ECLI:NL:RBGEL:2021:5600

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
C/05/391064 / HA ZA 21-377
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing in verband met verknochtheid van procedures betreffende inspanningsverplichting en huurgarantie

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland een vonnis gewezen in een incident tot verwijzing, waarbij de vraag aan de orde was of twee procedures verknocht waren aan elkaar. De hoofdzaak betreft een geschil tussen eisers, waaronder een besloten vennootschap, en gedaagde over de nakoming van een garantiebepaling in een intentieovereenkomst. Deze overeenkomst had betrekking op de aankoop en herontwikkeling van een bedrijfs- en kantoorpand. Gedaagde had een huurgarantie verstrekt, maar eisers vorderden betaling omdat de huuropbrengsten niet het gegarandeerde niveau hadden bereikt. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat eisers niet voldoende inspanning hadden geleverd om huurders te vinden.

De rechtbank oordeelde dat de vordering tot verwijzing moest worden toegewezen, omdat er sprake was van verknochtheid tussen de twee procedures. Dit was het geval omdat in beide zaken dezelfde vraag aan de orde was: of eisers zich voldoende hadden ingespannen voor de verhuur van de panden. De rechtbank benadrukte het belang van consistentie in de uitspraken en het vermijden van dubbel werk. De beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de hoofdzaak. De rechtbank verwees de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar een andere procedure aanhangig was die verband hield met dezelfde partijen en onderwerpen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/391064 / HA ZA 21-377 / 1291 / 1690
Vonnis in incident van 20 oktober 2021
in de zaak van

1.[eis.hfdz./eis.inc.1] ,

wonende te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.hfdz./eis.inc.2],
gevestigd te [plaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. R.A. Jong te Etten-Leur,
tegen
[ged.hfdz./verw.inc.],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D.J. Kramer te Oosterbeek.
Eisende partijen zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid in mannelijk enkelvoud met [eis.hfdz./eis.inc.] . en afzonderlijk als [eis.hfdz./eis.inc.1] en [eis.hfdz./eis.inc.2] . Gedaagde partij zal hierna [ged.hfdz./verw.inc.] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende een incidentele vordering tot verwijzing met de producties 1 tot en met 11
  • de akte overlegging productie 12 van de zijde van [eis.hfdz./eis.inc.1]
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Op 12 juli 2021 is de hoofdzaak die speelt tussen [eis.hfdz./eis.inc.1] en [eis.hfdz./eis.inc.2] (hierna: [eis.hfdz./eis.inc.2] ) enerzijds en [ged.hfdz./verw.inc.] anderzijds aanhangig gemaakt bij rechtbank Gelderland. Dit geschil ziet op een tekortkoming in de nakoming van een garantiebepaling die is opgenomen in een intentieovereenkomst gesloten tussen onder andere [eis.hfdz./eis.inc.1] en [ged.hfdz./verw.inc.] . Uit deze intentieovereenkomst blijkt dat partijen voornemens waren een bedrijfs- en kantoorpand aan te schaffen en dit wilden herontwikkelen tot een volwaardige aansluiting van winkels. Deze activiteiten zijn uiteindelijk ondergebracht in [eis.hfdz./eis.inc.2] .
2.2.
In voornoemde garantiebepaling is opgenomen dat [ged.hfdz./verw.inc.] aan [eis.hfdz./eis.inc.2] een
5-jarige huurgarantie verstrekt welke inhoudt dat de huuropbrengst minimaal € 45,00 per m2 zal bedragen. De panden zijn niet verhuurd geweest waardoor de huuropbrengsten het gegarandeerde niveau niet hebben gehaald. [eis.hfdz./eis.inc.] . vordert dan ook van [ged.hfdz./verw.inc.] betaling van een bedrag van € 417.301,82 in het kader van de door hem verstrekte huurgarantie terwijl [ged.hfdz./verw.inc.] aanvoert dat [eis.hfdz./eis.inc.2] geen beroep op deze bepaling toekomt, omdat [eis.hfdz./eis.inc.2] zich onvoldoende heeft gekweten van haar verplichting om zich in te spannen om huurders te vinden.
2.3.
Het geschil dat aanhangig is bij rechtbank Zeeland-West-Brabant ziet op nakoming van een overeenkomst tot levering van aandelen. [betrokken bedrijf 1] (hierna: [betrokken bedrijf 1] ), een besloten vennootschap van [ged.hfdz./verw.inc.] , heeft haar aandelen in [eis.hfdz./eis.inc.2] verkocht aan [betrokken bedrijf 2] (hierna: [betrokken bedrijf 2] ), een besloten vennootschap van [eis.hfdz./eis.inc.1] . Laatstgenoemde partij is hiervoor een totaalbedrag van € 2.405.975,00 verschuldigd. De eerste tranche à € 1.030.974,00 is reeds door [betrokken bedrijf 2] betaald. De tweede tranche, bestaande uit een bedrag van € 1.375.000,00, dient [betrokken bedrijf 2] nog te voldoen. Uit de akte tot levering van de aandelen blijkt dat de tweede tranche à € 1.375.000,00 door [betrokken bedrijf 2] betaald zal worden wanneer oplevering van de door [eis.hfdz./eis.inc.2] aangekochte panden heeft plaatsgevonden aan de huurders.
2.4.
Hoewel de panden nog niet zijn verhuurd, vordert [betrokken bedrijf 1] betaling van de tweede tranche door [betrokken bedrijf 2] . [betrokken bedrijf 1] stelt dat het feit dat de panden nog niet verhuurd zijn, te wijten is aan [betrokken bedrijf 2] en [eis.hfdz./eis.inc.2] omdat zij zich onvoldoende hebben ingespannen voor de verhuur, terwijl op hen conform de akte een inspanningsverplichting rust. Om die reden meent [betrokken bedrijf 1] reeds betaling te kunnen vorderen.
2.5.
[eis.hfdz./eis.inc.] . vordert dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector civiel, om te worden gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige procedure met het zaaknummer / rolnummer 386029 / HA ZA 21/313 tussen [betrokken bedrijf 1] enerzijds en [eis.hfdz./eis.inc.2] en [betrokken bedrijf 2] anderzijds.
2.6.
Een incidentele vordering tot verwijzing kan worden ingesteld indien zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is (artikel 220 Rv).
2.7.
In geschil is of het in beide zaken gaat over hetzelfde onderwerp (connexiteit) dan wel of de zaken verknocht zijn, zoals [eis.hfdz./eis.inc.] . betoogt.
2.8.
De vordering tot schadevergoeding in het kader van een tekortkoming in de nakoming (rechtbank Gelderland) en de vordering tot nakoming van een overeenkomst (rechtbank Zeeland-West-Brabant) betreffen andere onderwerpen en zijn gebaseerd op verschillende grondslagen. Van connexiteit is dan ook geen sprake.
2.9.
Echter, dat hoeft niet in de weg te staan aan verwijzing indien de zaken verknocht zijn aan elkaar. Daarvan is sprake als de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel dat zij daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
2.10.
Omdat [ged.hfdz./verw.inc.] in beide zaken het argument aanvoert dat [eis.hfdz./eis.inc.] . zich onvoldoende heeft ingespannen voor verhuur is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van verknochtheid. Immers, in beide zaken zal de rechtbank zich moeten buigen over de vraag of [eis.hfdz./eis.inc.] . heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting, hetgeen een identiek geschilpunt is in beide zaken. Dat de zaken aanhangig zijn tussen verschillende partijen is daarbij niet relevant, aangezien dit enkel een vereiste is voor connexiteit en niet voor verknochtheid.
2.11.
De rechtbank verwerpt de stelling van [ged.hfdz./verw.inc.] dat verwijzing ondoelmatig zou zijn. Het is aannemelijk dat in beide procedures over dezelfde vraag geoordeeld moet worden en er anders dubbel werk zou worden verricht, hetgeen artikel 220 Rv beoogt te vermijden. Tevens acht de rechtbank het van belang eventuele tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. De verwijzing is evenmin oneigenlijk, daar de verwijzingsregeling juist in het leven is geroepen om zaken die voldoende samenhang vertonen gelijktijdig te kunnen behandelen in het kader van efficiëntie. Het argument aan de zijde van [ged.hfdz./verw.inc.] dat verwijzing onnodig tijd zou kosten en vertraging zou opleveren, wijst de rechtbank eveneens van de hand. In beide zaken heeft immers nog geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden de vordering kunnen dragen. De verwijzing leidt van rechtswege tot voeging van de beide zaken.
2.13.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering toe,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector civiel,
3.4.
stelt vast dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer 386029 / HA ZA 21/313.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en op 20 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.