ECLI:NL:RBGEL:2021:5345

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
C/05/362507 / HZ ZA 19-149
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onteigening en schadeloosstelling door de Provincie Gelderland

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan in een onteigeningsprocedure tussen de Provincie Gelderland en de gezamenlijke gedaagden. De Provincie Gelderland, vertegenwoordigd door de advocaten mr. J.S. Procee en mr. L.A. Jager, heeft de onteigening van vier perceelsgedeelten geëist. De rechtbank heeft eerder, op 26 augustus 2020, de vervroegde onteigening van deze percelen uitgesproken. De partijen hebben overeenstemming bereikt over een schadeloosstelling van € 60.000,00 voor de onteigende percelen, waarvan de Provincie reeds € 47.439,00 had aangeboden. De rechtbank heeft de Provincie veroordeeld om het resterende bedrag van € 12.561,00 aan de gezamenlijke gedaagden te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis.

Daarnaast is er een geschil ontstaan over de kosten van deskundige bijstand die door de gezamenlijke gedaagden zijn gemaakt. De gezamenlijke gedaagden hebben in totaal € 61.775,07 aan kosten opgevoerd, maar de Provincie heeft betoogd dat deze kosten gematigd moeten worden op basis van de dubbele redelijkheidstoets. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten voor juridische bijstand, met uitzondering van enkele uren van mr. Termaat, voor vergoeding in aanmerking komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de kosten voor juridische en andere deskundige bijstand vastgesteld op € 52.006,69, die de Provincie aan de gezamenlijke gedaagden moet vergoeden.

De rechtbank heeft ook de kosten van de door haar benoemde deskundigen vastgesteld op € 40.640,66, die eveneens door de Provincie moeten worden gedragen. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft een nieuwsblad aangewezen voor publicatie van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis van 6 oktober 2021
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/374218 / HZ ZA 20-308 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J.S. Procee en mr. L.A. Jager te ’s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars te Nijmegen
en de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/374223 / HZ ZA 20-309 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J.S. Procee en mr. L.A. Jager te ’s-Gravenhage,
tegen

1.1. [gedaagde]

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars te Nijmegen.
Eiseres zal hierna de provincie worden genoemd. Gedaagden zullen samen worden aangeduid als [gezamenlijke gedaagden] ., gedaagde sub 1 afzonderlijk als [gedaagde] .

1.Het verdere verloop van de procedures

1.1.
Het verdere verloop van de procedures blijkt uit:
  • de tussenvonnissen van 26 augustus 2020
  • het deskundigenrapport van 15 december 2020
  • de op 16 juni 2021 gehouden pleidooien
  • het e-mailbericht van mr. J.A.M.A. Sluysmans van 21 juni 2021 met bijgevoegd de kostenopgaven van de deskundigen,
  • de akte uitlating kosten van juridische en andere deskundige bijstand van [gezamenlijke gedaagden] .
  • de akte deskundigenkosten van de provincie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 26 augustus 2020 is de vervroegde onteigening uitgesproken van drie aan [gedaagde] in eigendom toebehorende perceelsgedeelten (zaak-rolnummer C/05/374218/HZ ZA 20-308). Bij tussenvonnis van dezelfde datum is eveneens de vervroegde onteigening uitgesproken van een aan [gezamenlijke gedaagden] . in eigendom toebehorende perceelsgedeelte (zaak-/rolnummer C/05/374223/HZ ZA 20-309). Beide vonnissen zijn op 5 oktober 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers.
2.2.
De zaken zullen samen worden behandeld, omdat partijen ter gelegenheid van de gehouden pleidooien ter beslechting van hun geschil een regeling zijn overeengekomen voor de vier perceelsgedeelten samen.
2.3.
Tussen partijen is overeengekomen dat de provincie voor de onteigende vier perceelsgedeelten samen een bedrag van € 60.000,00 als schadeloosstelling aan [gezamenlijke gedaagden] . zal betalen. De rechtbank zal de schadeloosstelling op dit bedrag vaststellen.
Nu de voorschotten in de tussenvonnissen van 26 augustus 2020 zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 47.439,00, zal de provincie worden veroordeeld het resterende bedrag van € 12.561,00 aan [gezamenlijke gedaagden] . te betalen. Aangenomen wordt dat hierin de vergoeding voor het gemis van het genot van het resterende bedrag vanaf de peildatum tot aan dit vonnis is inbegrepen, nu deze schadepost deel uitmaakt van de schadeloosstelling.
Op grond van artikel 55 lid 3 Ow is de provincie over de schadeloosstelling de wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.
2.4.
Partijen verschillen van mening over de door de provincie aan [gezamenlijke gedaagden] . te vergoeden kosten van deskundige bijstand. Uitgangspunt in de Onteigeningswet (Ow) is dat de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand en van bijstand door andere deskundigen integraal ten laste van de onteigenende partij komen (artikel 50 Ow). Wèl toetst de onteigeningsrechter of het redelijk is dat de bijstand is ingeroepen en of de gemaakte kosten binnen een redelijke omvang zijn gebleven (de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets). Het belang van de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en de mate waarin een zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is, spelen daarbij een rol.
2.5.
[gezamenlijke gedaagden] . heeft - onder overlegging van gespecificeerde facturen (productie 2 bij zijn laatste akte) - in totaal een bedrag van € 61.775,07 inclusief btw aan kosten voor deskundige bijstand opgevoerd. Het gaat om een bedrag van € 29.473,67 (inclusief griffierecht) voor juridische bijstand en een bedrag van € 32.301,40 voor andere deskundige bijstand. Volgens de provincie dienen de kosten gematigd te worden omdat zij niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
2.6.
Het bedrag dat voor juridische bijstand is opgevoerd heeft betrekking op door mr. Hagelaars en (junior)advocaat mr. Termaat uitgevoerde werkzaamheden gedurende in totaal 70,7 uur. Hiervan zijn 64,1 uren besteed door mr. Hagelaars en 6,6 uren door mr. Termaat.
2.7.
Ter toelichting heeft [gezamenlijke gedaagden] . aangevoerd dat er twee bewerkelijke kwesties in onderhavige procedure waren. Allereerst het bijkomend aanbod van de provincie om het onteigende na realisatie van het werk terug te leveren, welk aanbod de provincie aanvankelijk niet meer gestand wilde doen en in de dagvaarding niet goed was weergegeven. Het tweede bewerkelijke aspect betrof volgens [gezamenlijke gedaagden] . de discussie over de verschillende referentietransacties. Voor wat betreft die referentietransacties is zowel in reactie op het conceptrapport als bij pleidooi uitvoerig op de door de deskundigen aangehaalde referenties ingegaan en is veel tijd gestoken in het beoordelen van referenties die hij wilde inbrengen, aldus [gezamenlijke gedaagden] .
2.8.
In reactie hierop heeft de provincie aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de kwesties die door mr. Hagelaars als bewerkelijk zijn aangemerkt. Volgens haar is [gezamenlijke gedaagden] . teruggekomen op de eerder tussen partijen bereikte overeenstemming dat de gronden zouden worden onteigend en partijen zich zouden conformeren aan het oordeel van de deskundigen. [gezamenlijke gedaagden] . wilde alleen meewerken indien de gronden met een kwalitatieve verplichting werden teruggeleverd. De provincie heeft aan dit voorstel meteen medewerking verleend maar was altijd al bereid de gronden terug te leveren, aldus de provincie. Verder is opgemerkt dat de provincie de eis in de dagvaarding, ofschoon zij die duidelijk genoeg vond, op verzoek van mr. Hagelaars heeft gewijzigd en dat aan dit onderwerp maar 0,40 uur is besteed.
Dat de referenties een bewerkelijk punt waren is volgens de provincie geheel te wijten aan de opstelling van [gezamenlijke gedaagden] . die, terwijl de provincie zich al bij het concept-rapport had geconformeerd aan de door de deskundigen geadviseerde grondwaarde, alles uit de kast heeft gehaald om de geadviseerde grondwaarde omhoog te krijgen. Dat mag, maar dat wil niet zeggen dat de kosten die hiervoor gemaakt zijn ook ten laste van de provincie komen, temeer nu die kosten niet hebben geleid tot een hogere schadeloosstelling, aldus nog steeds de provincie.
2.9.
Het verweer van de provincie komt erop neer dat het aan [gezamenlijke gedaagden] . te wijten is dat de zaak arbeidsintensief is geweest en dat daarom een deel van de opgevoerde uren niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank volgt de provincie hierin niet. Uit de stellingen van de provincie blijkt niet dat [gezamenlijke gedaagden] . onhoudbare standpunten heeft ingenomen. Het stond [gezamenlijke gedaagden] . vrij om met de provincie te onderhandelen over de teruglevering van de grond. Aan de eiswijziging die is gedaan in verband met het bijkomend aanbod is - ook volgens de provincie - weinig tijd besteed. Het stond [gezamenlijke gedaagden] . evenzeer vrij nader in te gaan op de door de deskundigen in hun (concept-)advies genoemde referentietransacties en de eerst bij het definitieve rapport gevoegde informatie over de transacties die in het advies zijn gebruikt voor de waardering van het gehele complex. Het enkele feit dat de provincie zich al bij het concept-rapport conformeerde aan de grondwaarde die door de deskundigen werd aangehouden, maakt dit niet anders. Dat de kosten die in verband met de referentiewaardes zijn gemaakt uiteindelijk niet hebben geleid tot een hogere schadeloosstelling, brengt niet met zich dat het niet redelijk was om deze kosten te maken.
Ook de overige uren aan juridische bijstand komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de kosten voor de door mr. Hagelaars verrichte werkzaamheden bij te stellen.
2.10.
Voor de uren die zijn opgevoerd vanwege door mr. Termaat verrichte werkzaamheden geldt het volgende. Het inroepen van de bijstand van meerdere advocaten kan redelijk zijn, mits dit leidt tot een efficiënte, kostenbesparende behandeling van de zaak. Hiervan is in het onderhavige geval niet gebleken. Uit de overgelegde specificaties blijkt dat zowel mr. Termaat als mr. Hagelaars tijd hebben besteed aan het opstellen van de pleitnota. Voor mr. Termaat zijn 6,5 uren opgevoerd voor het bestuderen van het dossier en bronnen ten behoeve van de pleitaantekeningen en het opstellen van pleitaantekeningen, voor mr. Hagelaars zijn voor het opstellen van de pleitnota 8 uren opgevoerd. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt de noodzaak van de inschakeling van mr. Termaat ten behoeve van pleitnota niet in te zien. De door mr. Termaat aan de pleitnota bestede uren zijn dus niet redelijk en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
Evenmin komen voor vergoeding in aanmerking de overige 0,1 uur die in de berekening voor mr. Termaat zijn opgenomen. Hiervoor is redengevend dat, zoals de provincie terecht heeft opgemerkt, de hiervoor in de specificaties opgenomen omschrijving: “e-mail naar rechtbank mbt bestuurlijke rapportage” niet erop duidt dat het gaat om werkzaamheden die zijn uitgevoerd ten behoeve van onderhavige onteigeningsprocedure.
2.11.
De kosten voor juridische bijstand komen dus voor vergoeding in aanmerking met uitzondering van de uren van mr. Termaat. De uren van mr. Termaat komen neer op een bedrag van € 1.693,03 (6,6 uren x uurtarief € 200,00 + 6% kantoorkosten + 21% btw).
Voor aan [gezamenlijke gedaagden] . verleende rechtsbijstand is derhalve toewijsbaar een bedrag van € 27.780,64 (€ 29.473,67 - € 1.693,03).
2.12.
Het is redelijk dat [gezamenlijke gedaagden] ., naast de rechtsbijstand van een advocatenkantoor, de deskundige bijstand van de heer J.A.J.F.H. van Gellicum (hierna: Van Gellicum), (onteigenings)taxateur, heeft ingeschakeld. Voor de door Van Gellicum verrichte werkzaamheden zijn over de periode van juni 2017 tot en met juni 2021 205,4 uren in rekening gebracht (productie 1 bij de laatste akte [gezamenlijke gedaagden] .).
De gehanteerde uurtarieven komen niet bovenmatig voor. Hiertegen heeft de provincie ook geen bezwaar gemaakt. De provincie heeft wel bezwaar gemaakt tegen de omvang van de in rekening gebrachte kosten.
2.13.
Het urenaantal komt ook de rechtbank onredelijk hoog voor. Dat in het onteigeningsrecht uitgangspunt is dat de volledige proceskosten van de onteigende
- waaronder kosten van de door hem ingeschakelde deskundige - worden vergoed, neemt niet weg dat van de onteigende en zijn rechtshelpers wordt verwacht dat zij bij hun inzet het beginsel van proportionaliteit in acht nemen. Van belang is dat het geen omvangrijke onteigeningszaak betreft en evenmin technisch ingewikkelde vraagstukken aan de orde zijn gekomen. Het gaat in dit geval om de onteigening van vier percelen grond van 625 m², 647 m², 1.092 m² en 390 m², derhalve in totaal 2.754 m². De grond is, afgezien van een schuurtje, onbebouwd. Het gaatDe door de rechtbank benoemde deskundigen hebben de schadeloosstelling begroot op € 52.750,00. Partijen hebben overeenstemming bereikt en de schadeloosstelling vastgesteld op een bedrag van € 60.000,00 (met inbegrip van een vergoeding voor te maken kosten in verband met een eerst ter gelegenheid van de pleidooien aan de orde gesteld probleem met de waterloop op een van de percelen). Vooruitlopend op de onteigening heeft de provincie in totaal een bedrag van € 47.439,00 aangeboden. Dat aanbod is uiteindelijk als ontoereikend beoordeeld maar, mede gelet op de omvang en zwaarte van de zaak, had de hoogte van dit aanbod voor de deskundige van [gezamenlijke gedaagden] . een indicatie kunnen zijn voor het betrachten van enige terughoudendheid bij zijn inzet.
Meer specifiek geldt dat, zoals de provincie heeft opgemerkt, de in de specificatie genoemde werkzaamheden “Uitwerken reactie [naam] aan provincie” en “Overleg dhr. [naam] , verzenden brief 2019084” niet zien op werkzaamheden die in het kader van onderhavige onteigeningsprocedure voor [gezamenlijke gedaagden] . zijn verricht, zodat de daarvoor opgevoerde 5,25 uren niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Voorbijgegaan wordt aan het betoog van de provincie dat de opgevoerde uren niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de facturen van Van Gellicum niet of nauwelijks zijn voorzien van enige toelichting op de verrichte werkzaamheden. Ten onrechte gaat de provincie ervan uit dat van [gezamenlijke gedaagden] . verlangd mag worden dat bij aanduidingen als ‘e-mail’, ‘telefonisch overleg’ en ‘lezen stukken’ telkens wordt vermeld op welke specifieke werkzaamheden de e-mails en telefonische overleggen betrekking hebben respectievelijk welke stukken gelezen zijn.
De provincie wordt evenmin gevolgd in haar standpunt dat de teruglevering van de gronden na realisatie van het werk en de (eventuele) ontstane natschade niet zijn te kwalificeren als onteigeningsgevolg zodat de daaraan bestede uren daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zowel de teruglevering van de gronden als de (kans op) vernatting dienen aangemerkt te worden als onteigeningsgevolg, omdat zij zonder onteigening niet (goed) denkbaar zijn. Ten aanzien van de (kans op) vernatting hebben de deskundigen in hun rapport expliciet overwogen dat hen tijdens de descente is gebleken dat de beoogde vernatting niet (goed) mogelijk zou zijn geweest zonder onteigening. In het rapport is tevens overwogen dat de verlegging van de A-watergang de enkele wijze lijkt te zijn waarop de waterafvoer kan worden geborgd en de vernatting kan worden bereikt. De rechtbank sluit zich bij deze overwegingen aan. De uren die aan deze onderdelen zijn besteed, komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
2.14.
Met inachtneming van het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om op de declaratie van Van Gellicum 25% in mindering te brengen. De rechtbank zal daarom overgaan tot matiging van deze kosten tot een bedrag van € 24.226,05 (75% x € 32.301,40).
2.15.
De provincie dient derhalve in totaal een bedrag van € 52.006,69 (€ 27.780,64 + € 24.226,05) aan [gezamenlijke gedaagden] . te vergoeden voor juridische en andere deskundige bijstand. Zij zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [gezamenlijke gedaagden] .
2.16.
De provincie dient tevens de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen te dragen. Bij e-mailbericht van 21 juni 2021 heeft de voorzitter van de deskundigencommissie de rechtbank de kostenopgave van de deskundigen doen toekomen. Het gaat om een totaalbedrag van € 40.640,66 inclusief btw.
De provincie heeft ingestemd met de kosten van de rechtbankdeskundigen. Zij gaat echter abusievelijk uit van een lager totaalbedrag. Aangenomen moet worden dat de provincie akkoord is met het juiste bedrag, nu de kostenopgave van de deskundigen aan haar ter beschikking is gesteld.
De kostenopgave van de deskundigen komt de rechtbank niet bovenmatig voor, zodat de kosten van de deskundigen overeenkomstig deze opgave zullen worden begroot en de provincie tot betaling van dit bedrag zal worden veroordeeld.
2.17.
Ten slotte zal een nieuwsblad worden aangewezen waarin dit vonnis zal worden gepubliceerd.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt de aan [gezamenlijke gedaagden] . toekomende schadeloosstelling vast op een bedrag van € 60.000,00 (zestigduizend euro),
3.2.
veroordeelt de provincie om aan [gezamenlijke gedaagden] . te betalen een bedrag van € 12.561,00 (twaalfduizendvijfhonderdeenenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van de algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt de provincie in de kosten van juridische en andere deskundige bijstand aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] . tot een bedrag van € 52.006,69 inclusief btw en griffierecht,
3.4.
veroordeelt de provincie tevens in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, vastgesteld op een bedrag van € 40.640,66 inclusief btw,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing onder 3.1,
3.6.
wijst het te Heukelum verschijnende dagblad De Gelderlander aan als nieuwsblad waarin dit vonnis door de griffier van de rechtbank bij uittreksel zal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. M.J. van Lee en mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.
GR/Vg/Kh/Le