ECLI:NL:RBGEL:2021:5420

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
05/117121-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling na onvoldoende bewijs van schuld

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 november 2018 in een discotheek in Arnhem, waar de verdachte zou hebben geprobeerd het slachtoffer, [slachtoffer], met een glas te verwonden. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk het slachtoffer had geslagen.

Tijdens de zitting op 28 september 2021 zijn getuigenverklaringen en camerabeelden gepresenteerd. De getuigen konden echter niet bevestigen dat de verdachte het slachtoffer met een glas had geslagen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het slachtoffer letsel had opgelopen, er onvoldoende bewijs was om te stellen dat dit letsel door de verdachte was veroorzaakt. De camerabeelden toonden weliswaar een schermutseling, maar het was niet duidelijk of de verdachte daadwerkelijk een glas in zijn hand had of dat hij het slachtoffer had geslagen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat er te veel twijfel bestond over de toedracht van het letsel. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure voor de verdachte op nul vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/117121-19
Datum uitspraak : 12 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1975 in [geboorteplaats] (Turkije), wonende aan het [adres] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting van
28 september 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Arnhem
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (een of meer (grote) snijwonden en/of blijvende littekens in/op het gezicht en/of het hoofd), heeft toegebracht door (met kracht) (met) een glas, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te duwen en/of te gooien;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Arnhem
[slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) (met) een glas, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of te duwen en/of te gooien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer (grote) snijwonden en/of blijvende littekens in/op het gezicht en/of het hoofd ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft ter zitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat op grond van de verklaringen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met een glas heeft geslagen. Ook de camerabeelden bieden hiervoor geen ondersteuning nu op de beelden niet is te zien dat verdachte een slaande beweging maakt.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat hij op 10 november 2018 in een discotheek in Arnhem door een man met een glas in zijn gezicht is geslagen. Hij heeft hierdoor twee snijwonden in zijn gezicht opgelopen.
Verdachte ontkent dat hij aangever heeft geslagen en stelt dat hij op het moment dat hij werd aangesproken geen glas in zijn hand had.
In het dossier bevinden zich enkele getuigenverklaringen, maar die verklaringen houden niet in dat de getuigen hebben gezien dat aangever met een glas in zijn gezicht is geslagen. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij glas zag vliegen en dat er chaos ontstond. Het moment waarop aangever met het glas werd geraakt heeft zij echter niet waargenomen. Hetzelfde geldt voor getuige [getuige 2] . Hij heeft verklaard dat hij van anderen hoorde dat aangever met een glas in zijn gezicht werd geslagen, maar dat hij dat zelf niet heeft gezien. In het dossier bevinden zich geen verklaringen van andere personen die het moment waarop aangever door het glas werd verwond, wel hebben waargenomen.
Van de bewuste avond zijn camerabeelden beschikbaar. Niet ter discussie staat dat op de beelden is te zien dat verdachte aan de bar staat en in gesprek raakt met een man. Een
proces-verbaal van bevindingen in het dossier houdt in dat door de verbalisant is geconstateerd dat op deze beelden is te zien dat verdachte een slaande beweging naar voren maakt, verdachte vervolgens achter een pilaar verdwijnt en er een flinke schermutseling ontstaat waarbij meerdere personen zijn betrokken en verdachte naar de grond wordt getrokken.
Op de zitting zijn de beelden getoond. Op de beelden is te zien dat de kraag van verdachte’s jas op enig moment naar boven beweegt en dat verdachte daarna een naar voren gerichte schouderbeweging maakt. Niet te constateren valt of die schouderbeweging het gevolg is van een door verdachte gegeven klap of het gevolg van een andere omstandigheid, bijvoorbeeld doordat er aan verdachte wordt getrokken. Op de beelden is niet te zien dat verdachte een glas in zijn handen heeft. Wel is te zien dat verdachte vervolgens achter een pilaar verdwijnt en er sprake is van een flinke schermutseling. Het precieze moment waarop de schermutseling ontstaat is echter niet te zien. Ook vlak voor de schouderbeweging van verdachte lijkt op de achtergrond al enig tumult zichtbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat aangever tijdens een schermutseling op 10 november 2018 letsel heeft opgelopen. Op grond van de camerabeelden kan echter niet worden vastgesteld dat aangever met een glas in zijn gezicht is geslagen en dat verdachte degene is geweest die dat heeft gedaan. Het dossier laat daarmee te veel twijfel open over de vraag of dit letsel is veroorzaakt door een door verdachte gegeven klap met een glas of op een andere wijze, in het tumult dat op enig moment ontstond, is ontstaan. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en zal verdachte hiervan vrijspreken.

3.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd en vordert een bedrag van € 5.000,- voor immateriële schade en een bedrag van € 15.000,- voor immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte van het aan hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt benadeelde partij in de kosten die de verdachte in deze procedure heeft gemaakt, tot vandaag begroot op nul.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Oosterbaan, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2021.
mr. Bertens en mr. Oosterbaan zijn buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen