ECLI:NL:RBGEL:2021:5544

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
05/720194-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf wegens medeplegen van straatroof en afpersing

Op 18 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een straatroof en afpersing. De feiten vonden plaats op 10 mei 2019 in Rheden, waar de aangever door meerdere personen werd vastgepakt en gedwongen om geld en zijn telefoon af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij het beroven van de aangever, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel diefstal met geweld als afpersing. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 38 dagen en 180 uren taakstraf geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 38 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade en smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/720194-19
Datum uitspraak : 18 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. R. Tetteroo, advocaat in Schiedam, namens mr. G.R. Stolk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg ( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • een mobiele telefoon en/of
  • een geldbedrag van ongeveer 150 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en/of
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren;
feit 2
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg ( [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag van ongeveer 20 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en/of
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 mei 2019 werd [slachtoffer] op de Dorpsstraat in Rheden door meerdere personen vastgepakt. Zij vroegen hem om geld. [slachtoffer] gaf hen € 20,-. Ook pakten de personen zijn telefoon en nog eens € 150,- van hem af. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zowel de onder 1 ten laste gelegde beroving als de onder 2 ten laste gelegde afpersing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al het tenlastegelegde, omdat verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde. Hij stond er enkel bij. Volgens de raadsman is er daarnaast onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde geweldshandelingen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij via Snapchat werd benaderd door een meisje genaamd [medeverdachte] dat Airpods bij hem wilde kopen. Dit leidde (uiteindelijk) tot een afspraak om op 10 mei 2019 iets met elkaar te gaan drinken. Aangever zou om 22:00 uur door [medeverdachte] worden opgehaald. Om 22:25 uur stuurde zij hem een bericht dat zij bij de kerk was. Aangever liep naar de kerk, maar zag geen auto daar. Op zijn bericht waar zij was, kreeg hij geen reactie. Hij liep vervolgens naar de Dorpsstraat. Toen hij in de Dorpsstraat liep zag hij ineens drie jongens uit de bosjes links van hem komen. Zij staken de weg over en liepen in dezelfde richting als hij, maar dan een paar meter achter hem. Aangever voelde zich hier niet fijn bij. Hij hoorde opeens voetstappen achter zich versnellen. Hij voelde dat hij werd vastgepakt door twee personen. De persoon links van hem pakte zijn linkerbovenarm met twee handen beet, omdat aangever heel erg tegenwerkte. Deze persoon legde later zijn arm om aangevers nek, omdat aangever zo tegenstribbelde. De persoon rechts van hem pakte hem vast ter hoogte van zijn bovenarm en schouder. Een van hen vroeg hem om geld. De derde persoon voelde in de steekzakken, grote vakken en binnenzakken van de jas van aangever. Ook voelde hij in de kontzakken en steekzakken aan de voorkant van aangevers spijkerbroek. Uit de rechterbroekzak van aangever haalde hij een briefje van 100 euro en een briefje van 50 euro. Ook nam hij de telefoon van aangever uit zijn linkerbovensteekzak. Aangever had hem eerst twee tientjes gegeven, maar toen haalde die persoon de rest er zelf uit. Toen de personen de telefoon en het geld van aangever hadden, lieten ze hem los en renden zij weg. Alle drie de personen waren in het zwart gekleed en de twee personen die hem vasthielden, hadden hun gezicht bedekt. De persoon die in zijn zakken had gevoeld, had een heel donkere huidskleur. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) heeft verklaard dat zij via [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)in contact kwam met aangever. Hij vroeg haar contact op te nemen met aangever, omdat aangever zich niet aan een eerdere afspraak met verdachte over oortjes had gehouden. Op 10 mei 2019 werd medeverdachte door verdachte opgehaald om naar Rheden te gaan. Op de heenweg werden nog twee jongens opgehaald. Eenmaal in Rheden stapten de drie jongens uit de auto en ging medeverdachte achter het stuur zitten. [4] Verdachte had om haar telefoon gevraagd, zodat hij onderweg contact kon houden met aangever. Volgens medeverdachte zijn de jongens een paar minuten weggeweest. In de tussentijd voelde medeverdachte zich een beetje gespannen. [5] Zij wist wat de jongens gingen doen. Zij wilden de Airpods of geld afpakken van aangever. Medeverdachte ging mee naar Rheden, omdat het contact met aangever via haar telefoon verliep. [6] Zij wilde ook delen in de winst, ze wist dat de jongens aangever gingen beroven. Dit was één of twee dagen daarvoor besproken. [7] De buit bestond uit een rode iPhone XR en zo’n € 150,-. Het geld werd in de auto onder hen vieren verdeeld. [8] Iedereen kreeg iets van € 30,- en medeverdachte kreeg de telefoon mee. Zij was degene die op de terugweg reed. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: medeverdachte), [naam] en nog een jongen naar Rheden is gegaan. Medeverdachte bleef in de auto, terwijl verdachte en de andere twee jongens naar de jongen liepen met wie medeverdachte had afgesproken. Zij zagen dat de jongen wegliep en zij liepen achter hem aan. [naam] pakte de jongen op zo’n manier vast dat hij niet kon weglopen en zei tegen die jongen: “geef de telefoon”. Die jongen gaf toen zijn telefoon. De derde jongen fouilleerde hem. Daarna gingen zij terug naar medeverdachte en bracht zij iedereen naar huis. Later kreeg verdachte € 30,- van [naam] . [10]
Geweld en bedreiging met geweld
Op grond van de verklaringen van aangever en verdachte stelt de rechtbank vast dat de personen, die het geld en de telefoon van aangever hebben afgenomen, geweld hebben gebruikt. Aangever werd immers zo stevig vastgepakt dat hij niet kon wegkomen ondanks zijn tegenwerking. Dit geweld bestond uit het met kracht vastpakken van aangever en het leggen van een arm om zijn nek.
Daarnaast was ook sprake van bedreiging met geweld. Aangever werd immers in het donker achtervolgd door drie personen in donkere kleding. Vervolgens werd hij door hen vastgepakt waarbij hij zag dat twee van hen gezichtsbedekkende kleding droegen. Hierdoor ontstond een dreigende situatie voor aangever. Hij werd om geld gevraagd en hij werd gefouilleerd. Onder deze omstandigheden voelde aangever zich gedwongen om € 20,- aan de personen te geven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van zowel diefstal met (bedreiging van) geweld als afpersing.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en de gevolgen daarvan aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat medeverdachte ’s avonds in het donker een afspraak met aangever had. Verdachte is met medeverdachte en nog twee jongens naar die afspraak gereden. De medeverdachte wist dat aangever beroofd zou worden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring dat het plan om aangever te beroven (mede) door verdachte is bedacht. Door in het donker met nog twee jongens naar aangever te gaan om geld en/of andere voorwerpen van aangever te bemachtigen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er geweld tegen aangever zou worden gebruikt of dat hiermee gedreigd zou worden. Dat aangever zijn spullen vrijwillig zou afgeven, lag immers niet voor de hand. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in elk geval voorwaardelijk opzet op zowel de beide gronddelicten als het geweld had.
Medeplegen
Anders dan de verdediging heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte en de andere twee personen. In dit kader wijst de rechtbank op de verklaringen van aangever en medeverdachte die de rechtbank betrouwbaar acht. Hieruit blijkt dat het plan om aangever te beroven (mede) uit de koker van verdachte kwam. Verdachte liet medeverdachte een afspraak met aangever maken. Vervolgens gebruikte hij de auto van zijn vader om medeverdachte en de andere twee personen op te halen. Ook liep hij met de andere twee personen naar aangever, terwijl hij de telefoon van medeverdachte bij zich had om contact te kunnen houden met aangever. Verdachte was volgens zijn eigen verklaring bij de beroving en afpersing aanwezig. Nadien vertrokken hij en de anderen met de auto van zijn vader en verdachte deelde mee in de buit. Uit de verklaring van aangever volgt dat hij werd vastgepakt door twee personen en dat de derde persoon zijn zakken doorzocht en hem fouilleerde. Dit betekent dat verdachte hetzij een van de personen was die aangever vasthield, hetzij dat hij de persoon was die aangever fouilleerde. Uit deze verklaring – waar de rechtbank niet aan twijfelt – volgt een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie personen, dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1
hij op
of omstreeks10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg
( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,
  • een mobiele telefoon en/of;
  • een geldbedrag van ongeveer 150 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat
geheel of ten dele aaneen ander dan aan verdachte en/of zijn
/haarmededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om,
bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzijhet bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren;
feit 2
hij op
of omstreeks10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg
( [adres 2] )tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,
met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag van ongeveer 20 euro,
in elk geval enig
goed/geldbedrag, dat
geheel of ten deleaan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2:
medeplegen van afpersing

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 180 uren taakstraf subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en verzocht om geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Sinds het plegen van de ten laste gelegde feiten zijn tweeënhalve jaren verstreken. Verdachte heeft een blanco strafblad en heeft psychische klachten overgehouden aan het tenlastegelegde. De raadsman heeft zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank hieromtrent.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof en afpersing. Aangever was geen toevallige voorbijganger, hij is onder valse voorwendselen naar buiten gelokt met een van tevoren bedacht plan. Hij is beroofd van zijn telefoon en zijn geld. Verdachten lijken zich alleen om hun eigen financieel gewin te hebben bekommerd, zonder stil te staan bij de gevolgen voor aangever en anderen. Dat de gevolgen voor aangever groot waren, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Zo is hij gestopt met zijn eigen zaak, omdat hij zich niet meer veilig voelt. Ook is hij angstig als hij over straat gaat. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij een substantiële bijdrage aan het tenlastegelegde heeft geleverd. Dit klemt te meer, omdat dergelijke feiten ook voor onrust in de samenleving zorgen en het gevoel van veiligheid van burgers aantasten.
In het advies van Reclassering Nederland van 1 juni 2021 wordt onder meer beschreven dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Er zijn zowel in het reclasseringsonderzoek als binnen het schorsingstoezicht geen problemen op de verschillende leefgebieden geconstateerd. Beschermende factoren zijn de familie van verdachte, huisvesting, zijn school/werk en zijn prosociale houding. Zijn leven speelt zich af buiten het criminele circuit. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, adviseert de reclassering oplegging van een (werk)straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht zijn niet nodig. Op basis van het beeld, dat zowel door verdachte als de referenten wordt geschetst, vindt de reclassering dat er voldoende recidive verminderende werking is uitgegaan van de justitiële consequenties, die de verdenking tot nu toe heeft gehad. De justitiële consequenties hebben een enorme impact gehad op verdachte en leidden zelfs tot een psychiatrische stoornis (PTSS). De last die verdachte heeft ervaren van de justitiële consequenties vormt in onze optiek eveneens een beschermende factor.
Bij een eventuele veroordeling wordt toepassing van het commune strafrecht geadviseerd. Verdachte is in staat zijn eigen leven te organiseren en weloverwogen keuzes te maken. Op het gebied van pedagogische mogelijkheden, waren wel indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht (schoolvoortgang, nog thuiswonend). De reclassering vindt echter interventies en/of reclasseringsbemoeienis in dit geval niet nodig. Daardoor hoeft er geen gebruik te worden gemaakt van dergelijke pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden.
Het recidiverisico wordt laag ingeschat.
Uit het uittreksel justitiële documentatie volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank weegt ook in het voordeel van verdachte dat het tenlastegelegde langere tijd geleden is dat hij sindsdien niet meer aanraking is gekomen met politie en justitie. Rekening houdend met al het voorgaande acht de rechtbank oplegging van door de officier van justitie geëiste straffen passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder 1 en 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 740,- aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit € 600,- voor de telefoon en € 140,- aan contant geld. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat lastig is vast te stellen hoe hoog de veroorzaakte schade aan de telefoon is en heeft daarom de rechtbank verzocht om gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. Voor wat betreft het contante geld heeft officier van justitie gesteld dat het exacte buitgemaakte bedrag niet bekend. Wel kan het gevorderde bedrag van € 140,- worden toegewezen. Indien de rechtbank een hoger bedrag heeft bewezenverklaard, kan het meerdere worden verwerkt via het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de hoogte van de schade naar billijkheid te bepalen. Tevens heeft de officier van justitie verzocht om met toekenning van de wettelijke rente en heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding aan de schade van de telefoon dient te worden afgewezen, omdat het een onredelijke belasting van het strafproces zal zijn om de precieze schade aan de telefoon vast te stellen. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht in te schatten voor welk bedrag schade is veroorzaakt aan de telefoon. Met betrekking tot het weggenomen geld heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de vordering van de immateriële schade heeft verdediging verzocht dit bedrag significant te matigen. Dit omdat de klachten en gevolgen van het tenlastegelegde onvoldoende uit het dossier volgen.
Overweging van de rechtbank
De schadepost van de telefoon is onvoldoende onderbouwd. De behandeling van dat deel van de materiële vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Zo is niet duidelijk wat de precieze schade is en hoe deze is ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor wat betreft het wegnemen van geld. De rechtbank acht bewezen dat de benadeelde partij een verlies heeft geleden van € 170,-, hetgeen meer is dan het door de benadeelde partij gevorderde bedrag. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal de vordering van € 140,- toewijzen en zal het meerdere verwerken in de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de straatroof en de afpersing is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden acht de rechtbank het aannemelijk dat hierdoor psychische klachten bij de benadeelde partij zijn ontstaan. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 500,- vaststellen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht € 170,- aan materiële schade aan de Staat te betalen. Hiervan is € 140,- aan materiële schade aan de benadeelde partij toegewezen. De overige € 30,- heeft betrekking op de materiële schade die de benadeelde wel heeft geleden, maar niet heeft gevorderd. Daarnaast wordt verdachte verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 500,- aan immateriële schade aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straffen is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 38 (achtendertig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 en onder 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.W. van de Sande (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. Y. van Wezel , rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2021.
Mrs. C.E.W. van de Sande en Y.H.M. Marijs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, Politieregio Gelderland Midden, Districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL20200116-0920, onderzoek BUS / ON4R019067, gesloten op 12 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 281.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 279 t/m 281.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 26 november 2019, p. 49 en 50.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 9 januari 2020, p. 70 en 71.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 26 november 2019, p. 50.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 27 november 2019, p. 58 en 59.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 26 november 2019, p. 50 en 51.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 9 januari 2020, p. 68 en 72.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 18 december 2019, p. 132 en 133.