ECLI:NL:RBGEL:2021:5623

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
05/298936-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verzwaarde werkschoenen

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man uit Doetinchem, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 12 oktober 2020 in Schijndel, gemeente Meierijstad, een andere man meerdere keren met kracht geslagen en getrapt, waarbij hij verzwaarde werkschoenen droeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn vuisten en voeten geweld heeft gebruikt tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 180 uur opgelegd. De verdachte moet ook een schadevergoeding van € 1.500,- aan het slachtoffer betalen. De rechtbank heeft de schoenen van de verdachte, die tijdens het geweld zijn gebruikt, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 7 oktober 2021, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat betrekking had op materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/298936-20
Datum uitspraak : 21 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J. Vlug, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 oktober 2020 te Schijndel, gemeente Meierijstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
- ( met kracht) een of meerdere keren op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt, en/of
- ( met kracht) een of meerdere keren op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 oktober 2020 te Schijndel, gemeente Meierijstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- ( met kracht) een of meerdere keren op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen, en/of
- ( met kracht) een of meerdere keren op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 oktober 2020 heeft in Schijndel een incident plaatsgevonden waarbij verdachte geweld heeft gebruikt tegen aangever [slachtoffer] . Op een filmpje dat daarvan is gemaakt is te zien dat [slachtoffer] op een bankje zit en dat verdachte tegenover hem staat. Verdachte slaat eerst met kracht met zijn linker gebalde vuist tegen de rechterkant van het gezicht van [slachtoffer] aan. Die duikt in elkaar en brengt zijn rechterhand naar de rechterkant van zijn gezicht. Vervolgens slaat verdachte met de rechtervuist op de linkerwang en direct daarop volgend met de linkervuist op de rechterwang van [slachtoffer] . Vrijwel direct daarna slaat verdachte opnieuw met zijn rechtervuist op de linkerwang van [slachtoffer] , gevolgd door een zijwaartse trap met het rechterbeen op het linkerbeen van [slachtoffer] . [slachtoffer] duikt ineen naar voren om zichzelf te beschermen. Hij beschermt zijn hoofd met zijn handen. [slachtoffer] zit nog steeds voorover gebogen als verdachte zijn rechterbeen omhoog brengt en vervolgens met zijn rechterhak op het achterhoofd van [slachtoffer] schopt.
Korte tijd later slaat verdachte opnieuw met zijn rechtervuist tegen de rechterbovenarm van [slachtoffer] aan. Daarna slaat hij met kracht met zijn linkervuist bovenop het hoofd van [slachtoffer] .
[slachtoffer] trekt zijn benen omhoog en naar zich toe om zichzelf te beschermen. Vervolgens slaat verdachte minimaal 12 keer achter elkaar met krachtige linker en rechter vuistslagen in het gezicht van [slachtoffer] . Hij beëindigt deze reeks vuistslagen door met zijn linkerknie in het bovenlichaam van [slachtoffer] te schoppen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen en hij meermalen heeft geschopt tegen het hoofd en het bovenlichaam van [slachtoffer] . Daarbij benoemt de rechtbank dat verdachte stond, terwijl [slachtoffer] voor hem zat op een bankje. Verder droeg verdachte werkschoenen, waarvan in de neus een kunststoflaag van maximaal 1 centimeter dik aanwezig was, de zool van de schoen een harde rubberlaag betrof die op het dikste punt 3 centimeter bedroeg en boven de zool een harde vezel laag aanwezig was. [3]
Dat niet is gebleken dat [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen als gevolg van het incident is voor de beoordeling van de vraag of het primaire feit kan worden bewezen niet relevant, nu een poging ten laste is gelegd en het zodoende enkel gaat om de vraag of er, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans bestond op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij vindt het grote aantal krachtige geweldshandelingen, met name die gericht op het hoofd, in combinatie met het schoeisel dat verdachte daarbij droeg doorslaggevend. Door dergelijk geweld toe te passen heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook aanvaard.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks12 oktober 2020 te Schijndel, gemeente Meierijstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
- ( met kracht)
een ofmeerdere keren op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam heeft geslagen/gestompt, en
/of
- ( met kracht)
een ofmeerdere keren op/tegen het hoofd en
/ofhet lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf van 180 uur gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de beschikbare beelden niet moeten leiden tot een hogere straf. Verdachte heeft geen relevante documentatie, afgezien van een veroordeling wegens ‘geweld in de sport’. De begeleiding door de reclassering verloopt goed.
Verdachte heeft al zestien dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Daarmee zou voor de poging zware mishandeling kunnen worden volstaan, eventueel met een taakstraf van maximaal 40 uur.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte is werkzaam bij het uitzendbureau van zijn vader en hij heeft een Roemeense arbeidsmigrant, die werkte voor dat uitzendbureau, in elkaar geslagen. Verdachte heeft het slachtoffer onder andere meerdere keren geschopt terwijl hij verstevigde schoenen droeg. Het slachtoffer was weerloos en heeft op geen enkel moment geweld tegen verdachte gebruikt. De rechtbank benoemt verder dat verdachte ervaring heeft met vechtsport. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat hij niet meer letsel heeft opgelopen.
Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister volgt dat verdachte op 28 juli 2020 is veroordeeld wegens drie mishandelingen, die op het sportveld hebben plaatsgevonden.
Uit het meest recente rapport van de reclassering, dat van 9 september 2021, volgt dat er inmiddels een psychodiagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden bij Jan Arends. Er wordt
geadviseerd om te starten met een gedetailleerde delictsanalyse met daarin aandacht voor de gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, gedragingen en gevolgen voor verdachte die al dan niet hebben geleid tot het gepleegde delict. Daarna kan gedacht worden aan cognitieve gedragstherapie om de negatieve gedachtenpatronen verder uit te diepen en de copingvaardigheden van verdachte te versterken. Verdachte is inmiddels gestart met de ambulante behandeling en is gemotiveerd, aldus de reclassering.
Uit de informatie van de toezichthouder blijkt dat het schorsingstoezicht goed verloopt. De toezichthouder heeft opgemerkt dat hij, naast het delict en het hiermee gepaard gaande geweld en agressie, geen verdere problemen ziet op de verschillende leefgebieden.
Om de voortgang van de behandeling te volgen maar ook om de balans tussen draaglast en draagkracht bij verdachte in de gaten te houden en te bespreken is reclasseringstoezicht geïndiceerd met als bijzondere voorwaarden de al ingezette ambulante behandeling bij Jan Arends en een meldplicht.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen, maar vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de al ondergane voorlopige hechtenis niet nodig. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, namelijk de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte enkele maanden voor dit incident is veroordeeld voor drie mishandelingen, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op drie jaar. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank het ook passend en geboden vindt om aanvullend een taakstraf van 180 uur op te leggen.

8.Beslag

Er rust nog beslag op schoenen van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze schoenen verbeurd moeten worden verklaard.
Verdachte heeft het slachtoffer geschopt terwijl hij deze schoenen droeg. De rechtbank zal de schoenen daarom verbeurd verklaren.

9.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert een bedrag van
€ 1.440,- aan materiële schade (misgelopen inkomsten) en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,-, voor immateriële schade, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor wat betreft de materiële schade onvoldoende onderbouwd waardoor de behandeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij
fysiek is belaagd en dat de beelden daarvan via de sociale media zijn rondgegaan. Er is sprake van aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in art. 6:106 BW. Dat er op basis van een overeenkomst tussen verdachte en [slachtoffer] al een bedrag aan schadevergoeding is uitgekeerd, is niet komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,- in dit geval billijk is. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Verdachte is vanaf 12 oktober 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 73 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Utrechtsestraat 47 in Arnhem. Verdachte dient zich te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte zich laat behandelen door ambulant psychische zorginstelling Jan Arends of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is inmiddels gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van
zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in
artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het
zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit
noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 verklaart verbeurd de in beslag genomen schoenen van verdachte;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.500,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart, voorzitter, mr. M.F. Gielissen en
mr. W. Oosterbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, nummer 202011111627.RLS (onderzoek [naam] ), gesloten op 12 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, p. 124-131; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 34-40.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 141-142.