ECLI:NL:RBGEL:2021:5542

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
05/881183-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf wegens medeplegen van straatroof en afpersing

Op 18 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een straatroof en afpersing. De feiten vonden plaats op 10 mei 2019 in Rheden, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer heeft beroofd van geld en een mobiele telefoon. De rechtbank oordeelde dat er geen vormverzuim was en dat de eerste vijf verhoren van de verdachte niet uitgesloten konden worden van het bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk heeft bijgedragen aan de diefstal en afpersing, en dat er sprake was van geweld en bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot 40 dagen gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en 180 uren taakstraf. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de rechtbank de vordering tot schadevergoeding voor de telefoon afwees, maar de vordering voor contant geld en smartengeld toekende. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de veiligheid van de samenleving aantasten, en dat de gevolgen voor het slachtoffer aanzienlijk waren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de straffen passend waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/881183-19
Datum uitspraak : 18 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. L. van Poucke, advocaat in Best.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
zij op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg ( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • een mobiele telefoon en/of
  • een geldbedrag van ongeveer 150 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en/of
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg ( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
  • een mobiele telefoon en/of
  • een geldbedrag van ongeveer 150 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en/of
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
  • een afspraak te maken tussen die [medeverdachte] en die [slachtoffer] en/of
  • (in een auto) op de uitkijk te staan;
feit 2 primair
zij op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg ( [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag van ongeveer 20 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en/of
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg ( [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag van ongeveer 20 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en/of
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en/of die [slachtoffer] te fouilleren,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 mei 2019 te Rheden, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- een afspraak te maken tussen die [medeverdachte] en die [slachtoffer] en/of
(in een auto) op de uitkijk te staan.
2a. Bewijsuitsluiting
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste vijf verhoren van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Hiertoe is aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces van verdachte is geschonden, omdat zij nooit vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op verhoorbijstand en de eerste vijf verhoren hebben plaatsgevonden zonder verhoorbijstand. Volgens de raadsvrouw is hierdoor artikel 6, onderdeel c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in combinatie met artikel 28b, vierde lid, en artikel 28c van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschonden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat – voor zover er sprake is van vormverzuimen – dit niet dient te leiden tot uitsluiting van de eerste vijf verhoren. In dit kader heeft de officier van justitie aangevoerd dat het verhoor van 9 januari 2020 in het bijzijn van de raadsvrouw heeft plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor is niet teruggekomen op de eerder door verdachte afgelegde verklaringen. Verdachte heeft tijdens dit verhoor bovendien zelf verklaard dat zij voor niemand de schuld op zich wil nemen, dat zij eerlijk is geweest en dat zij haar aandeel heeft bekend. De officier van justitie refereert zich verder aan het oordeel van de rechtbank hieromtrent.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van vormverzuimen zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Daarvoor is naar vaste rechtspraak vereist dat sprake is van een geschonden norm, die een belang van verdachte beoogt te beschermen. Die schending moet onherstelbaar zijn en verdachte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Bij de beoordeling welk rechtsgevolg aan dat vormverzuim moet worden verbonden, weegt de rechtbank vervolgens het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim, het nadeel dat daardoor voor verdachte is veroorzaakt en de overige omstandigheden van het geval. Mogelijke (rechts)gevolgen zijn – naast uitsluiting van het bewijs – strafvermindering, of de enkele constatering van het verzuim.
Op 25 november 2019 heeft het sociale verhoor van verdachte plaats gevonden. Voorafgaand aan dit verhoor is verdachte geïnformeerd over haar recht op verhoorbijstand en is zij gewezen op de gevolgen van het afstand doen van dit recht (p. 39). Verdachte is op 25 november 2019 nogmaals verhoord. In dit verhoor is verdachte gevraagd of zij toestemming geeft voor het onderzoeken van haar telefoon. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt niet dat zij is geïnformeerd over haar recht op verhoorbijstand. Het derde verhoor heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Voorafgaand aan dit verhoor is verdachte wederom geïnformeerd over haar recht op verhoorbijstand en de gevolgen van het afstand doen van dit recht (p. 46). Verdachte is op 26 november 2019 nogmaals verhoord. Uit dit vierde proces-verbaal van verhoor blijkt niet dat zij opnieuw is geïnformeerd over haar recht op verhoorbijstand. Voorafgaand aan het vijfde verhoor op 27 november 2019 heeft verdachte telefonisch contact gehad met haar (toenmalige) raadsvrouw mr. Striekwold (p. 56). Het zesde verhoor van verdachte heeft plaats gevonden op 9 januari 2020. Voorafgaand aan dit verhoor heeft verdachte overleg gehad met haar huidige raadsvrouw en deze was tijdens dit verhoor aanwezig (p. 66). Tijdens dit verhoor zijn zowel verdachte als haar raadsvrouw niet terug gekomen op de eerder door verdachte afgelegde verklaringen.
De rechtbank merkt allereest op dat het ontbreken van de tekst dat verdachte uitdrukkelijk afstand doet van haar recht op verhoorbijstand niet maakt dat hiermee dit recht daadwerkelijk is geschonden. Van belang is juist dat verdachte wordt gewezen op haar recht op verhoorbijstand. Uit het voorgaande blijkt dat zij op de drie achtereenvolgende dagen dat zij werd verhoord een aantal keer is gewezen op haar recht op verhoorbijstand en dat zij is gewezen op de mogelijk nadelige gevolgen van het doen van afstand van dat recht. Nu daarnaast zowel verdachte als haar raadsvrouw tijdens haar laatste verhoor niet zijn teruggekomen op de eerdere verklaringen van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat zich geen vormverzuim voordoet als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en zal de eerste vijf verhoren van verdachte niet uitsluiten van het bewijs.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 mei 2019 werd [slachtoffer] op de Dorpsstraat in Rheden door meerdere personen vastgepakt. Zij vroegen hem om geld. [slachtoffer] gaf hen € 20,-. Ook pakten de personen zijn telefoon en nog eens € 150,- van hem af. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het onder 1 primair tenlastegelegde als het onder 2 primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de diefstal met geweld en de afpersing. Zij is hier namelijk niet van tevoren over ingelicht door de anderen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte enkel als medeplichtige kan worden aangemerkt, omdat haar bijdrage van onvoldoende gewicht was om van medeplegen te kunnen spreken.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) heeft verklaard dat hij via Snapchat werd benaderd door een meisje genaamd [verdachte] dat Airpods bij hem wilde kopen. Dit leidde (uiteindelijk) tot een afspraak om op 10 mei 2019 iets met elkaar te gaan drinken. Aangever zou om 22:00 uur door [verdachte] worden opgehaald. Om 22:25 uur stuurde zij hem een bericht dat zij bij de kerk was. Aangever liep naar de kerk, maar zag geen auto daar. Op zijn bericht waar zij was, kreeg hij geen reactie. Hij liep vervolgens naar de Dorpsstraat. Toen hij in de Dorpsstraat liep, zag hij ineens drie jongens uit de bosjes links van hem komen. Zij staken de weg over en liepen in dezelfde richting als hij, maar dan een paar meter achter hem. Aangever voelde zich hier niet fijn bij. Hij hoorde opeens voetstappen achter zich versnellen. Hij voelde dat hij werd vastgepakt door twee personen. De persoon links van hem pakte zijn linkerbovenarm met twee handen beet, omdat aangever heel erg tegenwerkte. Deze persoon legde later zijn arm om aangevers nek, omdat aangever zo tegenstribbelde. De persoon rechts van hem pakte hem vast ter hoogte van zijn bovenarm en schouder. Een van hen vroeg hem om geld. De derde persoon voelde in de steekzakken, grote vakken en binnenzakken van de jas van aangever. Ook voelde hij in de kontzakken en steekzakken aan de voorkant van aangevers spijkerbroek. Uit de rechterbroekzak van aangever haalde hij een briefje van 100 euro en een briefje van 50 euro. Ook nam hij de telefoon van aangever uit zijn linkerbovensteekzak. Aangever had hem eerst twee tientjes gegeven, maar toen haalde die persoon de rest er zelf uit. Toen de personen de telefoon en het geld van aangever hadden, lieten ze hem los en renden zij weg. Alle drie de personen waren in het zwart gekleed en de twee personen die hem vasthielden, hadden hun gezicht bedekt. De persoon die in zijn zakken had gevoeld, had een heel donkere huidskleur. [3]
Verdachte heeft verklaard dat zij via [medeverdachte]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] )in contact kwam met aangever. Hij vroeg haar contact op te nemen met aangever, omdat aangever zich niet aan een eerdere afspraak met [medeverdachte] over oortjes had gehouden. Op 10 mei 2019 werd verdachte door [medeverdachte] opgehaald om naar Rheden te gaan. Op de heenweg werden nog twee jongens opgehaald. Eenmaal in Rheden stapten de drie jongens uit de auto en ging verdachte achter het stuur zitten. [4] [medeverdachte] had om haar telefoon gevraagd, zodat hij onderweg contact kon houden met aangever. Volgens verdachte zijn de jongens een paar minuten weggeweest. In de tussentijd voelde verdachte zich een beetje gespannen. [5] Zij wist wat de jongens gingen doen. Zij wilden de Airpods of geld afpakken van aangever. Verdachte ging mee naar Rheden, omdat het contact met aangever via haar telefoon verliep. [6] Verdachte wilde ook delen in de winst, ze wist dat de jongens aangever gingen beroven. Dit was één of twee dagen daarvoor besproken. [7] De buit bestond uit een rode iPhone XR en zo’n € 150,-. Het geld werd in de auto onder hen vieren verdeeld. [8] Iedereen kreeg iets van € 30,- en verdachte kreeg de telefoon mee. Verdachte was degene die op de terugweg reed. [9]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) heeft verklaard dat hij met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte), [naam] en nog een jongen naar Rheden is gegaan. Verdachte bleef in de auto, terwijl medeverdachte en de andere twee jongens naar de jongen liepen met wie verdachte had afgesproken. Zij zagen dat de jongen wegliep en zij liepen achter hem aan.
[naam] pakte de jongen op zo’n manier vast dat hij niet kon weglopen en zei tegen die jongen: “geef de telefoon”. Die jongen gaf toen zijn telefoon. De derde jongen fouilleerde hem. Daarna gingen zij terug naar [verdachte] en bracht [verdachte] iedereen naar huis. Later kreeg medeverdachte € 30,- van [naam] . [10]
Geweld en bedreiging met geweld
Op grond van de verklaringen van aangever en medeverdachte stelt de rechtbank vast dat de personen, die het geld en de telefoon van aangever hebben afgenomen, geweld hebben gebruikt. Aangever werd immers zo stevig vastgepakt dat hij niet kon wegkomen ondanks zijn tegenwerking. Dit geweld bestond uit het met kracht vastpakken van aangever en het leggen van een arm om zijn nek.
Daarnaast was ook sprake van bedreiging met geweld. Aangever werd immers in het donker achtervolgd door drie personen in donkere kleding. Vervolgens werd hij door hen vastgepakt waarbij hij zag dat twee van hen gezichtsbedekkende kleding droegen. Hierdoor ontstond een dreigende situatie voor aangever. Hij werd om geld gevraagd en hij werd gefouilleerd. Onder deze omstandigheden voelde aangever zich gedwongen om € 20,- aan de personen te geven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van zowel diefstal met (bedreiging van) geweld als afpersing.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en de gevolgen daarvan aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte ’s avonds in het donker een afspraak met aangever had. Zij is daar naartoe gereden met medeverdachte en nog twee jongens. Ze wist dat aangever beroofd zou worden. Eenmaal ter plaatse bleef verdachte in de auto zitten, terwijl de drie anderen naar aangever gingen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte onder die omstandigheden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de anderen geweld tegen aangever zouden gebruiken of daarmee zouden dreigen. Dat aangever zijn spullen vrijwillig zou afgeven, lag immers niet voor de hand. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op zowel de beide gronddelicten als het geweld had.
Medeplegen
Anders dan de verdediging heeft gesteld is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte en de andere twee personen. Hiertoe is van belang dat verdachte van te voren wist dat aangever beroofd zou worden. Bovendien maakte zij een afspraak met aangever, stond zij haar telefoon af aan medeverdachte om contact te onderhouden met aangever, wachtte zij tijdens de overval op de medeverdachten, reed zij op de terugweg en deelde zij mee in de buit. Hoewel geen sprake was van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ook bewezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van zowel het onder 1 primair tenlastegelegde als het onder 2 primair tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1 primair
zij op
of omstreeks10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg
( [adres 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,
  • een mobiele telefoon en
  • een geldbedrag van ongeveer 150 euro,
in elk geval enig
goed/geldbedrag, dat
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld
en/of gevolgd vangeweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om,
bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzijhet bezit van het gestolene te verzekeren, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en
feit 2 primair
zij op
of omstreeks10 mei 2019 te Rheden, op de openbare weg
( [adres 2] )tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
- een geldbedrag van ongeveer 20 euro,
in elk geval enig
goed/geldbedrag, dat
geheel of ten deleaan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
  • die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en
  • bij die [slachtoffer] een arm om zijn nek te leggen en
  • dreigend aan die [slachtoffer] te vragen waar het geld is, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
  • de kleding van die [slachtoffer] te doorzoeken en
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2 primair:
medeplegen van afpersing.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 180 uren taakstraf subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde achttien jaar oud was. Zij scoorde toen hoog op impulsief handelen en het niet of nauwelijks kunnen organiseren van haar leven.. Impulsief handelen en het moeilijk kunnen inleven in de gevoelens van een ander zijn inherent aan het zijn van een adolescent met nog onvolgroeide hersenen. Ook het vermogen om emoties te reguleren en empathisch te zijn, ontwikkelt zich op latere leeftijd. Bij verdachte hebben die ontwikkelingen in de afgelopen twee jaren plaatsgevonden. Gelet op haar persoonlijkheid ten tijde van het tenlastegelegde alsmede de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden, moet volgens de raadsvrouw het adolescentenstrafrecht worden toegepast.
Daarnaast heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd. Volgens de raadsvrouw is oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren met aftrek van de periode in voorlopige hechtenis doorgebracht, gerechtvaardigd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof en afpersing. Aangever was geen toevallige voorbijganger, hij is onder valse voorwendselen naar buiten gelokt met een van tevoren bedacht plan. Hij is beroofd van zijn telefoon en zijn geld. Verdachten lijken zich alleen om hun eigen financieel gewin te hebben bekommerd, zonder stil te staan bij de gevolgen voor aangever en anderen. Dat de gevolgen voor aangever groot waren, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Zo is hij gestopt met zijn eigen zaak, omdat hij zich niet meer veilig voelt. Ook is hij angstig als hij over straat gaat. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij een substantiële bijdrage aan het tenlastegelegde heeft geleverd. Dit klemt te meer, omdat dergelijke feiten ook voor onrust in de samenleving zorgen en het gevoel van veiligheid van burgers aantasten.
In het advies van Reclassering Nederland van 21 september 2021 wordt onder meer beschreven dat het verdachte nog steeds niet lukt om sympathie op te brengen voor aangever. Wel vindt ze inmiddels dat haar gedrag dom is geweest. Ze schaamt zich voor haar handelen. Terugkijkend laat verdachte weten dat ze haar handelen als pesterij heeft gezien. Hiermee praat ze het niet goed, maar laat ze wel zien dat ze de ernst van de situatie onvoldoende heeft overzien. Verdachte is lang zoekende geweest naar een zinvolle dagbesteding en is hierin moeilijk te activeren geweest. Dit gold ook voor het nakomen van haar afspraken. De reclassering heeft inmiddels een positieve gedragsverandering gezien bij verdachte. Sinds april 2021 werkt ze met plezier fulltime als facilitair assistent, ze komt haar afspraken na en ervaart het belang van een stabiel inkomen en een meer gestructureerd leven. Gedurende het schorsingstoezicht heeft verdachte vrijwillig meegewerkt aan verdiepingsdiagnostiek. Tot een vervolgonderzoek en eventuele behandeling is het nooit gekomen. Vanwege de start van haar opleiding en later werk, had verdachte geen hulpvragen meer. De reclassering ziet op dit moment geen aanknopingspunten voor voortzetting van het reclasseringstoezicht. Na twee berispingen door de reclassering komt verdachte inmiddels haar afspraken goed na.
Het recidiverisico wordt laag ingeschat. Voor wat betreft de vraag welk strafrecht moet worden toegepast, adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering komt tot dit advies op grond van het volgende. Op basis van het ASR wegingskader kan niet gesproken worden over zwaarwegende indicaties om af te wijken van het commune strafrecht. Eerder scoorde verdachte hoger op impulsief handelen en het niet of nauwelijks organiseren van haar eigen leven. Hiervan lijkt momenteel geen – of in elk geval beperkt – sprake te zijn. Daarnaast zijn er ook geen indicaties voor een gezinsgerichte aanpak en of een groepsgericht leefklimaat.
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt, wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank acht het commune strafrecht op verdachte van toepassing.
Uit het uittreksel justitiële documentatie volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank weegt ook in het voordeel van verdachte dat het tenlastegelegde langere tijd geleden is en dat zij sindsdien niet meer aanraking is gekomen met politie en justitie. Rekening houdend met al het voorgaande acht de rechtbank oplegging van door de officier van justitie geëiste straffen passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder 1 en 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 740,- aan materiële schade en € 1.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. De materiële schade bestaat uit € 600,- voor de telefoon en € 140,- aan contant geld. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat lastig is vast te stellen hoe hoog de veroorzaakte schade aan de telefoon is en heeft daarom de rechtbank verzocht om gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. Voor wat betreft het contante geld heeft officier van justitie gesteld dat het exacte buitgemaakte bedrag niet bekend. Wel kan het gevorderde bedrag van € 140,- worden toegewezen. Indien de rechtbank een hoger bedrag heeft bewezenverklaard, kan het meerdere worden verwerkt via het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de hoogte van de schade naar billijkheid te bepalen. Tevens heeft de officier van justitie verzocht om met toekenning van de wettelijke rente en heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de schade aan de telefoon dient te worden afgewezen, omdat niet duidelijk is waaruit de schade bestaat en hoe deze is ontstaan. Voor wat betreft de hoogte van het weggenomen bedrag, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit volgt dat door het tenlastegelegde psychische schade bij de benadeelde partij is ontstaan. Daarbij heeft de benadeelde partij verklaard geen pijn te hebben ervaren, kwam hij laconiek over op de politieagenten en heeft hij informatie verstrekt die niet geverbaliseerd was.
Overweging van de rechtbank
De schadepost van de telefoon is onvoldoende onderbouwd. De behandeling van dat deel van de materiële vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Zo is niet duidelijk wat de precieze schade is en hoe deze is ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor wat betreft het wegnemen van geld. De rechtbank acht bewezen dat de benadeelde partij een verlies heeft geleden van € 170,-, hetgeen meer is dan het door de benadeelde partij gevorderde bedrag. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal de vordering van € 140,- toewijzen en zal het meerdere verwerken in de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de straatroof en de afpersing is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden acht de rechtbank het aannemelijk dat hierdoor psychische klachten bij de benadeelde partij zijn ontstaan. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 500,- vaststellen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en haar medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover haar medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht € 170,- aan materiële schade aan de Staat te betalen. Hiervan is € 140,- aan materiële schade aan de benadeelde partij toegewezen. De overige € 30,- heeft betrekking op de materiële schade die de benadeelde wel heeft geleden, maar niet heeft gevorderd. Daarnaast wordt verdachte verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 500,- aan immateriële schade aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straffen is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten onder nummer 1 primair en onder 2 primair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.W. van de Sande (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en
mr. Y. van Wezel , rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bril, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2021.
Mrs. C.E.W. van de Sande en Y.H.M. Marijs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, Politieregio Gelderland Midden, Districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL20200116-0920, onderzoek BUS / ON4R019067, gesloten op 12 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 281.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 279 t/m 281.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 november 2019, p. 49 en 50.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 9 januari 2020, p. 70 en 71.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 november 2019, p. 50.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 27 november 2019, p. 58 en 59.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 26 november 2019, p. 50 en 51.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 9 januari 2020, p. 68 en 72.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 18 december 2019, p. 132 en 133.