ECLI:NL:RBGEL:2021:5467

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
05/304675-20 en 05/193394-21 (gevoegd ter zitting)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, mishandeling en overtreding van een huisverbod met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal, mishandeling en het overtreden van een huisverbod. De verdachte, geboren in 1995, was op het moment van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 november 2020 in Winterswijk een bestelbusje heeft gestolen dat toebehoorde aan een koerier, [slachtoffer 2]. Tijdens deze diefstal heeft de verdachte de koerier bedreigd en mishandeld. Daarnaast heeft de verdachte een fiets gestolen die toebehoorde aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte in strijd met een huisverbod de woning van de in het huisverbod genoemde personen heeft betreden en contact met hen heeft opgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarbij rekening is gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/304675-20 en 05/193394-21 (gevoegd ter zitting)
Datum uitspraak : 12 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] , ingeschreven aan het [adres 1] ,
op dit moment verblijvende in FPA [naam 1] , [adres 2] .
Raadsvrouw: mr. P.W.E. Hoezen, advocaat in Winterswijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen van
9 maart 2021, 11 mei 2021, 20 juli 2021 en 28 september 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/304675-20
1
hij op of omstreeks 6 november 2020, te Winterswijk, althans in Nederland,
een bestelbusje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door onverhoeds en onverwachts, naast die [slachtoffer 1] , die in zijn bestelbusje zat en bezig was met afleveren van bestellingen, is gaan zitten en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd, "Rijden, rijden, rijden, naar Oeding", althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] een eind had gereden en/of de [slachtoffer 2] handscan wilde uitzetten, zijn hand naar een zak van zijn kleding heeft gebracht;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 6 november 2020, te Winterswijk,
een ambtenaar, [slachtoffer 3] , Opsporingsambtenaar van de politie Oost Nederland, die in burger was gekleed en die zich kenbaar had gemaakt als politieambtenaar en ter assistentie was geroepen door collega's en verdachte wilde staandehouden en die derhalve gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meerdere malen in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of die [slachtoffer 3] tegen het been heeft geschopt en/of getrapt;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 6 november 2020, te Winterswijk, een (gele) fiets (Batavus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 november 2020, te Winterswijk, opzettelijk en wederrechtelijk een (gele) fiets (Batavus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft beschadigd en/of weggemaakt.
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van parketnummer 05/193394-21
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juli 2021 tot en met 18 juli 2021 te Winterswijk en/of Hengelo, althans in Nederland,
in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen op/aan de [adres 3] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen.
(art 11 lid 1 Wet tijdelijk huisverbod)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde van parketnummer 05/304675-20 en het ten laste gelegde onder parketnummer 05/193394-21. De officier van justitie heeft ter zitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het onder 1 en 3 ten laste gelegde van parketnummer 05/304675-20 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat voor wat betreft feit 1 alleen diefstal, en niet diefstal met geweld, bewezen kan worden verklaard. Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat alleen bewezen kan worden verklaard dat verdachte twee keer naar achteren heeft geslagen toen hij op de fiets zat. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 05/193394-21 refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05/304675-20
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 6 november 2020 in Winterswijk dienst had als koerier. Hij was in dienst van [slachtoffer 2] en reed in een busje van [slachtoffer 2] . Een man stapte bij aangever in het busje en riep dat aangever naar Oeding moest rijden. Op een gegeven moment bewoog de man met zijn hand richting zijn jaszak. Aangever trapte op de rem en rende het busje uit. De man reed vervolgens weg in het busje van [slachtoffer 2] . [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij in het [slachtoffer 2] busje is gestapt en aan de koerier heeft gevraagd of hij hem naar Oeding wilde brengen. Toen verdachte tegen de koerier zei: “opstappen vriend” heeft deze het busje verlaten. Verdachte ging op de bestuurderstoel zitten en is met het busje naar Duitsland gereden. [3]
Gelet op voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank diefstal van het bestelbusje van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Dat verdachte tegen aangever heeft gezegd dat hij naar Oeding moest rijden en zijn hand naar een zak in zijn kleding heeft gebracht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als geweld of bedreiging met geweld. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van diefstal met geweld en zal verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feiten 2 en 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 2:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 9 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021.
Bewijsmiddelen feit 3 primair:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 11 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021.
Ten aanzien van parketnummer 05/193394-21
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- een schriftelijk bescheid inhoudende een huisverbod, p. 3 en 4;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 7 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 september 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van parketnummer 05/304675-20 het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan alsmede het ten laste gelegde onder parketnummer 05/193394-21, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/304675-20
1
hij op
of omstreeks6 november 2020, te Winterswijk,
althans in Nederland,
een bestelbusje,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een andertoebehorende
, te wetenaan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door onverhoeds en onverwachts, naast die [slachtoffer 1] , die in zijn bestelbusje zat en bezig was met afleveren van bestellingen, is gaan zitten en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd, "Rijden, rijden, rijden, naar Oeding", althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of (vervolgens) toen die [slachtoffer 1] een eind had gereden en/of de [slachtoffer 2] handscan wilde uitzetten, zijn hand naar een zak van zijn kleding heeft gebracht;
2
hij op
of omstreeks6 november 2020, te Winterswijk,
een ambtenaar, [slachtoffer 3] , Opsporingsambtenaar van de politie Oost Nederland, die in burger was gekleed en die zich kenbaar had gemaakt als politieambtenaar en ter assistentie was geroepen door collega's en verdachte wilde staandehouden en die derhalve gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was heeft mishandeld doordat hij die [slachtoffer 3] meerdere malen
in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en/oftegen het lichaam heeft
gestompt en/ofgeslagen
en/of die [slachtoffer 3] tegen het been heeft geschopt en/of getrapt;
3
hij op
of omstreeks6 november 2020, te Winterswijk, een (gele) fiets (Batavus),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een andertoebehorende
, te wetenaan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 05/193394-21
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op een of meer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 16 juli 2021 tot en met 18 juli 2021 te Winterswijk
en/of Hengelo, althans in Nederland, in strijd met dat huisverbod
de in dit verbod genoemde woning, gelegen op/aan de [adres 3] , heeft betreden en/ofzich
in en/ofin nabijheid van die woning, gelegen op/aan de [adres 3] heeft opgehouden en
/ofcontact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/304675-20
Feiten 1 en 3, telkens:
“diefstal”
Feit 2:
“mishandeling”
Ten aanzien van parketnummer 05/193394-21
“als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod, meermalen gepleegd”.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport van 7 juni 2021 opgesteld door dr. R.W. Blaauw in de zaak met parketnummer 05/304675-20. Uit dit rapport komt – kort gezegd – het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in cannabisgebruik van onbekende ernst. Omdat verdachte na één gesprek weigerde om verder aan het onderzoek mee te werken zijn er slechts beperkt conclusies te trekken over de precieze aard van de psychotische stoornis en de doorwerking van de stoornis in het bewezenverklaarde. De onderzoeker overweegt dat in ieder geval duidelijk is dat verdachte geen volledige vrijheid van denken en handelen had, en dat onduidelijk is in hoeverre nog van enige vrijheid van denken en handelen sprake was. Ook is niet duidelijk of de waantoestand waarin hij verkeerde voortkwam uit het overmatig gebruik van cannabis, of vanuit onderliggende kwetsbaarheid of andere factoren. Te concluderen valt wel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate is toe te rekenen aan verdachte. Het is daarbij mogelijk dat verdachte geen enkele vrijheid van denken en handelen had en werd overheerst door zijn waantoestand en dat deze waantoestand niet werd veroorzaakt door het gebruik van cannabis. In dat geval zou worden geadviseerd om het bewezenverklaarde in het geheel niet toe te rekenen aan verdachte.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Verdachte zat op 6 november 2020 in een psychose en kon niet meer helder nadenken en keuzes maken.
De rechtbank verenigt zich voor wat betreft de problematiek van verdachte met de hiervoor beschreven conclusies van de psycholoog en neemt die over. De rechtbank stelt vast dat er bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/304675-20 een ziekelijke stoornis bestond en dat deze op het bewezenverklaarde van invloed is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze bevindingen worden aangenomen dat het bewezenverklaarde onder parketnummer 05/304675-20 verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is onvoldoende komen vast te staan dat het bewezenverklaarde verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend.
De rechtbank zal met de verminderde toerekenbaarheid rekening houden bij het opleggen van de straf.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 314 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie wil aan het voorwaardelijk strafdeel gekoppeld zien de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 1 september 2021. Ook heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte wel (gedeeltelijk) toerekeningsvatbaar is, er geen ruimte meer is om een voorwaardelijke straf op te leggen nu verdachte al ruim zes maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bovendien biedt de reeds afgegeven zorgmachtiging voldoende kader.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft – uit angst voor een opname bij de GGZ – in zijn vlucht voor de politie een politieagent mishandeld, een bestelbusje en een fiets gestolen. De koerier van [slachtoffer 2] heeft angstige momenten meegemaakt toen verdachte bij hem in het busje stapte en hem sommeerde om naar Duitsland te rijden. De door verdachte gepleegde delicten zijn vervelende feiten die angst, pijn en letsel alsmede overlast hebben veroorzaakt.
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat de onder parketnummer 05/304675-20 bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en dat door de rechtbank bij eerdere beschikking van 14 september 2021 de door de officier van justitie gevorderde zorgmachtiging is verleend. Verdachte is op grond van die machtiging op dit moment voor behandeling opgenomen.
De rechtbank acht een gevangenisstraf passend en geboden, gelet op de omstandigheden waaronder en de manier waarop verdachte met name de diefstal van de bus heeft gepleegd. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 150 dagen. Dit is lager dan de eis van de officier van justitie nu zij in haar eis uitging van een door verdachte gepleegde diefstal met geweld. De 189 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zullen op de straf in mindering worden gebracht. Dit betekent dat verdachte niet terug in detentie hoeft en dat er geen ruimte meer is voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, zoals door de officier van justitie is geëist.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder feit 1 van parketnummer 05/304675-20 bewezenverklaarde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 65,17 in verband met materiële schade en € 840,00 smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, zij het dat de immateriële schade wat haar betreft kan worden gematigd tot een bedrag van € 700,00. De officier van justitie heeft gevraagd om toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet kan worden toegewezen nu een grondslag hiervoor ontbreekt. Met betrekking tot de materiële schade heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat ze vraagtekens heeft bij het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de schadepost verlies van arbeidsvermogen.
Overweging van de rechtbank
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Van een aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van een aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Verdachte heeft het bestelbusje van de benadeelde partij gestolen. De omstandigheden waaronder deze diefstal heeft plaatsgevonden maakt dat sprake is van een zodanige ernstige normschending dat het voor de hand ligt dat het handelen van verdachte een zodanige impact op de benadeelde partij heeft gehad dat sprake is van een aantasting in de persoon. Verdachte is immers onverhoeds naast de benadeelde partij in het bestelbusje gaan zitten en heeft tegen hem gezegd dat hij naar Oeding moest rijden. Toen verdachte een hand naar een zak van zijn kleding bracht had de benadeelde partij het gevoel dat hij voor zijn leven moest vrezen en is hij zo snel mogelijk gevlucht. Overigens geldt dat de benadeelde partij de nadelige gevolgen die het handelen van verdachte voor hem heeft gehad ook nader heeft onderbouwd. Hij heeft aangevoerd dat hij een periode slecht heeft geslapen, zich angstig en extra alert heeft gevoeld en last heeft gehad van paniekaanvallen.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van door de benadeelde partij geleden immateriële schade, die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen toekennen, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde schade vanwege verlies van arbeidsvermogen ten bedrage van € 45,35 toe nu uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte deze schade heeft geleden en deze schade bovendien is onderbouwd. De rechtbank zal het bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020.
Proceskosten
De rechtbank zal ook de gevorderde kosten van € 19,82 voor het bijwonen van de zitting toewijzen. Deze kosten worden aangemerkt als proceskosten.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf van 150 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht ex artikel 27(a) Sr, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 05/193394-21.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder 1 van parketnummer 05/304675-20 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 45,35 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn, voorzitter, mr. T. Bertens en mr.
W. Oosterbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2021.
mr. Bertens en mr. Oosterbaan zijn buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/304675-20 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020527699, gesloten op 2 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 14 en 15.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 september 2021.