade vanaf 19 oktober 2021 en voor de immateriële schade vanaf 12 februari 1995 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit
bedrag niet wordt betaald, kan 173 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de
betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen, voorzitter, mr. W.L.F. Prisse en mr.
J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2021.
Mr. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant(en) van de politie Oost-Nederland, Dienst Nationale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2020300461, gesloten op 6 april 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , pag. 16-23.
3.Schriftelijk bescheid, p. 51 en de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 90-112.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2021.