ECLI:NL:RBGEL:2021:5485

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
05.203585.20 en 99.000508.49
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen wegens vrijheidsberoving en geweldpleging in Arnhem

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen, waaronder een man uit Zwolle, die beschuldigd werden van vrijheidsberoving en geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten op 7 augustus 2020 in Arnhem een slachtoffer, [slachtoffer], hebben klemgereden met een auto, uit de auto getrokken en vervolgens in een loods hebben mishandeld. Het slachtoffer werd vastgebonden, met een mes gestoken en met een balk geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als overtuigend beschouwd en heeft de verdachten schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de man uit Zwolle veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële schade en smartengeld, en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05.203585.20 en 99.000508.49 (vordering herroeping VI)
Datum uitspraak : 14 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle Zuid 1 in Zwolle.
Raadsman: mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 augustus 2020 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd
gehouden,
door:
- De auto die [slachtoffer] bestuurde, klem te rijden,
- die [slachtoffer] uit zijn auto te trekken,
- die [slachtoffer] bij zijn armen en/of benen en/of om zijn nek (met een nekklem) vast te pakken,
- die [slachtoffer] in zijn/hun auto te duwen en/of op de achterbank te duwen,
- ( terwijl die [slachtoffer] met zijn hoofd achter de bestuurdersstoel lag) een knie op/tegen zijn hoofd te duwen,
- die [slachtoffer] tegen de grond van de auto te duwen,
- die [slachtoffer] om zijn nek (met een nekklem) vast te pakken,
- die [slachtoffer] in voornoemde auto mee te nemen naar een loods in of
nabij Arnhem,
- aldaar die [slachtoffer] meerdere malen te slaan en/of te stompen,
- die [slachtoffer] op de grond te laten zitten,
- die [slachtoffer] Demirel meerdere malen, in elk geval eenmaal, met een balk te
slaan en/of met een mes te prikken/steken,
- de handen van die [slachtoffer] aan elkaar vast te binden en/of de voeten van die [slachtoffer] aan elkaar vast te binden en/of
- meerdere malen, in elk geval eenmaal, de mond en ogen van die [slachtoffer] af te plakken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het feit heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het feit kan worden bewezen, met uitzondering van de onderdelen prikken of steken met een mes, en slaan met een balk. Voor het overige heeft verdachte het feit bekend.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft het volgende verklaard.
Op 7 augustus 2020 werd hij in Arnhem bij het Schipholplein met zijn auto klemgereden door een zwarte [merk] ..
Er kwamen drie gemaskerde mannen naar hem toe. Aangever werd uit zijn auto getrokken en, terwijl hij aan zijn armen en benen werd getrokken en in een nekklem werd genomen, in een andere auto geduwd, op de achterbank. Aangever lag met zijn hoofd achter de bestuurdersstoel en één van de personen zette een knie tegen zijn hoofd. Hij werd tegen de bodem van de auto geduwd en kreeg weer een nekklem. In de auto herkende hij één van de mannen als [verdachte 1] . Hij had een zilveren vlindermes vast. De mannen reden met hem naar een loods. Daar werd hij uit de auto gehaald. In de loods kreeg hij klappen toen hij om water vroeg. Hij moest op de grond gaan zitten. Er waren houten balken. Hij kreeg opnieuw klappen en werd met balken geslagen en met een mes geprikt. Zijn handen werden vastgemaakt en daarna werden ook zijn voeten en benen aan elkaar vastgemaakt met ducttape. Ook werden zijn mond en deels zijn ogen met tape afgeplakt. Hij haalde de tape enkele malen van zijn mond maar de mannen plakten de tape weer terug. De mannen zeiden geld te willen. Op een gegeven moment werd hij los gemaakt. Eerder genoemde [verdachte 1] begeleidde aangever naar een andere kamer, gaf hem nieuwe kleding en hielp met het schoonmaken van zijn armen.
Daarna hoorde aangever glasgerinkel. Hij zag dat [verdachte 1] waarschijnlijk zijn vlindermes en een sleutel (gereedschap) weggooide richting een werkbank. Toen kwam de politie binnen. [2]
Verdachte heeft het feit bekend. Hij heeft verklaard alle in de tenlastelegging genoemde handelingen te hebben verricht, met uitzondering van het slaan met een balk en het prikken of steken met een mes. [3]
Ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat [verdachte 1] een mes had en dat hij is geprikt met een mes en is geslagen met een balk. Na het feit zijn bij aangever 26 letsels aangetroffen, waaronder
14 bloeduitstortingen, 5 snij- en steekletsels en een kneuzing (achter het linkeroor). Vier letsels moesten worden gehecht: achter het oor, in de linkerflank en aan de binnenzijde en buitenzijde van het rechterbovenbeen. [4] Deze verwondingen passen bij prikken/steken met een mes en slaan met een balk. De politie heeft achter de bar in de loods in Arnhem een vlindermes gevonden. [5]
Daar komt bij dat de verklaring van aangever in grote lijnen en op essentiële punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben gezien dat er drie personen betrokken waren bij het incident bij het Schipholplein, waarvan twee personen verdachte uit zijn auto trokken en in de andere auto duwden. [6]
Ook heeft verdachte bevestigd dat hij op een gegeven moment aangever heeft geholpen met kleding en het schoonmaken van zijn wonden. [7]
De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de twee onderdelen in de verklaring van aangever die zien op het prikken met een mes en het slaan met een balk en acht ook die onderdelen van de tenlastelegging bewezen.
De rechtbank acht ook medeplegen bewezen. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat een ander dan hij de auto bestuurde. [8] Mede gelet op de eerdergenoemde verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks7 augustus 2020 te Arnhem
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd
gehouden,
door:
- de auto die [slachtoffer] bestuurde, klem te rijden,
- die [slachtoffer] uit zijn auto te trekken,
- die [slachtoffer] bij zijn armen en
/ofbenen en
/ofom zijn nek (met een nekklem) vast te pakken,
- die [slachtoffer] in zijn/hun auto te duwen en
/ofop de achterbank te duwen,
- ( terwijl die [slachtoffer] met zijn hoofd achter de bestuurdersstoel lag) een knie op/tegen zijn hoofd te duwen,
- die [slachtoffer] tegen de grond van de auto te duwen,
- die [slachtoffer] om zijn nek (met een nekklem) vast te pakken,
- die [slachtoffer] in voornoemde auto mee te nemen naar een loods in
of
nabijArnhem,
- aldaar die [slachtoffer] meerdere malen te slaan en/of te stompen,
- die [slachtoffer] op de grond te laten zitten,
- die [slachtoffer]
Demirel meerdere malen, in elk geval eenmaal,met een balk te
slaan en
/ofmet een mes te prikken/steken,
- de handen van die [slachtoffer] aan elkaar vast te binden en
/ofde voeten van die [slachtoffer] aan elkaar vast te binden en
/of
- meerdere malen
, in elk geval eenmaal,de mond en ogen van die [slachtoffer] af te plakken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van beperkte duur.
Verder heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte niet de GVM kan worden opgelegd nu er geen recent reclasseringsrapport ligt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de pro justitia rapportage van V. Rama, psychiater, en H. Scharft, GZ-psycholoog, gedateerd respectievelijk 4 februari 2021 en
2 februari 2021, waarin wordt geconcludeerd dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige vrijheidsberoving. Het slachtoffer is daarbij naar een loods gebracht, mishandeld, met een mes gestoken, met een balk geslagen en bedreigd. Daarbij werd hij vastgebonden en werden zijn ogen en mond afgeplakt. Dit alles moet voor het slachtoffer uiterst beangstigend en traumatiserend zijn geweest. Uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer nog steeds last heeft van deze gebeurtenis.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij al vele malen is veroordeeld voor geweldsdelicten. Verdachte liep daarbij nog in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeling ter zake van onder meer drie wederrechtelijke vrijheidsberovingen. Die veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden om kort na zijn invrijheidstelling, nota bene in die proeftijd, weer precies zo’n feit te plegen.
Gelet op het gepleegde geweld en de recidive acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf van lange duur passend. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie een passende straf en zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf van 4 jaar opleggen.
Ten aanzien van de gevorderde maatregel ex artikel 38z Sr, de GVM, overweegt de rechtbank als volgt.In haar rapporten van 26 januari 2021 en 31 maart 2021 stelt de reclassering dat bij een veroordeling sprake is van een delictpatroon van zowel vermogens- als geweldsdelicten. Uit de uitgevoerde risicoanalyse volgt dat het risico op geweldsrecidive binnen 2 jaar op gemiddeld wordt ingeschat.
In de pro justitia rapportage van 4 februari 2021 schat de psychiater het risico op gewelddadig gedrag op de langere termijn (op korte termijn bevindt verdachte zich in de PI) als hoog in. De psychiater adviseert oplegging van een GVM omdat er langer toezicht en begeleiding nodig wordt geacht gezien het recidiveren tijdens de proeftijd, en omdat is gebleken dat verdachte binnen een vrijwillig ambulant kader buiten beeld dreigt te raken.
De psycholoog onderschrijft deze conclusies.
De rechtbank acht de rapporten van de reclassering en de daarin opgenomen risicotaxatie recent genoeg en een voldoende basis om aan verdachte een GVM op te leggen. Daarbij is van belang dat in dit geval ook recente rapporten van gedragsdeskundigen aanwezig zijn waarin deze deskundigen tot eenzelfde inschatting van het risico op gewelddadig gedrag op de lange termijn komen (te weten: hoog) en expliciet de oplegging van een GVM aan verdachte adviseren. Naar het oordeel van de rechtbank dient de oplegging van deze maatregel het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Mede gelet op de vele recidive en de inschatting van de deskundigen en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte na ommekomst van de gevangenisstraf langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 380,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.780,00, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot het materiële gedeelte nu dit onvoldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de verdediging deze te matigen nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Ten aanzien van de autosleutel gaat de rechtbank uit van een bedrag van € 80,00, nu dat bedrag wordt genoemd in de toelichting.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van in totaal € 280,00 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen.
Bovendien is hij op andere wijze in zijn persoon aangetast. Degene die zich hierop beroept zal de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. De benadeelde partij heeft informatie van zijn huisarts overgelegd waaruit volgt dat hij vanwege angst- en slaapklachten naar een psycholoog is verwezen. Uit deze onderbouwing volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat sprake is van geestelijk letsel in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In voorkomend geval kunnen echter de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij is uit zijn auto getrokken, naar een loods gebracht, mishandeld, vastgebonden, zijn ogen en mond werden afgeplakt en hij is meerdere malen met een mes gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een dusdanig ernstige normschending op dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen.
Dit maakt dat het totale bedrag aan schadevergoeding op € 2.280,00 uitkomt.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 7 augustus 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn mededader(s) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn mededader(s) de schade heeft (hebben) vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om het opstellen en indienen van de vordering. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 1 punt en daarmee € 187,00 toewijsbaar.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

(parketnummer 99.000508.49).

Het gerechtshof heeft verdachte op 26 april 2016 (21-006548-14 en 21-002340-15) en
27 oktober 2016 (21-000657-16) veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk
1 week, 3 maanden en 6 jaar. Op 29 maart 2019 is verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld, waarbij als algemene voorwaarde is gesteld dat verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 763 dagen.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen reden om de vordering af te wijzen, zoals bepleit door de raadsman, temeer daar de veroordeling waarvan de proeftijd liep onder meer drie wederrechtelijke vrijheidsbenemingen betrof. De consequentie van het opnieuw plegen van een dergelijk strafbaar feit is dat het restant van de eerder opgelegde straffen alsnog dient te worden uitgezeten. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z, 47 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingzoals beschreven in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 280,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 187,00;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 2.280,00 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de mededader(s) (een deel van) het schadebedrag betaalt (betalen) dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
ten aanzien van de vordering herroeping VI:
 wijst de vordering toe en beveelt dat de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 763 dagen gevangenisstraf, moet worden ondergaan (parketnummers 21-006548-14,
21-002340-15 en 21-000657-16).
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof, (voorzitter), mr. R. Raat en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verdachte 2] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche politieregio Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, Onderzoek ON4R020104 “Rapid”, gesloten op 19 januari 2021, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 69-72.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 september 2021.
4.Medisch forensisch onderzoek (letselinterpretatie), p. 112-116.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 150-151.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 222-223; proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 229-332.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte. p. 484.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 30 september 2021.