ECLI:NL:RBGEL:2021:5547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
9391652
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en verzoek om gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak heeft de verzoekende partij, een werkgever, op 10 juni 2021 de verwerende partij, een werknemer, op staande voet ontslagen. De werkgever stelt dat de werknemer een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag door hem te slaan en te achtervolgen. De werknemer verzoekt echter om betaling van een vergoeding, omdat hij van mening is dat het ontslag onterecht was. De procedure begon met een verzoekschrift van de werkgever op 12 augustus 2021, gevolgd door een verweerschrift van de werknemer op 10 september 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 september 2021 is de zaak besproken. De werknemer was sinds 14 november 2020 in dienst en had eerder al voor de werkgever gewerkt. Hij raakte op 12 maart 2021 gewond tijdens zijn werkzaamheden, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid. De werkgever weigerde toestemming voor revalidatie in het buitenland, wat leidde tot een conflict over de re-integratie van de werknemer. De kantonrechter heeft op 19 oktober 2021 in een gelijktijdige zaak geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Hierdoor is de werknemer niet schadeplichtig en wordt het verzoek van de werkgever tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding afgewezen. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9391652 \ HA VERZ 21-165 \ 520 \ 682
uitspraak van 19 oktober 2021
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde ARAG SE Rechtsbijstand
en
[verwerende partij]
wonende te [land]
verwerende partij
gemachtigde mr. H.A. Staal
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1.Waar gaat deze zaak over?

Op 10 juni 2021 is [verwerende partij] op staande voet ontslagen door [verzoekende partij] . [verzoekende partij] verzoekt in deze procedure betaling van een vergoeding, omdat [verwerende partij] hem een dringende reden zou hebben gegeven om de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ingekomen op 12 augustus 2021 met de producties 1 t/m 3
- het verweerschrift ingekomen op 10 september 2021 met de producties 1 en 2
- de mondelinge behandeling van 21 september 2021, waar door de gemachtigde van [verwerende partij] het woord is gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
2.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2.3.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van [verwerende partij] tegen [verzoekende partij]
(zaaknummer: 9379083 \ HA VERZ 21-161).

3.De feiten

3.1.
Met ingang van 14 november 2020 is [verwerende partij] voor de duur van één jaar in dienst getreden bij [verzoekende partij] in de functie van agrarisch medewerker tegen een salaris van thans
€ 1.485,04 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en emolumenten. [verwerende partij] was al eerder (in 2019 en in 2020) voor [verzoekende partij] werkzaam geweest. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Productiegerichte Dierenhouderij (hierna: de CAO) van toepassing. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat voortijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst mogelijk is, een en ander volgens het bepaalde in de CAO. In de CAO is voor beide partijen een opzegtermijn van één maand opgenomen. Tevens is in de CAO bepaald dat bij ziekte gedurende de eerste zes maanden 100% van het feitelijk loon dient te worden uitbetaald en bij de zevende tot en met de twaalfde maand 90%.
3.2.
Op 12 maart 2021 is [verwerende partij] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden gewond geraakt door de trap van een koe tegen zijn rechterhand. Als gevolg hiervan heeft [verwerende partij] fracturen aan twee middenhandsbeentjes opgelopen.
3.3.
De gemachtigde van [verwerende partij] heeft [verzoekende partij] driemaal schriftelijk verzocht om [verwerende partij] toestemming te verlenen om in [land] (zijn land van herkomst) te revalideren. [verzoekende partij] heeft hierop niet gereageerd, behoudens dat hij [verwerende partij] op de brieven heeft aangesproken.
3.4.
Op 1 april 2021 heeft de bedrijfsarts een consultrapportage opgemaakt waarin is vermeld dat [verwerende partij] arbeidsongeschikt is, dat hij gedurende vier weken nog niet kan re-integreren, maar na vier weken kan starten met het uitvoeren van lichte werkzaamheden. Tevens is vermeld dat [verwerende partij] aanvullende klachten heeft waar nog geen diagnose of behandeling voor is. Geadviseerd is om te overleggen over een behandeling in Nederland, zodat een reis naar het buitenland niet nodig is.
3.5.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft de gemachtigde van [verwerende partij] bij e-mailbericht van 9 april 2021 medegedeeld dat [verzoekende partij] niet instemt met het afreizen naar [land] , vanwege de aanvullende klachten, vanwege de door de bedrijfsarts geschetste mogelijkheid om over vier weken te starten met re-integratie en vanwege de omstandigheid dat de overheid [land] vanwege het aantal besmettingen met het coronavirus als risicoland (code oranje) heeft aangemerkt, zodat [verwerende partij] bij terugkomst mogelijk in quarantaine moet en dus niet kan re-integreren.
3.6.
Nadat de gemachtigde van [verwerende partij] opnieuw aan [verzoekende partij] had verzocht om toestemming te verlenen voor revalidatie in [land] heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] bij e-mailbericht van 13 april 2021 aangegeven dat er nog steeds bezwaren bestaan.
3.7.
De bedrijfsarts heeft in zijn consultrapportage van 29 april 2021 vermeld dat [verwerende partij] nog steeds arbeidsongeschikt is, maar dat er op 7 mei 2021 een evaluatie is gepland met zijn behandelaar en dat als daar geen bijzonderheden uitkomen [verwerende partij] kan starten met het verrichten van lichte werkzaamheden gedurende twee uur per dag, waarbij de rechterhand dient te worden ontzien. Vervolgens dient een opbouwschema te worden opgesteld.
3.8.
Op 10 mei 2021 heeft [verwerende partij] gedurende twee uur per dag zijn werkzaamheden hervat.
3.9.
[verzoekende partij] heeft [verwerende partij] op 11 mei 2021 een schriftelijke waarschuwing gegeven, omdat [verwerende partij] op 11 mei 2021, nadat hij niet was komen werken, niet wilde komen praten met [verzoekende partij] over het uitvoeren van re-integratiewerkzaamheden.
3.10.
De gemachtigde van [verwerende partij] heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] bij e-mailbericht van 12 mei 2021 medegedeeld dat hij bezwaar maakt tegen de waarschuwing, omdat deze niet correct zou zijn. [verwerende partij] was wel bereid te spreken over re-integratie, maar niet in de woning van [verzoekende partij] maar in zijn eigen kamer omdat hij zich niet goed voelde. Voorts is vermeld dat de bedrijfsarts slechts een advies heeft gegeven en dat in de praktijk getest dient te worden in hoeverre de hand van [verwerende partij] belast kan worden.
3.11.
Bij e-mailbericht van 17 mei 2021 heeft de gemachtigde van [verwerende partij] de arboarts en [verzoekende partij] bericht dat [verwerende partij] het advies van zijn handtherapeut gekregen heeft dat hij bij pijnklachten rust moet nemen. Verzocht is om een arbeidskundige in te schakelen die kan onderzoeken welke werkzaamheden bij [verzoekende partij] passend zijn. Tevens is vermeld dat het door [verzoekende partij] opgestelde plan van aanpak met gemaakte afspraken niet volledig was en aanvulling behoefde.
3.12.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft de gemachtigde van [verwerende partij] bij e-mailbericht van 27 mei 2021 een kennisgeving zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 7 BW gestuurd, omdat [verwerende partij] niet zou voldoen aan zijn re-integratieplicht.
3.13.
De gemachtigde van [verwerende partij] heeft bij e-mailbericht van 28 mei 2021 gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen voornoemde kennisgeving.
3.14.
Op 28 mei 2021 heeft de gemachtigde van [verwerende partij] de casemanager per e-mail verzocht om een nieuw consult bij de bedrijfsarts, een time-out van veertien dagen en om een mediator in te schakelen om het gesprek tussen partijen over werkhervatting weer op gang te brengen. Op 31 mei 2021 heeft de gemachtigde van [verwerende partij] de medische informatie van de handtherapeut van [verwerende partij] gedeeld met de bedrijfsarts. De handtherapeut heeft hierin aangegeven dat zij heeft geadviseerd om geen maximale kracht te zetten met de hand en bij pijnklachten de activiteiten te staken. Tevens heeft zij geadviseerd om contact op te nemen met de behandelend arts om meer zekerheid te krijgen over de consolidatie en belastbaarheid van de fracturen.
3.15.
De gemachtigde van [verwerende partij] heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] bij e-mailbericht van 3 juni 2021 aangegeven dat [verwerende partij] bereid is om passend werk te verrichten en daarbij het voorstel van [verwerende partij] gevoegd.
3.16.
Op 3 juni 2021 heeft de bedrijfsarts in zijn consultrapportage vermeld dat [verwerende partij] gedeeltelijk ongeschikt is om zijn eigen werkzaamheden uit te voeren, dat de beperkingen wat zijn afgenomen, maar dat het herstel is vertraagd en dat [verwerende partij] is geadviseerd om terug te gaan naar zijn medisch specialist. Voorts is vermeld dat [verwerende partij] is uitgenodigd voor een fysiek spreekuur om de hand goed te kunnen beoordelen en dat het drie uur werken per dag uitgebreid kan worden naar vier uur mits voldoende pauzes worden genomen en dat over twee weken kan worden uitgebreid naar vijf uur per dag. Tot slot is vermeld dat volledige belastbaarheid voor de eigen functie onzeker is vanwege de complicaties.
3.17.
De gemachtigde van [verzoekende partij] heeft de gemachtigde van [verwerende partij] bij e-mailbericht van 8 juni 2021, om 17:31 uur, medegedeeld dat [verzoekende partij] de adviezen van de bedrijfsarts heeft gevolgd, dat de visie van [verwerende partij] over zijn re-integratieplicht niet met medische stukken wordt onderbouwd en dat de loonbetaling wordt gestopt.
3.18.
De gemachtigde van [verwerende partij] heeft diezelfde dag bij e-mailbericht aan de gemachtigde van [verzoekende partij] aangegeven dat de inhoud van zijn e-mail op onjuistheden berust. Op 9 juni 2021 heeft de gemachtigde van [verwerende partij] de gemachtigde van [verzoekende partij] gesommeerd om de loonbetaling te hervatten en aangegeven dat [verwerende partij] zou blijven werken voor zover dat voor hem medisch gezien mogelijk is. [verwerende partij] heeft die dag ook enkele uren gewerkt.
3.19.
[verwerende partij] was voornemens om een deskundigenoordeel aan te vragen, maar op 10 juni 2021 in de ochtend, nadat [verwerende partij] (bijna) twee uur had gewerkt, is [verwerende partij] op staande voet ontslagen.
3.20.
Bij e-mailbericht van 10 juni 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] [verwerende partij] het volgende medegedeeld:
Hedenmorgen 10 juni 2021 heeft uw werkgever de heer [verzoekende partij] u verzocht of hij uw woning mocht betreden, welk verzoek u heeft geweigerd. In het daarna volgende gesprek voor de deur heeft u de heer [verzoekende partij] vanuit het niets op de borst geslagen, waarop de heer [verzoekende partij] van u weg is gevlucht. U heeft hem achtervolgt op zijn terrein waarbij u hem weer probeerde te slaan. Een medewerker van de heer [verzoekende partij] is vervolgens tussen u en de heer [verzoekende partij] in gaan staan. Zelf bent u niet geslagen. Bij dit voorval waren u en de heer [verzoekende partij] , de ouders van de heer [verzoekende partij] en de medewerker aanwezig. Van het voorval is aangifte gedaan en de politie heeft u en de heer [verzoekende partij] inmiddels gehoord.
De slag op de borst en de achtervolging zijn onder geen enkele omstandigheid acceptabel en vormen een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 lid 1 BW voor een ontslag op staande voet.
3.21.
De gemachtigde van [verwerende partij] heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] bij e-mailbericht van 14 juni 2021 verzocht om het ontslag op staande voet in te trekken en aangegeven dat [verwerende partij] bereid is op eerste afroep van [verzoekende partij] zijn werkzaamheden weer te hervatten.
3.22.
Bij de stukken bevindt zich een brief van 28 juni 2021 van hand- en traumachirurg [betrokkene1] waarin het volgende is vermeld:
Bovengenoemde patiënt zagen wij op 09-06-2021 op de Polikliniek Chirurgie.
Beloop
3mnd retour in verband met aanhoudende pijnklachten rechter hand tijdens werk. Gaat wel beter maar nog niet klachtenvrij.
(…)
Aanvullende informatie
Patient niet door ondergetekende zelf gezien.
Op de laatste foto d.d. 09-06-2021 is MC 3 nog niet geconsolideerd en kan dus wel degelijk klachten geven. Hij is ontslagen door behandelend physician assistant mw. [betrokkene2] d.d. 09-06-2021.
3.23.
[verwerende partij] en zijn partner hebben op 26 juli 2021 bij de politie tegen [verzoekende partij] en zijn vader aangifte gedaan van huisvredebreuk.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verwerende partij] te veroordelen tot:
betaling van de gefixeerde schadevergoeding (ex artikel 7:677 lid 2 en 3 BW) wegens opzet dan wel schuld aan het geven van een dringende reden voor de onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst van € 1.938,40, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2021;
betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 290,76;
betaling van de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten voor een bedrag van € 131,00, dan wel indien betekening plaatsvindt van € 199,00.
4.2.
[verzoekende partij] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [verwerende partij] hem een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven, waardoor [verwerende partij] hem een vergoeding verschuldigd is, die gelijk is aan het loon over de opzegtermijn tot 12 juli 2021 (één maand).
4.3.
[verwerende partij] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Nu [verwerende partij] woonachtig is te [land] heeft het onderhavige geschil een internationaal karakter. Daarom dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. Het geschil ziet op een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Verordening). [verwerende partij] heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet betwist. Dat betekent dat op grond van artikel 26 van de Brussel I bis-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd is om van het voorliggende geschil kennis te nemen.
5.2.
Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de verzoeken en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
inhoudelijke beoordeling
5.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2021 (zaaknummer: 9379083 \ HA VERZ 21-161) in
de zaak van [verwerende partij] tegen [verzoekende partij] heeft de kantonrechter geoordeeld dat het door [verzoekende partij]
aan [verwerende partij] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Dit betekent dat [verwerende partij] niet
schadeplichtig is jegens [verzoekende partij] en daarmee dat het verzoek tot betaling van een
gefixeerde schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5.4.
[verzoekende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
wijst het verzochte af;
6.2.
veroordeelt [verzoekende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verwerende partij] vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.