ECLI:NL:RBGEL:2021:544

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
8457519
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen voormalig werkgever en werknemer over loon, verlofsaldo en afbetaling auto

In deze zaak tussen een voormalig werkgever, HVS Groep B.V., en een werknemer, [eiser], gaat het om een geschil over verschillende financiële verplichtingen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 september 2019, maar stelt dat hij recht heeft op loon over augustus 2019, vakantiegeld, een eindejaarsuitkering en betaling van niet opgenomen vakantiedagen. HVS betwist dit en beroept zich op verrekening van een bedrag dat de werknemer nog aan hen verschuldigd zou zijn voor een auto die aan hem ter beschikking was gesteld. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer recht heeft op het loon over augustus 2019, evenals de gevorderde bedragen voor vakantiedagen en vakantiegeld. HVS wordt veroordeeld tot betaling van deze bedragen, maar de kantonrechter wijst ook de tegenvordering van HVS toe, waardoor de werknemer een bedrag aan HVS moet terugbetalen. De rechter legt een dwangsom op voor het niet verstrekken van de jaaropgave.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8457519 \ CV EXPL 20-3809 \ 520 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde S.D. Nanhoe (DAS)
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HVS Groep B.V.
gevestigd te Dodewaard
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
vertegenwoordigd door P. Hoogendonk
Partijen worden hierna [eiser] en HVS genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 30 november 2020.

2.De feiten

2.1.
Op 2 september 2002 is [eiser] bij de rechtsvoorganger van HVS in dienst getreden. HVS houdt zich bezig met het ter beschikking stellen van personeel in de voedingssector en de dienstverlening. Op de arbeidsovereenkomst van [eiser] is de cao vleessector (hierna: cao) van toepassing. Laatstelijk verdiende [eiser] een salaris van € 3.728,58 bruto exclusief emolumenten.
2.2.
Door (de rechtsvoorganger van) HVS is op 8 mei 2018 een Kia Sportage (hierna: auto) voor € 15.000,- gekocht, die op naam van [eiser] is gezet en door hem werd gebruikt. HVS betaalde de (onderhouds)kosten aan de auto en [eiser] ontving een tankpas.
2.3.
Sinds 15 april 2019 is [eiser] arbeidsongeschikt wegens ziekte.
2.4.
Op 27 juli 2019 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. In zijn bericht aan HVS schrijft hij het volgende:

(…) Zoals gisteren (26-07-2019) telefonisch al is besproken (…) stuur ik hierbij mijn ontslag brief.
Ik dien mijn ontslag in, met in acht neming van de wettelijke opzeg termijn van 1 maand. Dit betekend dat ik per 01-09-2019 niet meer werkzaam bij u (HVS-Groep B.V.) bent. Ik heb nog meer dan 60 dagen aan op te nemen vakantie uren (492) staan (zie de laatste loonstrook).
Aangezien ik de maand Augustus 2019 op advies van mijn psycholoog en huisarts niet meer (kan en mag) komen werken, vanwege burn-out, wil ik graag weten hoe we dit gaan afhandelen? Ook verneem ik graag hoe we de verdere financiële afwikkeling met betrekking tot bijvoorbeeld vakantie geld, resterende vrije dagen, en eindejaarsuitkering gaan afwerken?
Ik hoop dat dit op een goede (juiste)manier kan worden afgerond. (…)
2.5.
Op dit bericht heeft HVS als volgt gereageerd:

We stoppen er per 1.08.19
Mee geen op zeg termijn.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, HVS te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser]:
a. het loon van € 3.728,58 bruto van augustus 2019 te betalen, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van € 1.864,29 bruto;
b. 288 vakantie-uren te betalen, zijnde een bedrag van € 6.628,26 bruto;
c. het vakantiegeld vanaf 1 juni 2019 tot 1 september 2019 te betalen, zijnde een bedrag van € 894,59 bruto;
d. de pro rata eindejaarsuitkering tot 1 september 2019 te betalen, zijnde een bedrag van € 596,57 bruto;
e. binnen twee weken na de datum van het vonnis de jaaropgave van 2019 te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat deze niet wordt verstrekt;
f. de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 tot en met de dag van volledige betaling te betalen over het sub a tot en met d gevorderde;
met veroordeling van HVS in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat HVS tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en de cao. HVS heeft ten onrechte zijn loon over augustus 2019 niet betaald. Hij was die maand nog in dienst en heeft niet gewerkt vanwege ziekte. Dat maakt dat het loon verschuldigd is. Omdat het loon niet (tijdig) betaald is, is tevens de wettelijke verhoging verschuldigd. HVS heeft ook geen eindafrekening opgesteld. Door middel van die eindafrekening hadden vakantiedagen, vakantiegeld en eindejaarsuitkering uitbetaald moeten worden. Het saldo verlofuren was volgens de loonstrook van juli 2019 € 411,81, maar [eiser] vordert in deze procedure 288 uur. Vermeerderd met 8% vakantiegeld wordt dan op een bedrag van € 6.628,26 bruto uitgekomen, aldus [eiser]. De gevorderde bedragen voor het pro rata vakantiegeld en de eindejaarsuitkering volgen uit de loonstrook van juli 2019, uit artikel 17 lid 3 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en (artikel 31 en 27 van) de cao. De jaaropgave moet verstrekt worden op grond van artikel 28 sub d van de Wet op de loonbelasting. Ook daarin is HVS tekortgeschoten. De wettelijke rente is verschuldigd, omdat HVS niet (tijdig) heeft betaald en wel vanaf 6 september 2019, omdat het loon uiterlijk op 5 september 2019 verschuldigd was.
3.3.
HVS heeft verweer gevoerd en zich op verrekening beroepen.

4.De vordering en het verweer in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
HVS vordert, voor zover haar verrekeningsverweer in conventie niet opgaat, [eiser] te veroordelen tot betaling van:
- € 7.046,70;
- € 4.226,58;
- wettelijke rente;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2.
Aan haar vordering legt HVS ten grondslag dat zij in 2018 een auto heeft aangeschaft, die [eiser] gebruikte. [eiser] loste het bedrag van € 15.000,- (dit kan gezien worden als een geldlening, aldus HVS) maandelijks af door middel van de door hem te ontvangen kilometervergoeding / reiskostenvergoeding van € 705,45 per maand. Nu [eiser] in totaal in 2018 en 2019 een bedrag van € 7.953,30 heeft afgelost, resteert een bedrag van € 7.046,70. Naast dit bedrag is [eiser] aan HVS ook een bedrag van € 4.226,58 verschuldigd. Dit bedrag ziet op kosten die HVS heeft gemaakt voor brandstof (€ 3.510,58) en banden (€ 716,-) met betrekking tot de auto. Deze kosten moeten door [eiser] worden terugbetaald, omdat er geen afspraak is tussen [eiser] en HVS dat HVS die kosten zou betalen, aldus HVS.
4.3.
[eiser] heeft verweer gevoerd.

5.De beoordeling van het geschil in conventie

5.1.
Gebleken is dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat [eiser] per 1 september 2019 uit dienst is gegaan bij HVS. HVS wilde in eerste instantie dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] per 1 augustus 2019 al zou eindigen, maar daarover werd tussen partijen geen overeenstemming bereikt. Dat betekent dat [eiser] recht heeft op loon over de maand augustus 2019, zodat het bedrag van € 3.728,58 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 1.864,29 bruto zal worden toegewezen, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 6 september 2019 tot en met de dag van volledige betaling.
5.2.
In geschil is het verlofsaldo van [eiser] bij uitdiensttreding per 1 september 2019. [eiser] heeft 288 vakantie-uren gevorderd; HVS is bereid 236 vakantie-uren uit te betalen. Het verschil zit erin dat HVS vakantie-uren op het saldo dat [eiser] nog had staan (over het saldo twisten partijen niet) in mindering heeft gebracht, omdat [eiser] in augustus 2019 niet heeft gewerkt, terwijl hij daar wel toe in staat was, aldus HVS. HVS onderbouwt haar stelling door erop te wijzen dat [eiser] zich in een telefoongesprek op 27 juli 2019 per 1 augustus 2019 beter had gemeld. [eiser] heeft toen namelijk aangegeven dat hij een andere baan had en wilde opzeggen. Als je ziek bent, zeg je niet op, aldus HVS.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat HVS onvoldoende heeft onderbouwd dat [eiser] zich op 27 juli 2019 beter heeft gemeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst automatisch een betermelding oplevert. Nu [eiser] de betermelding ook gemotiveerd heeft betwist, is deze betermelding niet vast komen te staan. Daarom kunnen ook geen vakantie-uren in mindering gebracht worden op het saldo. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 6.628,26 bruto vanwege niet uitbetaalde vakantie-uren zal dus worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2019 tot en met de dag van volledige betaling.
5.4.
Ook de door [eiser] gevorderde bedragen aan (pro rata) vakantiegeld en eindejaarsuitkering zullen worden toegewezen. HVS heeft erkend dat vakantiegeld over de maanden juni en juli betaald moet worden. Nu in het voorgaande geoordeeld is dat [eiser] ook in augustus 2019 nog in dienst was van HVS zal het vakantiegeld ook over die maand worden toegewezen. De eindejaarsuitkering is ook verschuldigd. HVS heeft betwist dat zij die pro rata dient te betalen, omdat zij het niet in de cao of arbeidsovereenkomst kan terugvinden. Nu [eiser] de vindplaats heeft aangegeven, is die betwisting onvoldoende. Dat betekent dat HVS veroordeeld zal worden tot betaling van € 894,59 bruto en € 596,57 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over beide bedragen vanaf 6 september 2019 tot en met de dag van volledige betaling.
5.5.
Verder zal HVS worden veroordeeld tot verstrekking van de jaaropgave over 2019, nu [eiser] gesteld heeft dat hij die niet gehad heeft en HVS aangegeven heeft niet te weten of de jaaropgave aan [eiser] is verstrekt. De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als na te volgen.
5.6.
HVS heeft in haar conclusie van antwoord aangegeven dat zij niets verschuldigd is aan [eiser], mede omdat [eiser] nog een schuld had die hij moest voldoen aan HVS. HVS doet daarmee een beroep op verrekening van haar tegenvordering(en) op [eiser] met hetgeen zij nog aan [eiser] verschuldigd zou zijn. Deze tegenvorderingen heeft zij ook in reconventie gedaan, voor zover haar beroep op verrekening niet opgaat. HVS wil een bedrag van in totaal € 11.273,28 verrekenen.
5.7.
Dat [eiser] nog een bedrag voor de auto verschuldigd is, omdat hij de aankoopprijs niet volledig aan HVS heeft voldaan en dat wel de afspraak was, staat niet ter discussie. Partijen verschillen van mening over de hoogte van het nog te betalen bedrag. Volgens HVS resteert een betaling van € 7.046,70. [eiser] betwist dit. Volgens hem hoeft hij (slechts) een bedrag van € 4.577,55 te voldoen. Het verschil in bedragen is te verklaren doordat [eiser] de reiskostenvergoeding die benoemd is op zijn loonstroken vanaf 15 april 2019 meetelt als aflossing voor de auto, terwijl HVS dat niet doet. HVS onderbouwt dit door aan te geven dat de reiskosten vanaf 15 april 2019 onverschuldigd zijn betaald - [eiser] was immers vanaf die datum ziek en maakte geen reiskosten - en daarom niet als aflossing gezien kunnen worden.
5.8.
Een reiskostenvergoeding is bedoeld als vergoeding voor gemaakte reiskosten. Slechts als deze vergoeding te beschouwen is als looncomponent (verkapt loon) is dit anders. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiser] aldus dat sprake is van verkapt loon en dat om die reden deze vergoeding ook bij ziekte verschuldigd is, hoewel [eiser] tijdens zijn ziekte niet reisde. Dit verweer gaat, als onvoldoende onderbouwd, niet op. Daarbij wordt opgemerkt dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat het ging om een reële reiskostenvergoeding (ter dekking van zijn daadwerkelijke kosten). Voor zover hij ter zitting heeft willen betogen dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de reiskosten ook bij niet reizen zouden blijven worden betaald, gaat dit betoog niet op. Het enkele feit dat de vergoeding een aantal maanden is uitbetaald/niet is stopgezet, is daarvoor onvoldoende. Daarom moet [eiser] nog een bedrag van € 7.046,70 aan HVS voldoen. Tot betaling van dat bedrag zal hij worden veroordeeld. De rente wordt toegewezen vanaf 25 mei 2020 (datum binnenkomst conclusie van antwoord) omdat niet is gesteld of gebleken dat gedaagde eerder in verzuim was.
5.9.
Over het door HVS gevorderde bedrag aan brandstof (€ 3.510,58) en banden (€ 716,-) met betrekking tot de auto oordeelt de kantonrechter als volgt. Als onbetwist gesteld staat vast dat [eiser], voordat de auto in 2018 werd aangeschaft, een zakelijke auto reed, waarbij het kenteken op naam van HVS stond en [eiser] al zijn kosten bij HVS kon declareren en dat ook heeft gedaan. De werkwijze dat [eiser] al zijn kosten met betrekking tot de auto kon declareren is na aanschaf van de auto in 2018 door HVS gecontinueerd. HVS is deze kosten, waaronder de brandstofkosten, altijd blijven betalen. De stelling van HVS dat die wijze van handelen door HVS (achteraf gezien) onjuist was en dat zij (een deel van) die kosten nu als onverschuldigd betaald van [eiser] terug wenst te krijgen, gaat niet op. [eiser] mocht er, gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken, gerechtvaardigd op vertrouwen, dat hij zijn kosten mocht blijven declareren. Deze kosten zijn dan ook niet onverschuldigd betaald door HVS.
5.10.
Het voorgaande betekent samengevat voor de vordering van [eiser] het volgende. HVS is de volgende bedragen aan [eiser] verschuldigd:
€ 3.728,58 bruto (loon augustus 2019)
€ 1.864,29 bruto (wettelijke verhoging)
€ 6.628,26 bruto (vakantie-uren)
€ 894,59 bruto (vakantiegeld)
€ 596,57 bruto (eindejaarsuitkering).
Op dit bedrag strekt in mindering een bedrag van € 7.046,70 netto (afbetaling auto).
HVS wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
5.11.
HVS wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Het door [eiser] gevorderde bedrag aan btw zal enkel worden toegewezen over de explootkosten en niet over de kosten KvK, omdat KvK-producten zijn vrijgesteld van btw.

6.De beoordeling van het geschil in reconventie

De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld is niet vervuld, nu in conventie het beroep op verrekening is behandeld. Daarom wordt aan de behandeling van deze vordering niet toegekomen.

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt HVS om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 13.712,29 minus € 7.046,70 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 tot en met de dag van volledige betaling;
7.2.
veroordeelt HVS om aan [eiser] binnen vier weken na de datum van het vonnis de jaaropgave van 2019 te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat deze niet wordt verstrekt met een maximum van € 5.000,-;
7.3.
veroordeelt HVS in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 105,50 aan dagvaardingskosten, € 236,- aan griffierecht en € 600,- aan salaris voor de gemachtigde
;
7.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op