ECLI:NL:RBGEL:2021:5494

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
AWB_20_6479
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering overbruggingsuitkering AOW in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden na overlijden kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres, die samen met haar echtgenoot erfgenaam is geworden van hun overleden dochter, heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een overbruggingsuitkering van € 13.121,79 die zij ten onrechte had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar echtgenoot, waaronder het verlies van hun enig kind, als bijzonder en uitzonderlijk moeten worden gekenmerkt. Eiseres en haar echtgenoot hebben een stichting opgericht ter ondersteuning van mensen met anorexia, wat hun situatie verder complicaties geeft. De rechtbank concludeert dat de Sociale Verzekeringsbank onvoldoende rekening heeft gehouden met deze omstandigheden in zijn besluitvorming. Hierdoor is het besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres niet hoeft terug te betalen. Tevens wordt het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Verweij),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

In het besluit van 5 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de door eiseres over de periode van 27 januari 2018 tot en met 26 mei 2019 teveel ontvangen overbruggings-uitkering van € 13.121,79 bruto teruggevorderd.
In het besluit van 26 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij ontvangt vanaf haar zestigste, met ingang van 1 januari 2013, een vervroegd pensioen van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de detailhandel.
De dochter van eiseres en haar echtgenoot is overleden in januari 2017.
In de brief van 21 september 2017 heeft verweerder eiseres gewezen op de mogelijkheid van de (tijdelijke) overbruggingsuitkering.
Eiseres heeft op 17 oktober 2017 de overbruggingsuitkering aangevraagd.
Verweerder heeft in het besluit van 6 november 2017 de overbruggingsuitkering met ingang van 27 januari 2018 toegekend.
In de brief van 16 augustus 2018 heeft verweerder eiseres laten weten dat, om in aanmerking te komen voor de overbruggingsuitkering, het totale inkomen in de maand dat eiseres 64½ jaar is (juli 2017) van belang is. Verweerder heeft eiseres verzocht om de inkomensgegevens over 2017 toe te zenden, zodat het totale inkomen over de maand juli 2017 vastgesteld kan worden. Uit een interne notitie (berekening) van 31 oktober 2018 van verweerder volgt dat het totale inkomen over deze maand is gebleven binnen (onder) de entreevoorwaarden voor de overbruggingsuitkering.
Op 26 september 2018 heeft de echtgenoot van eiseres de [stichting] opgericht.
In de brief van 15 november 2019 heeft verweerder eiseres opnieuw gevraagd om inkomensgegevens over 2017 over te leggen.
Op 2 januari 2020 heeft de echtgenoot van eiseres de inkomensgegevens over 2017 én 2018 aan verweerder toegezonden.
Op 31 januari 2020 heeft verweerder met de echtgenoot van eiseres gesproken. Verweerder heeft daarbij gewezen op het feit dat uit de gegevens die verweerder van de Belastingdienst over 2018 heeft ontvangen er sprake is van een gezamenlijk vermogen van € 194.812.
Dit gezamenlijk vermogen overstijgt de voor (voormalige) zelfstandigen bepaalde vermogensgrens van € 182.717 (per 1 januari 2018).
Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan de bestreden besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiseres (samen met haar echtgenoot) op 1 januari van het jaar waarin zij 65 is geworden een vermogen had dat lag boven voor de haar (en haar echtgenoot) geldende vermogensgrens van € 182.717. Verweerder erkent dat de situatie van eiseres (en haar echtgenoot) zeer uitzonderlijk en emotioneel is maar dat de wettelijke regels geen ruimte bieden om een ander besluit te nemen.
3. Eiseres kan zich niet vinden in de beslissing van verweerder. Zij vindt dat verweerder haar (en haar echtgenoot) (groot) onrecht aandoet door geen rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de reden waarom het vermogen in 2017 enorm is toegenomen. De dochter van eiseres en haar echtgenoot heeft jarenlang geleden aan anorexia nervosa, een ernstige psychische aandoening. Nadat de relatie van hun dochter in (de zomer van) 2016 op de klippen is gelopen, hebben zij, samen met hun dochter, een woning voor hun dochter gekocht. Voor een huurwoning kwam zij namelijk niet in aanmerking. Ondanks intensieve ondersteuning door eiseres en haar echtgenoot en professionele hulpverleners is de dochter in januari 2017 overleden aan de gevolgen van anorexia. Omdat eiseres en haar echtgenoot de enige erfgenamen waren, is de verkoopopbrengst van de woning in hun vermogen gevloeid. Het vermogen is om die reden, tegen wil en dank, toegenomen.
Na het overlijden van hun dochter hebben eiseres en haar echtgenoot een stichting, [stichting], opgericht. Zij hebben zich tegenover de stichting verplicht tot het doen van (jaarlijkse) betalingen (giften) ten laste van hun vermogen, zodat hun ‘vrije’ vermogen minder is dan verweerder aanneemt.
Eiseres en haar echtgenoot hebben hierover ook contact gehad met de heer Dijkstra, werkzaam bij verweerder, voordat zij de aanvraag tot toekenning van de overbruggings-uitkering heeft gedaan. Op dat moment is haar te kennen gegeven dat dit geen probleem zou zijn en dat zij recht had op de overbruggingsuitkering.
5. Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW bepaalt dat recht op een overbruggingsuitkering heeft de persoon die minimaal één kalenderjaar vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is verzekerd of verzekerd is geweest op grond van de artikelen 6 en 6a van de Algemene Ouderdomswet (AOW) als hij (zij) op 1 januari van het jaar waarin hij (zij) de leeftijd van 65 jaar bereikt een vermogen heeft dat niet meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of indien hij een echtgenoot heeft, tezamen met die echtgenoot een gezamenlijk vermogen heeft dat niet meer bedraagt dan tweemaal dat bedrag.
Artikel 22, eerste lid, van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW bepaalt dat de overbruggingsuitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 16 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de SVB van de rechthebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt teruggevorderd.
Het tweede lid, bepaalt onder meer dat artikel 24 van de AOW van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 24, vijfde lid van de AOW bepaalt dat, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de Sociale verzekeringsbank kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In de Beleidsregel SB1114 is onder meer opgenomen dat een situatie die geen dringende reden oplevert om geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking of herziening van de uitkering, maar wel een dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, zich slechts in een zeer incidenteel geval zal voordoen. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering.
5. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiseres zó dat zij zich in feite beroept op (het door verweerder niet juist toegepast zijn van) de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de AOW. Eiseres erkent dat het gezamenlijk vermogen op
1 januari 2018 te hoog was en dat zij in principe niet in aanmerking komt voor de overbruggingsuitkering, maar vindt dat, vanwege de bijzondere en uitzonderlijke, persoonlijke omstandigheden verweerder van terugvordering had moeten afzien.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar echtgenoot als bijzonder en uitzonderlijk worden gekenmerkt. Het bijzondere en uitzonderlijke is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in het verlies van een (meerderjarig) kind en de uiterst trieste situatie die daaraan is vooraf gegaan en ook de oorzaak van het overlijden is. In samenhang daarmee acht de rechtbank het bijzondere en uitzonderlijke gelegen in het gegeven dat eiseres en haar echtgenoot tegen wil en dank de enige erfgenamen van hun dochter zijn geworden waardoor hun vermogen, eveneens tegen wil en dank, is toegenomen. Daarnaast hebben eiseres en haar echtgenoot een stichting opgericht waarmee op verschillende manieren ondersteuning wordt geboden aan mensen die lijden aan anorexia. Eiseres en haar echtgenoot hebben zich tegenover de stichting verplicht tot het doen van (jaarlijkse) betalingen (giften) ten laste van hun vermogen. De echtgenoot van eiseres heeft ter zitting, onbestreden door verweerder, uitvoerig verklaard dat hij en zijn echtgenote (eiseres) nog steeds de negatieve (psychische) gevolgen ondervinden van het overlijden van hun dochter.
Daar komt bij dat de voor eiseres en haar echtgenoot geldende vermogensgrens met een relatief gering percentage (€ 12.095/€ 182.727 x 100% = 6,6%) is overschreden.
Door verweerder is ook erkend dat eiseres en haar echtgenoot in deze bijzondere persoonlijke omstandigheden verkeren, zij het dat verweerder hierin geen aanleiding heeft gezien van terugvordering af te zien.
5.2.
Het voorgaande brengt met zich dat verweerder, in het licht van het bepaalde in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen onvoldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Het besluit is dan ook niet deugdelijk gemotiveerd.
5.3.
Dat betekent dat het beroep slaagt. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen. Dat betekent dat, hoewel eiseres ten onrechte een bedrag van € 13.121,79 bruto heeft ontvangen, zij dit niet hoeft terug te betalen omdat er dringende redenen bestaan op grond waarvan verweerder van terugvordering had behoren af te zien.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.