ECLI:NL:RBGEL:2021:5370

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
05/092059-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een glazen fles in Doetinchem

Op 8 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak vond plaats in Zutphen, waar de verdachte op 2 maart 2019 in Doetinchem een slachtoffer met een glazen fles tegen het hoofd sloeg, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een gebroken kaak, oogkas en jukbeen. De rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de zware mishandeling, waarbij de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen onmiddellijke dreiging was van een aanval. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de lange duur van de procedure. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, die voortvloeide uit de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/092059-19
Datum uitspraak : 8 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 op [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. M.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te Doetinchem aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of een schedelbreuk en/of blijvend beperkt zicht
heeft toegebracht door die [slachtoffer] eenmaal met kracht met een (glazen) fles op/tegen het
gezicht/hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te Doetinchem
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, eenmaal met een
(glazen) fles op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 maart 2019 te Doetinchem [slachtoffer] heeft mishandeld
door die [slachtoffer] eenmaal met een (glazen) fles op/tegen het gezicht/hoofd van
die [slachtoffer] te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit; de officier van justitie is daarbij uitgegaan van voorwaardelijk opzet. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Door de officier van justitie is niet gesteld of uiteengezet welk letsel, zoals uitvoeriger omschreven in de gewijzigde tenlastelegging, in welk bewijsmiddel omschreven wordt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet weersproken dat verdachte met een fles heeft geslagen. Op hetgeen de verdediging verder heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De beoordeling door de rechtbank
Er is voor wat betreft de gedraging sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 51 – 55;
- de geneeskundige verklaring van 3 maart 2019, p. 59;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 85 – 86;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 124;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2021.
Gelet op de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen met een fles tegen het hoofd en dat daardoor hoofdletsel aan het slachtoffer is toegebracht. Daarbij maakt het voor de causaliteitsvraag niet uit welk letsel in welke mate is ontstaan door de klap met de fles of door de val, als gevolg van die klap, op de grond. Voor het in die causaliteitsketen ontstane letsel is verdachte aansprakelijk.
Zwaar lichamelijk letsel
Ten aanzien van het toegebrachte letsel oordeelt de rechtbank als volgt.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Die opsomming is niet limitatief. De bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten de genoemde gevallen lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat het slachtoffer als gevolg van het door verdachte op hem uitgeoefende geweld verwondingen aan zijn hoofd heeft opgelopen. Dit letsel is door het ziekenhuis beschreven als: multiple fracturering arcus zygomaticus met geringe impressiestand (ca. 2-3mm), wat bij mensen met smalle lichaamsbouw en weinig vetweefsel mogelijk gering zichtbaar kan zijn als heel lichte deuk achter de wangkoon links. Verder is sprake van een fors hematoom wang/wangkoon links en ook monocle hematoom links. [2] Uit het mutatieoverzicht heelkunde van 3 maart 2019 volgt verder dat het letsel bestaat uit een gebroken kaak (sinus maxillaris), gebroken oogkas (orbita fractuur), gebroken jukbeen (zygomatica fractuur) en schedelbreuk (os temporalis). [3] Het mutatieoverzicht Neurologie van 19 maart 2020 vermeldt als conclusie dat sprake is van chronische hoofdpijnklachten na hoofdtrauma in maart 2019. [4]
Mede gelet op de toelichting in de aangifte [5] , dat de botbreuk met impressiestand niet operabel is, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er is immers sprake van meerdere botbreuken aan het hoofd (aangezichtsbreuken), welke deels niet operabel zijn maar wel blijvend letsel opleveren (impressiestand), terwijl bovendien een jaar later sprake is van restklachten (hoofdpijnklachten) die het gevolg zijn van de zware mishandeling. Naar spraakgebruik is daarmee sprake van zwaar lichamelijk letsel. Voor de tenlastegelegde blijvende beperking aan het zicht acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig, nu dit onvoldoende concreet en specifiek gebaseerd kan worden op medische vaststellingen in het dossier.
Opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft met een fles tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer viel hierdoor gelijk op de grond en bleef enige tijd roerloos liggen. Hieruit leidt de rechtbank af dat er met een forse kracht is geslagen.
Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam; dat is algemeen bekend. De kans dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt doordat van korte afstand met kracht met een glazen fles tegen het hoofd wordt geslagen, is naar algemene ervaringsregels bovendien aanmerkelijk te noemen. Door toch met een glazen fles tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan, heeft verdachte die kans bewust aanvaard, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van wat primair aan verdachte is ten laste gelegd, namelijk het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks2 maart 2019 te Doetinchem aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en
/ofeen gebroken oogkas en
/ofeen gebroken jukbeen en
/ofeen schedelbreuk
en/of blijvend beperkt zichtheeft toegebracht door die [slachtoffer] eenmaal met kracht met een
(glazen
)fles
op/tegen het
gezicht/hoofd te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer op hem af kwam rennen en dat hij in een reflex hierop heeft gereageerd door te slaan met een fles.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
De beoordeling door de rechtbank
Ingevolge het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vereist van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen noodzakelijke verdediging is geboden.
Verdachte heeft – kort samengevat – verklaard dat hij de fles uit zijn rugzak heeft gehaald om zichzelf te kunnen verdedigen tegen agressie uit een groep die binnen en buiten een eetgelegenheid stond. Volgens verdachte kon zijn vriend, die nog binnen was, niet naar buiten komen. Toen het slachtoffer op hem af kwam rennen heeft verdachte uit een reflex met de fles geslagen, hij schrok en voelde zich bedreigd.
De rechtbank acht het niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een aanval -of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor- waartegen verdachte zich gerechtvaardigd mocht verdedigen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier, waaronder de verklaring van getuige [getuige] en het door de politie opgetekende relaas van de eigenaar van de eetgelegenheid, volgt dat verdachte de eetgelegenheid moest verlaten vanwege zijn storende gedrag. Toen verdachte buiten stond, bleef hij zich in de directe omgeving van de eetgelegenheid hinderlijk ophouden. Zijn gedrag is eveneens in het proces-verbaal van camerabeelden beschreven.
Om 19:39:46 uur komt verdachte al duwend en trekkend naar buiten. Omstanders proberen verdachte op afstand te houden, maar verdachte blijft terugkomen. Verdachte maakt meerdere keren “kom hier”-gebaren; hij blijft proberen weer terug naar binnen te komen. Om 19:40:19 uur doet verdachte zijn rugtas af en maakt hij die open. Verdachte deed dit naar zijn zeggen om niet op de fles te vallen als het mis zou gaan. Korte tijd later heeft hij de rugzak open gemaakt en de fles eruit gehaald (tijd 19:40:35). Rond 19:40:52 uur blijven omstanders proberen verdachte weg te houden/krijgen, maar hij blijft proberen door de groep heen te komen. Om 19:41:12 uur wordt verdachte door de eigenaar van de eetgelegenheid verder weg geduwd. Verdachte heeft de fles dan nog in zijn hand.
Als aangever dan in snelle vaart op verdachte afloopt, haalt verdachte meteen uit met de fles richting het hoofd van aangever, waarbij verdachte om de eigenaar heen slaat die verdachte nog steeds op afstand probeerde te houden (19:41:13 uur). Over dit moment heeft aangever onder meer verklaard dat hij boos was, wilde weten waarom de man zijn vriendin had lastig gevallen en dat hij naar verdachte toe liep om verhaal te halen. Het dossier bevat geen informatie dat op dat moment door aangever iets (dreigends) is geroepen of gedaan richting verdachte. Wel bevat het dossier een verklaring dat aangever korte tijd daarvoor, bij de in/uitgang van de eetgelegenheid, een discriminerende opmerking richting verdachte maakte.
De vraag is dus of het slechts met versnelde pas, om verhaal te halen, door aangever aflopen op verdachte, een (onmiddellijk dreigende) aanval oplevert, mede gezien in de context dat dit versneld lopen volgde op de (non)verbale confrontatie nabij de deur van de eetgelegenheid. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende voor het aannemen van een noodweersituatie.
Het dossier bevat ook geen steun voor de verklaring van verdachte dat zijn vriend binnen werd vastgehouden, laat staan dat sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar richting zijn vriend of dat hij dit gerechtvaardigd mocht denken. Verdachte heeft deze stelling ter zitting ook niet kunnen verduidelijken of onderbouwen. Uit het proces-verbaal van camerabeelden blijkt dat de vriend van verdachte, vanaf ongeveer 19:40:36 uur achter in de eetgelegenheid aan een tafeltje zit en met een vrouw in gesprek is. Dat zijn vriend zich in een noodweersituatie bevond, is dus evenmin aannemelijk geworden.
Uit het dossier volgt wel dat verdachte zelf op agressieve wijze de confrontatie steeds opzocht met de groep mensen bij de in/uitgang van de eetgelegenheid, waarbij het slachtoffer ook hoorde. Verdachte weigerde weg te gaan, ook niet toen meerdere omstanders waaronder de eigenaar van de eetgelegenheid dat probeerden. Verdachte gedroeg zich aanhoudend provocerend en uitdagend en heeft zodoende bewust zelf voor escalatie van de situatie gezorgd. Zelfs als er al sprake zou zijn van een noodweersituatie, dan staat verdachtes eigen gedrag om die redenen in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer.
Het beroep op noodweer van verdachte wordt dan ook verworpen.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte twee jaar en zeven maanden heeft moeten wachten op de behandeling van zijn strafzaak.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft het slachtoffer met een glazen fles tegen zijn hoofd geslagen. Dit is een ernstig en gewelddadig feit, waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van het slachtoffer. Uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring is gebleken dat het handelen van verdachte voor het slachtoffer – zowel lichamelijk als psychisch – langdurig gevolgen heeft (gehad). Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dit geldt temeer omdat het feit zich op de openbare weg in aanwezigheid van omstanders afspeelde.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 8 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen voor een soortgelijk feit, waarvoor hij in de tussentijd is veroordeeld zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Omdat die veroordeling van na de pleegdatum in de huidige strafzaak is, is dit niet strafverzwarend. Sinds deze strafzaak is verdachte niet meer met justitie voor soortgelijke feiten in aanraking gekomen.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsadvies van 22 juli 2021. De reclassering ziet geen meerwaarde in een toezicht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De LOVS noemen als oriëntatiepunt voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde vuurwapen) 7 maanden gevangenisstraf.
Vaststaat dat de redelijke termijn in deze zaak geschonden is; het heeft ruimschoots meer dan twee jaar geduurd voordat de zaak werd aangebracht bij de rechtbank. Verdachte kan van dat tijdsverloop geen verwijt worden gemaakt. Dit tijdsverloop is (mede) aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf passend en geboden is, en wel voor de duur van 6 maanden. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de nabije toekomst opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf, te weten drie maanden, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar..

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert volgens de schriftelijke toelichting van 23 september 2021 € 3.638,80 aan materiële schade en € 8.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van
€ 6.000,-- toewijsbaar is, alsmede de proceskosten. Voor het overige deel aan immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Over toe te kennen bedragen moet ook de wettelijke rente worden toegewezen, naast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de vordering dusdanig complex is dat deze een onevenredige belasting oplevert voor het strafproces. De zaak dateert uit 2019 zodat een civiele procedure eerder gestart had kunnen worden. De vordering bestaat uit verschillende bedragen en is niet op tijd naar de verdediging gestuurd, zodat het moeilijk is om op alle posten in te gaan.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het verzoek om schadevergoeding dateert van 18 mei 2021 en bestond toen volgens de onderbouwing uit een bedrag van € 2.868,80 aan materiële schade en
€ 6.000 immateriële schade. Daags voor de zitting is die vordering aangevuld. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat die aanvulling laat is gedaan; tardief is het echter niet, terwijl de aanvulling qua omvang en onderbouwing overzichtelijk is. De aanvulling betreft namelijk het eigen risico zorgverzekering over 2021 en 2022 alsmede een verhoging van de immateriële schade met € 2.000.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de verschillende schadeposten als volgt.
Materiële schade
Medische kosten
Door de benadeelde partij worden de volgende medische kosten gevorderd.
De bijdrage voor het eigen risico over de jaren 2019 en 2020 (tezamen € 608,89), de kosten voor behandelingen bij de GGZ (€ 539,90) en de kosten inzake medicatie (zowel voorgeschreven medicatie als zelfmedicatie van € 78,10). Deze kosten zijn voldoende onderbouwd, staan in rechtstreeks verband met het gepleegde feit en het gevorderde bedrag komt de rechtbank redelijk voor. De voornoemde gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de bijdrage van het eigen risico over de jaren 2021 en 2022 (tezamen € 770,--), niet voor vergoeding in aanmerking komen. Onvoldoende onderbouwd is dat deze kosten zijn aan te merken als kosten die zijn geleden als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. Beschikbaar is namelijk slechts een verwijzingsbrief van de huisarts waarin staat:
“verwijzing B-GGZ in verband met het vermoeden van het bestaan van angst/paniekstoornis. 1-2 jaar terug behandeling ivm PTSS middels EMDR-therapie. Nu paniekaanvallen tijdens autorijden.”.
Beschadigde kleding en telefoon
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 98,95 gevorderd als vergoeding van beschadigde kleding en is een bedrag van € 214,-- gevorderd als vergoeding van de beschadigde telefoon. Door het bewezen verklaarde feit is de kleding van de benadeelde partij bebloed geraakt en is zijn telefoon op de grond gevallen waardoor er beschadigingen aan het scherm zijn ontstaan. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd, staan in rechtstreeks verband met het gepleegde feit en de gevorderde bedragen komen de rechtbank niet onredelijk voor. De gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
Reiskosten
Door de benadeelde partij worden de volgende reiskosten gevorderd. Het bezoek aan het Slingeland Ziekenhuis (€ 7,80), parkeren bij het Slingeland Ziekenhuis (€ 9,00), bezoek aan de fysiotherapeut (€ 19,18), bezoek huisartsenpraktijk (€ 7,80), bezoek psycholoog
(€ 18,72), bezoek bedrijfsarts (€ 54,28), een bezoek aan de apotheek (€ 9,75) en een bezoek aan de reparatiewinkel voor de telefoon (€ 3,53). Deze kosten zijn voldoende onderbouwd, niet door de verdachte betwist, staan in rechtstreeks verband met het gepleegde feit en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De voornoemde gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten voor het bezoek aan het politiebureau om aangifte te doen (€ 1,30) niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat van deze kosten niet kan worden gezegd dat zij gemaakt zijn ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’, zoals bedoeld in art. 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ten aanzien van de kosten voor het bezoek aan de advocaat (€ 2,60) oordeelt de rechtbank dat dergelijke kosten géén rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn. De benadeelde zal ten aanzien van deze beide schadeposten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Wel zullen deze posten als proceskosten worden toegewezen.
Huishoudelijke hulp
Door de benadeelde partij is in totaal een bedrag van € 472,-- gevorderd als vergoeding van huishoudelijke hulp. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij door fysieke klachten beperkt was in het uitvoeren van huishoudelijke taken. Deze kosten zijn niet gemotiveerd betwist, voldoende onderbouwd, staan in rechtstreeks verband met het gepleegde feit en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Kosten medisch advies
Wat betreft de kosten voor het opstellen van een medisch advies (€ 726,--) is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het maken van deze kosten noodzakelijk was, daargelaten dat een toelichting op de specifieke expertise van de rapporteur ontbreekt. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft na aanvulling € 8.000,-- aan immateriële schade gevorderd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien deze ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen waar hij een lange tijd last van heeft gehad en nog steeds hinder van ondervindt. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 3.500,--. Voor het overige deel zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Toe te wijzen schadevergoeding, rente en schadevergoedingsmaatregel
De toe te wijzen bedragen zijn dus de volgende:
Eigen risico 2019 en 2020: € 608,89
Behandelingen GGZ: € 539,90
Kosten medicatie: € 78,10
Kleding; € 98,95
Telefoon: € 214,--
Huishoudelijke hulp: € 472,--
Reiskosten voor zover toegewezen [6] : € 130,06
Immateriële schade: € 3.500,--
De rechtbank zal het toegewezen bedrag voor de materiële schadevergoeding van in totaal
€ 2.141,90 vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 oktober 2021.
De rechtbank zal het toegewezen bedrag voor de immateriële schadevergoeding van in totaal € 3.500,-- vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 maart 2019.
Om te bevorderen dat deze schade wordt vergoed, zal de rechtbank ten aanzien van deze bedragen ten behoeve van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank ziet aanleiding het aantal dagen gijzeling te beperken tot 30.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft € 933,-- aan proceskosten gevorderd.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke Liquidatietarief Kanton en gaat daarbij uit van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. Voor het opstellen en indienen van de vordering en de aanwezigheid tijdens de behandeling ter terechtzitting kent de rechtbank telkens een punt toe, zodat een bedrag van (2 x € 311,00) € 622,00 zal worden toegewezen, het overige deel zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Als proceskosten worden verder toegewezen de reiskosten voor het bezoek aan het politiebureau om aangifte te doen (€ 1,30) en de kosten voor het bezoek aan de advocaat
(€ 2,60).

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 maanden;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
3 maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarde:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 5.641,90;
  • de materiële schade ad
  • de immateriële schade ad
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op
€ 625,90;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 2.141,90aan materiële schade en
€ 3.500,--aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de materiële schade ad
  • de immateriële schade ad
Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
30 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en
mr. S.P.H. Brinkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2021.
Mr. Brinkman en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost- Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019094687, gesloten op 23 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Brief Slingeland ziekenhuis, p. 59.
3.Schadeonderbouwing vordering benadeelde partij, productie 1.
4.Schadeonderbouwing vordering benadeelde partij, productie 1.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 53.
6.Te weten: Slingeland Ziekenhuis (€ 7,80), parkeren bij het Slingeland Ziekenhuis (€ 9,00), bezoek aan de fysiotherapeut (€ 19,18), bezoek huisartsenpraktijk (€ 7,80), bezoek psycholoog (€ 18,72), bezoek bedrijfsarts (€ 54,28), een bezoek aan de apotheek (€ 9,75) en een bezoek aan de reparatiewinkel voor de telefoon (€ 3,53).