ECLI:NL:RBGEL:2021:555

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
05/252461-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bezorger in verkrachtingszaak na inconsistenties in verklaringen van het slachtoffer

Op 29 januari 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 2 jaar geëist, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij. De zaak begon op 9 augustus 2019, toen een vrouw aangifte deed van verkrachting na een ontmoeting met de verdachte, die haar een bestelling had bezorgd. De vrouw verklaarde dat de verdachte haar had gedwongen tot seksuele handelingen, terwijl de verdachte ontkende dat er sprake was van dwang en stelde dat het initiatief van de vrouw kwam.

De rechtbank constateerde dat de verklaringen van de vrouw op belangrijke onderdelen inconsistent waren. Ze had na het voorval meerdere keren contact opgenomen met de familie van de verdachte en had zelfs een groot geldbedrag van hen aangenomen in ruil voor het bijstellen van haar verklaring. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de aangifte te ondersteunen, vooral omdat er geen directe getuigen waren en de verklaringen van de vrouw niet consistent waren. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van sperma van de verdachte op de buik van de vrouw niet automatisch betekende dat er sprake was van gedwongen seks.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de aangifte onvoldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden. De benadeelde partij, de vrouw, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam. De rechtbank hefte ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/252461-19
Datum uitspraak : 29 januari 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [1990] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. F. Tosun, advocaat in Zaandam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2019 te Zutphen, althans in Nederland, door geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam,
te weten het brengen van zijn penis in haar vagina, waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of door bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in hebben bestaan dat verdachte (wetende dat die [slachtoffer] onder invloed was)
- die [slachtoffer] bij haar arm heeft gepakt/de arm van die [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid en/of
- die [slachtoffer] naar de slaapkamer en/of (vervolgens) op bed heeft geduwd/gegooid en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgehouden en/of in bedwang heeft gehouden en/of
- de broek en onderbroek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of naar beneden heeft gedaan en/of opzij heeft getrokken en/of
- de benen van die [slachtoffer] naar buiten heeft geduwd en/of
- ( hierbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd ‘ik ben geil’ en/of ‘ik heb zin’, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Verdachte is mede-eigenaar van een (bezorg)restaurant en heeft op 9 augustus 2019 een bestelling bezorgd bij aangeefster. Zij hebben toen seks met elkaar gehad. Volgens aangeefster heeft verdachte haar gedwongen. Verdachte ontkent dat sprake was van dwang van zijn kant.
De rechtbank constateert dat er, zoals vaker in zedenzaken, naast aangeefster en verdachte geen directe getuigen zijn van het gebeurde. Alleen als de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen kan de rechtbank bewezen achten dat verdachte aangeefster tot de seksuele handelingen heeft gedwongen.
De rechtbank overweegt dat aangeefster consequent heeft verklaard te zijn verkracht, maar dat zij bij de politie en de rechter-commissaris verklaringen heeft afgelegd die op onderdelen wisselend zijn voor wat betreft de feitelijke gang van zaken en toedracht. De rechtbank constateert daarnaast dat uit de telefoongegevens van aangeefster en haar eigen melding bij 112 volgt dat zij direct na het incident eerst drie keer met het restaurant heeft gebeld en pas daarna contact heeft gezocht met de politie en met haar vriendin. In de maanden daarna is zij telefonisch contact met de familie van verdachte blijven opnemen en heeft zij het restaurant ook bezocht. Uit opnames van gesprekken die aan het dossier zijn toegevoegd, volgt verder dat zij een groot geldbedrag van de familie heeft aangenomen in ruil voor het bijstellen van haar verklaring. Dit alles betekent dat de rechtbank ten aanzien van de bewijsvraag uiterst behoedzaam met haar verklaring zal moeten omgaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aangeefster weliswaar wispelturig is in haar gedrag en haar uitlatingen maar dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Hij heeft in dit verband gewezen op de melding bij 112, een verwonding aan de vagina van aangeefster, de aanwezigheid van sperma van verdachte op de buik van aangeefster en de verklaring van de vriendin van aangeefster dat zij (aangeefster) na het incident overstuur was.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het gesprek dat aangeefster met de medewerker van 112 heeft gevoerd, is uitgewerkt. Zij vertelt in dat gesprek dat ze is verkracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit gesprek echter niet als steunbewijs dienen van de aangifte, omdat aangeefster zelf de ‘bron’ is. Haar aangifte wordt hiermee niet objectief onderbouwd.
Uit het dossier volgt dat de vriendin van aangeefster, [getuige] , die nacht kort na het voorval telefonisch contact heeft gehad met aangeefster en daarna in de woning van aangeefster aankwam toen de politie daar was. Zij heeft als getuige verklaard over wat aangeefster haar heeft verteld. In die zin is haar waarneming dus niet afkomstig uit een andere bron dan aangeefster zelf. Zij heeft ook verklaard dat aangeefster overstuur was en huilde. De agenten hebben in hun proces-verbaal juist vermeld dat aangeefster tijdens het gesprek heel traag reageerde in haar communicatie en dat dat volgens aangeefster kwam door medicijn- en alcoholgebruik. De rechtbank overweegt dat (wisselende) emoties kunnen passen bij de aangifte. Maar naar haar oordeel zou ook het scenario zoals verdachte dat heeft geschetst kunnen hebben geleid tot die (wisselende) emoties bij aangeefster, zeker in combinatie met alcohol- en medicijngebruik en tegen de achtergrond van haar psychische kwetsbaarheid.
Het incident vond plaats op 9 augustus 2019, ’s avonds laat. Pas op 11 augustus 2019 is aangeefster onderzocht in het ziekenhuis. Tijdens dat onderzoek is een verwonding gezien bij de ingang van de vagina, aan de onderzijde. De rechtbank stelt echter vast dat niet is onderzocht op welke wijze en wanneer deze verwonding is ontstaan. Dat betekent dat het causaal verband tussen het incident en deze verwonding niet vaststaat, laat staan dat is onderzocht onder welk scenario de verwonding waarschijnlijker is. De aanwezigheid van deze verwonding kan de aangifte daarom niet ondersteunen.
Het NFI heeft geconcludeerd dat er spermacellen van verdachte zijn aangetroffen op de buik van aangeefster. De rechtbank stelt voorop dat het aantreffen van sperma van verdachte niets zegt over de vraag of verdachte aangeefster gedwongen heeft tot seks. Daarnaast geldt dat de bevinding van het NFI weliswaar past bij de verklaring van aangeefster over de houding waarin zij zegt seks met verdachte te hebben gehad, maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden gezegd als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte. Immers is ook in dat scenario niet uit te sluiten dat zijn sperma op de buik van aangeefster terecht is gekomen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de aangifte van aangeefster, ook gelet op de behoedzaamheid waarmee de rechtbank met die verklaring moet omgaan, onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarom komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring en zal zij verdachte vrijspreken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 5.000,-, die ter zitting is gematigd tot € 2.000,- aan smartengeld (omdat aangeefster al € 3.000,- echt geld in ontvangst zou hebben genomen). Verder is verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijk rente en is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers, voorzitter, mr. R.M.H. Pennings en
mr. G. Hilberink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2021.
mr. Pennings en mr. Korevaar zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.