ECLI:NL:RBGEL:2021:542

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
8827324
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toewijzing van achterstallig loon in het kader van coronamaatregelen

In deze zaak verzoekt de werknemer om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkgever, die hij beschuldigt van ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer, werkzaam als basis kok, heeft door de coronamaatregelen te maken gekregen met een sluiting van de onderneming en is niet opgeroepen voor zijn garantie uren. De kantonrechter heeft de procedure in verschillende stappen doorlopen, waarbij de werknemer zijn verzoek heeft onderbouwd met bewijsstukken en e-mails. De werkgever heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat de werknemer recht heeft op betaling van achterstallig loon voor de periode waarin hij niet is opgeroepen. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer om een transitievergoeding en billijke vergoeding af, omdat de werkgever in financiële problemen verkeert door de coronacrisis. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 februari 2021 en veroordeelt de werkgever tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten. De werknemer krijgt de mogelijkheid om zijn verzoek in te trekken voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8827324 \ HA VERZ 20-173 \ 520 \ 40141
uitspraak van
beschikking
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. G. Oudshoorn
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GC5642
en
[verweerder],handelend onder de naam
[naam bedrijf]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 13 oktober 2020 met producties;
- de mondelinge behandeling van 14 december 2020, waarbij [verweerder] niet is verschenen. De oproepingsbrief voor de zitting bleek aan het onjuiste (want voormalige) adres van [verweerder] te zijn verzonden.
- de mondelinge behandeling van 19 januari 2021 waar enerzijds [verzoeker] en zijn gemachtigde zijn verschenen en anderzijds [verweerder] en zijn vader.
1.2.
Daarna is bepaald dat een beschikking zal volgen.

2.De feiten

2.1.
Sinds 2 maart 2020 is [verzoeker], geboren [datum], in dienst bij [verweerder] als basis kok, niveau 2. De arbeidsovereenkomst, met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging, is aangegaan voor bepaalde tijd tot 1 maart 2021. In artikel 5 van de arbeidsovereenkomst getiteld ‘
arbeidsduur’staat: “
De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer minimaal 4 uren per week.
2.2.
Als gevolg van de coronamaatregelen werd de [naam bedrijf] van [verweerder], waar [verzoeker] zijn werkzaamheden verrichtte, vanaf 15 maart 2020 gesloten.
[verzoeker] had toen drie dagen gewerkt voor [verweerder].
2.3.
In de tweede week van juni is [verzoeker] door [verweerder] opgeroepen om te komen werken in de keuken. Dat heeft [verzoeker] drie dagen (totaal 38 uur verdeeld over twee weken) gedaan.
2.4.
Op 17 juni 2020 hebben [verzoeker] en [verweerder] een gesprek gevoerd. Over dat gesprek schrijft [verzoeker] op 19 juni 2020 per e-mail aan [verweerder] onder meer: “
(…) Jij vertelde me dat je niet meer met mij verder wil. (…) Jij zou nog uitzoeken of je toestemming van het UWV nodig hebt om (…) vroegtijdig te beëindigen. In ieder geval Ik ben nog steeds beschikbaar voor de 4 uren die wij hebben afgesproken.
2.5.
Diezelfde dag heeft [verweerder] hierop per e-mail gereageerd. Hij schrijft, voor zover hier van belang het volgende:
“ (…)
als je voor 4 uur per week wilt werken dan is dat prima. Ik zal je dan inplannen wanneer daar noodzaak toe is en niet regelmatig op het rooster. Ik verwacht dan ook van je dat je waar nodig komt werken. In de maand juni heb je al 4 uur gemiddeld per week gewerkt dus dit zal dan vanaf juli 2020 zijn.
2.6.
[verweerder] heeft [verzoeker] na 19 juni 2020 niet opgeroepen.
2.7.
Op 5 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder], voor zover hier van belang het volgende bericht: “
Ik heb vernomen dat u aan cliënt heeft aangegeven met hem te willen stoppen. Later heeft u dat (…) gewijzigd en aangegeven dat u cliënt toch toegang wil geven tot de werkplek. Daarin verzoek ik u uw standpunt te bepalen; cliënt hierld en houdt zich beschikbaar voor werk.(…)

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van het bepaalde in art. 7:671c lid 1 BW te ontbinden op de kortst mogelijke termijn;
II. te verklaren voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
III. [verweerder] op grond van het bepaalde in art. 7:671c lid 2 BW te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 1.000,- bruto binnen vier weken na de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dan wel tot betaling van een bedrag dat de kantonrechter billijk voorkomt, een en ander onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
IV. te verklaren voor recht dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding, alsmede [verzoeker] te veroordelen tot betaling van die transitievergoeding binnen vier weken na de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
V. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 520,19 bruto aan salaris over de periode 15 maart tot en met 31 mei 2020, danwel een bedrag zoals de kantonrechter billijk voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
VI. [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 945,80 bruto aan salaris over de periode 15 juni tot en met 30 oktober 2020, danwel een bedrag zoals de kantonrechter billijk voorkomt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
VII. [verweerder] te veroordelen tot het opmaken van een eindafrekening
met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Aan zijn verzoeken legt [verzoeker] ten grondslag dat hij, ondanks zijn beschikbaarheid, door [verweerder] niet is ingeroosterd/opgeroepen voor zijn garantie uren in de periode maart 2020 tot en met mei 2020 en in de periode juni 2020 tot en met oktober 2020. Deze omstandigheden zijn van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Zelfs na sommatie is [verweerder] niet overgegaan tot betaling van achterstallig loon of wedertewerkstelling. Daardoor is [verzoeker] ernstig in de problemen geraakt en is de arbeidsrelatie op ontoelaatbare wijze onder druk gezet.
[verzoeker] wil niet meer werkzaam zijn bij [verweerder]. [verweerder] heeft ook aangegeven ontevreden over zijn werk te zijn. Na ontbinding is [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd (art. 7:673 lid 1 onder b en lid 2 BW). Daarnaast geldt dat het handelen van [verweerder] kwalificeert als ernstig verwijtbaar handelen, waardoor [verzoeker] ook een billijke vergoeding toekomt. Deze wordt begroot op een bedrag van € 709,35 bruto. Dit bedrag is berekend door het loon dat [verzoeker] gekregen zou hebben als zijn vier uur per week waren uitbetaald bij elkaar op te tellen. Er is rekening gehouden met het feit dat de arbeidsovereenkomst, zonder ontbinding, zou voortduren tot 1 maart 2020. Omdat ook sprake is van verlies van een kans om meer uren te werken dan de garantie uren (dit kan als schade gezien worden) en de billijke vergoeding een aansporing kan zijn voor de werkgever tot wijziging van zijn gedrag, wordt om een iets hogere billijke vergoeding, namelijk van
€ 1.000,-, verzocht. Daarnaast wordt verzocht om een deugdelijke bruto/netto specificatie, een eindafrekening en betaling van achterstallig loon voor de garantie uren.
3.3.
[verweerder] heeft verweer gevoerd; niet tegen de ontbinding, maar wel tegen de (hoogte van de) loonvordering/vergoedingen. Hij heeft, zo stelt hij, [verzoeker] zijn garantie uren (nog) niet uitbetaald, omdat hij niet over de financiële middelen beschikt om dat te doen. Het UWV is naar aanleiding van zijn aanvraag NOW 1 (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid) ook nog niet tot uitkering overgegaan. [verweerder] was daarnaast heel druk en was ook niet tevreden over werk dat [verzoeker] leverde. In de keuken wilde [verweerder] hem niet meer aan het werk zetten, dus dan zou [verzoeker] schoonmaakwerkzaamheden hebben moeten doen en dat vond [verweerder] te ver gaan. Bovendien had hij daar andere mensen voor in dienst, aldus [verweerder].

4.De beoordeling

4.1.
Nu partijen het erover eens zijn dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet volgen, zal de kantonrechter deze op de kortst mogelijke termijn uitspreken, met inachtneming van het hierna volgende.
4.2.
[verzoeker] heeft verzocht om een transitievergoeding. Die kan enkel worden toegewezen als sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (art. 7:673 lid 1 aanhef en onder b BW). Naar het oordeel van de kantonrechter is het in de gegeven omstandigheden niet voldoen van het loon wel aan te merken als verwijtbaar, maar niet als
ernstigverwijtbaar handelen, gelet op [verweerder] onbetwiste financiële moeilijkheden wegens de Coronacrisis en de perikelen omtrent het verkrijgen van een NOW-uitkering. Daarbij komt dat [verzoeker] weliswaar heeft gesteld dat hij door het niet betalen van het loon in de financiële problemen raakt/is geraakt, maar dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het gaat immers om loon voor vier uur per week, terwijl hij daarnaast een WW-uitkering geniet.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en de verklaring voor recht dat hij recht heeft op een transitievergoeding zullen worden afgewezen. Het verzoek om een billijke vergoeding en een specificatie daarvan zal ook worden afgewezen, gezien het bepaalde in artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW.
4.4.
Over de verzoeken om betaling van achterstallig loon oordeelt de kantonrechter als volgt. Een werkgever is gehouden het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen (artikel 7:628 lid 1 BW). Het uitbreken van de corona pandemie of het (als gevolg daarvan) aanwezig zijn van betalingsonmacht bij [verweerder] zijn geen omstandigheden die maken dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor [verzoeker] behoort te komen. [verzoeker] heeft in de periode 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 (11 weken) daarom recht op loon voor vier uur per week. Anders dan [verweerder] heeft betoogd, moet op grond van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding niet met een uurloon van enkel € 10,05 gerekend worden (€ 40,- per week), maar met een uurloon inclusief vakantietoeslag (8%) en vakantiedagen (9,62%), waardoor wordt uitgekomen op een loon van € 47,29 per week. Aldus zal een bedrag van € 520,19 bruto (11 x 47,29) worden toegewezen.
4.5.
Ditzelfde geldt voor de periode van 15 juni 2020 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerder] [verzoeker], ondanks de hiervoor onder 2.5. vermelde mail met betrekking tot de inroostering van [verzoeker], laatstgenoemde niet heeft opgeroepen, dient voor rekening van [verweerder] te blijven.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat, hoewel [verzoeker] in zijn verzoekschrift is uitgegaan van een loonvordering tot en met 30 oktober 2020, zijn vordering ter zake, mede gelet op zijn toelichting op zitting, wordt begrepen als betrekking hebbend op het loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
4.6.
Nu de ontbinding zal worden uitgesproken per 15 februari 2012, zal, behoudens het geval dat [verzoeker] gebruikt maakt van het hierna te noemen recht om het ontbindingsverzoek in te trekken, [verweerder] worden veroordeeld tot betaling van het loon van € 47,29 bruto (inclusief emolumenten) per week over de periode van 15 juni 2020 tot
15 februari 2021.
4.7.
Nu aan [verzoeker] niet de door hem verzochte vergoedingen worden toegekend zal hij, gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 en 7 BW in de gelegenheid worden gesteld zijn verzoek desgewenst in te trekken.
4.8.
In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gezien de door [verzoeker] verzochte wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Als de arbeidsovereenkomst tot een einde zal komen (dus als [verzoeker] zijn ontbindingsverzoek niet intrekt), is [verweerder] gehouden een correcte eindafrekening op te maken. In dat geval zal hij daartoe worden veroordeeld.
4.9.
[verweerder] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
stelt partijen in kennis van het voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 15 februari 2021 met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na de datum van de beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 10 februari 2021 in te trekken middels een schriftelijke verklaring, te sturen aan de griffie van het team kanton- en handelsrecht van de rechtbank Gelderland, locatie [woonplaats], onder vermelding van bovengenoemd zaakgegevens 8827324 HA VERZ 20-173.
indien [verzoeker] het ontbindingsverzoek niet uiterlijk op 10 februari 2021 intrekt:
5.3.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 februari 2021;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 520,19 bruto aan loon over de periode 15 maart tot en met 31 mei 2020, alsmede tot betaling van het loon van € 47,29 bruto (inclusief emolumenten) per week over de periode van 15 juni 2020 tot 15 februari 2021;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot het opmaken van een eindafrekening;
5.6.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoeker] begroot op een bedrag van € 720,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.4 en 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst wat meer of anders verzocht is af;
indien [verzoeker] het ontbindingsverzoek wel uiterlijk op 10 februari 2021 intrekt:
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van een bedrag van € 520,19 bruto aan loon over de periode 15 maart tot en met 31 mei 2020, alsmede tot betaling van het loon van € 47,29 bruto (inclusief emolumenten) per week over de periode van 15 juni 2020 tot 15 februari 2021;
5.4.
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoeker] begroot op een bedrag van € 480,-, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst wat meer of anders verzocht is af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op