ECLI:NL:RBGEL:2021:5459

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21/891
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) en herhaaldelijk te hard rijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die in Arnhem woont, had een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd gekregen vanwege herhaaldelijk te hard rijden tijdens een rit op 13 juni 2020. Het primaire besluit van het CBR, dat op 5 november 2020 werd genomen, werd door de eiser bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 27 januari 2021. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 29 oktober 2020 melding heeft gemaakt van het vermoeden dat de eiser niet meer over de rijvaardigheid beschikt. De rechtbank heeft de gegevens uit het mutatierapport en het proces-verbaal van verhoor van 13 juni 2020 beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de informatie voldoende was om te concluderen dat de eiser herhaaldelijk te hard had gereden, en dat dit in strijd was met de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. De rechtbank verwierp het standpunt van de eiser dat het proces-verbaal onvoldoende bewijs bood voor de herhaalde snelheidsovertredingen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de eiser niet kon aantonen dat de opgelegde maatregel onterecht was. De rechtbank heeft ook het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om dit toe te kennen. De uitspraak werd gedaan door rechter D.J. Post, in aanwezigheid van griffier L.G.C. Lelifeld, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: drs. I.S.B. Metaal).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
In het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De eenheid Oost-Nederland van de politie heeft op 29 oktober 2020 de mededeling aan verweerder gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid voor het besturen van een auto. Daarbij waren gegevens gevoegd over een rit die eiser maakte op 13 juni 2020.
Op basis van die gegevens heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiser een EMG opgelegd.
2. Artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling) luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:

a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;”
3. In deze zaak gaat het om de vraag of eiser tijdens de rit op 13 juni 2020 herhaaldelijk, dat wil zeggen meer dan één keer, een gedraging heeft verricht als genoemd in bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, van de Regeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat tijdens de rit herhaaldelijk sprake is geweest van zo’n gedraging, en overweegt daartoe het volgende.
4. Uit het mutatierapport van 29 oktober 2020 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 juni 2020 blijkt het volgende.
Eiser reed op de autosnelweg A35 en reed vandaar de N18 op. Uit pagina 2, tweede helft, van het proces-verbaal van verhoor blijkt dat de verbalisant heeft gezien dat eiser meerdere keren over de A35 in de richting van Enschede te hard heeft gereden, dat eiser bij het invoegen op de N18 over een puntstuk is gereden, en dat eiser op de N18 meerdere keren te hard heeft gereden.
Anders dan eiser stelt kan het te hard rijden op de A35 en de N18 niet worden aangemerkt als één gedraging. Om te beginnen is in het proces-verbaal vermeld dat eiser meerdere keren te hard reed op zowel de A35 als de N18. Ook is vermeld dat eiser op de N18 de snelheid een tijdje liet hangen rond de 100 kilometer per uur, dan vol gas geeft en dat een snelheid is gemeten van 170 kilometer per uur, waaruit blijkt dat het te hard rijden niet één doorlopende gedraging was, maar dat eiser tussendoor is teruggezakt naar 100 kilometer per uur en toen weer te hard heeft gereden. Een bevestiging dat eiser meerdere keren te hard heeft gereden kan ook worden gevonden in de verklaring van eiser, waar hij zegt “Geen van de keren dat ik het gas intrapte…”.
5. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het proces-verbaal van verhoor onvoldoende is om aan te nemen dat eiser meerdere keren te hard heeft gereden, omdat de informatie waarop verweerder zich baseert slechts is weergegeven in vragen van de verbalisant, en een apart proces-verbaal, waaruit blijkt wat de reden van wetenschap is over het meerdere keren te hard rijden ontbreekt. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit de in het proces-verbaal opgenomen vragen blijkt voldoende duidelijk dat de verbalisant heeft gezien dat eiser meerdere keren te hard reed op zowel de A35 als de N18, en dat eiser op de N18 een tijdje rond de 100 kilometer per uur heeft gereden en daarna weer 170 kilometer per uur. Er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in die vragen is vermeld. Bovendien heeft eiser in het verhoor niet gesteld dat hetgeen in de vraagstelling is vermeld niet juist is, en heeft hij – zoals hiervoor reeds vermeld – in de verklaring gezegd “Geen van de keren dat ik het gas intrapte…”. De verklaring is door eiser gelezen en ondertekend.
Met het proces-verbaal van het verhoor is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser meerdere keren te hard heeft gereden.
6. Eiser heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BU3570. De situatie in die zaak is echter niet vergelijkbaar met de zaak van eiser. In die zaak was immer sprake van één gedraging, te weten met een bepaalde snelheid langs wegwerkzaamheden rijden, die volgens verweerder twee overtredingen opleverde, te weten te hard rijden en te snel langs wegwerkzaamheden rijden, terwijl eiser verschillende keren achter elkaar te hard heeft gereden.
7. Uit het mutatierapport van 29 oktober 2020 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 juni 2020 blijkt verder dat eiser over een puntstuk heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat dit kan worden aangemerkt als een gedraging die valt onder bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, onder 4:
“Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a.de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;”
Eiser heeft betoogd dat deze gedraging valt onder onderdeel II, onder 2 c, onjuist invoegen en uitvoegen. Dit betoog neemt niet weg dat verweerder het rijden over het puntstuk ook heeft kunnen aanmerken als een gedrag dat in strijd is met essentiële verkeersregels ter zake van de plaats op de weg.
8. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
9. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat verweerder pas in het verweerschrift het standpunt heeft ingenomen dat eiser meerdere keren te hard heeft gereden, en dat dit aanleiding moet zijn om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Indien buiten beschouwing zou worden gelaten dat eiser meerdere keren te hard heeft gereden, blijft staan dat eiser te hard heeft gereden en over een puntstuk is gereden, dat daarmee voldaan is aan artikel 14, lid 1, van de Regeling, en dat verweerder het besluit op deze twee gedragingen heeft kunnen baseren. Bovendien is in het bestreden besluit geciteerd uit het mutatierapport en het proces-verbaal van verhoor, en volgt uit die citaten dat eiser op zowel de A35 als de N18 te hard heeft gereden en dat eiser op de N18 een tijdje 100 kilometer per uur reed en daarna weer te hard, waardoor voldoende duidelijk kon zijn voor eiser dat verweerder zich ook in het bestreden besluit op het standpunt stelde dat eiser meerdere keren te hard heeft gereden. Verder is in de beroepsgronden, door verwijzing naar de nummers 10 tot en met 15 van de bezwaargronden, ingegaan op de vraag of sprake was van één of snelheidsovertredingen, waaruit valt af te leiden dat eiser kennelijk veronderstelde dat het bestreden besluit daar mede op gebaseerd was.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.C. Lelifeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.