Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
1.Het procesverloop
2.De verdere beoordeling
Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat een verkoper die – in die hoedanigheid – de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, wanneer de overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan, geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.”
binnen zijn bevoegdheden, met inachtneming van het gehele interne recht en onder toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden, al het mogelijke te doen om de volle werking van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 19/13 te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling”. Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat [Gedaagde] in alle redelijkheid geen aanspraak heeft op het volledige loon, maar slechts op een vergoeding voor de werkzaamheden die zij vóór de tussentijdse opzegging door [Eiser] heeft verricht. Deze vergoeding wordt naar evenredigheid vastgesteld op € 1.400,00 (7/40 deel van € 8.000,00). Daarmee wordt aansluiting gezocht bij het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2016 (ECLI:NL:GHDH:2016:486). Voor de omstandigheid dat de vrijgekomen opleidingsplaats niet door een andere student zou kunnen worden ingenomen wordt aldus geen vergoeding toegekend en ook de diverse kosten die [Gedaagde] voor aanvang van de opleiding gemaakt zou hebben komen (voor een groot deel) voor haar eigen rekening.
3.De beslissing
6 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.