ECLI:NL:RBGEL:2021:5329

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
05/006027-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens heimelijk afbeeldingen maken en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn toenmalige vrouw en stiefdochter heimelijk heeft gefilmd in de badkamer van hun gezamenlijke woning. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 augustus 2018 gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel om opzettelijk en wederrechtelijk afbeeldingen te vervaardigen van zijn stiefdochter, die ten tijde van de opnames minderjarig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, zoals bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, waarbij de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schuldbewustzijn en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De benadeelde partij, de stiefdochter, heeft een schadevergoeding toegewezen gekregen voor materiële en immateriële schade, terwijl de vordering van de vrouw van de verdachte is afgewezen. De rechtbank heeft de teruggave van de in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast, maar pas nadat het illegale beeldmateriaal permanent is verwijderd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/006027-19
Datum uitspraak : 7 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. D.A.J. Spierings, advocaat in Nijkerk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
22 april en 23 september 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot en met
26 augustus 2018 te Nijkerk, althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, telkens afbeeldingen - en/of een gegevensdrager (computer, merk [merk] ), bevattende
afbeeldingen - te weten foto's en/of video's van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten (zijn, verdachtes, stiefdochter) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1999, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
heeft vervaardigd (in de periode tot en met 15 december 2017) en/of in bezit heeft gehad,
welke seksuele gedraging - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
een geheel of gedeeltelijk naakte persoon, zijnde genoemde [slachtoffer 1] , die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, terwijl zij haar schaamstreek scheert en/of (waarbij) haar vagina in beeld wordt gebracht en/of zij naakt onder de douche staat en/of zich naakt in de badkamer bevindt, in elk geval haar naakte lichaam in beeld wordt gebracht, en/of een naaktfoto van die [slachtoffer 1] welke (door verdachte) voorzien is (gephotoshopt) van lingerie, (waarbij) de afbeelding(en) (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 augustus 2018 te Nijkerk, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van (een) perso(o)n(en), te weten
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , aanwezig in een woning, te weten in (de badkamer van) de woning gelegen aan de [adres 2] , (een) afbeelding(en) heeft vervaardigd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangeefster [slachtoffer 2] en verdachte zijn op de datum van aangifte bijna tien jaar getrouwd. Bij hen woont de dochter van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ). Op 26 augustus 2018 heeft aangeefster [slachtoffer 2] gebruik gemaakt van de computer van verdachte. Toen zij op deze computer op ‘uploaden’ klikte, zag zij plots allerlei filmpjes en naaktfoto’s. Zij herkende zichzelf hierop. Toen zij verder keek, zag zij ook filmpjes en foto’s waar [slachtoffer 1] op stond. Zij heeft diezelfde dag contact opgenomen met de politie. [2] De politie heeft de computer (van het merk [merk] ) in beslag genomen. [3]
Op de computer hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] filmpjes en afbeeldingen aangetroffen waarop [slachtoffer 1] naakt te zien is. Vooraf merken de verbalisanten op dat “bestandscreatie” de datum is dat het beeldmateriaal is overgeplaatst op de computer.
Op ‘Film 1’ is onder meer te zien dat de positie van de camera van beneden naar boven is gericht. [slachtoffer 1] kleedt zich uit en door de positie van de camera is haar vagina vol in beeld. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 1 december 2016.
Op ‘Film 2’ is onder meer te zien dat de camera staat gericht op de douchecabine en het rechts naastgelegen toilet, waarbij de positie van de camera eveneens van beneden naar boven is gericht. [slachtoffer 1] kleedt zich uit, gaat de douchecabine in en begint te douchen. Hierna stapt zij uit de douche om zich af te drogen. Zij is daarbij volledig naakt in beeld. Haar vagina komt meermaals vol in beeld op het moment dat zij - later - op de toiletbril zit. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017.
Op ‘Film 3’ is onder meer te zien dat de camera staat gericht op de douchecabine, waarbij de positie van de camera eveneens van beneden naar boven is gericht. [slachtoffer 1] kleedt zich uit en tilt haar rechterbeen op, waardoor haar vagina volledig in beeld is. Later is zij volledig naakt aan de voorzijde te zien. Vervolgens stapt zij de douchecabine in. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 23 september 2017.
‘Foto 1’ kan, gelet op de positie van de camera en het zwarte gedeelte in de rechterhoek aan de onderzijde van het beeld, een afbeelding van ‘Film 1’ zijn. Op ‘Foto 1’ is te zien dat [slachtoffer 1] volledig naakt en nat is. Zij heeft een scheermesje in haar hand. Haar vagina is volledig in beeld en is geheel geschoren. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2017.
Op ‘Foto 3’ is [slachtoffer 1] volledig naakt te zien. Door de positie van de camera zijn haar vagina en borsten volledig in beeld. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018.
‘Foto 4’ is dezelfde foto als ‘Foto 3’. Te zien is dat haar mond/lippen zijn bewerkt door een donkerrode kleur. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 5 juli 2017.
‘Foto 5’ kan gelet op de positie van de camera en het beeld een afbeelding zijn van ‘Film 2’. Op ‘Foto 5’ is te zien dat [slachtoffer 1] op de toiletbril zit en haar rechterbeen omhoog tilt, waardoor haar vagina volledig in beeld is. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 1 juli 2017.
Op ‘Foto 6’ is [slachtoffer 1] geheel naakt te zien. Haar borsten zijn in beeld. De bestandscreatie heeft plaatsgevonden op 30 juli 2017. [4]
[slachtoffer 1] is geboren op [geboortedag 2] 1999. Zij woont bij haar moeder en haar stiefvader, zijnde verdachte. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de badkamer foto’s en filmpjes van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Hij maakte deze met zijn telefoon. Die legde hij onder zijn werkkleding, om vervolgens de camera aan te zetten en daarna te kijken wat erop stond. Hij zette het materiaal later over naar de computer, maar alleen als er iets op te zien was. Verdachte wist dat [slachtoffer 1] in de avond douchte. Hij wist niet hoe laat, maar legde de telefoon dan alvast neer. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Op basis van het dossier staat niet vast dat [slachtoffer 1] minderjarig was ten tijde van het maken van de filmpjes en foto’s. Bovendien kan het beeldmateriaal niet als kinderpornografisch worden gekwalificeerd omdat geen sprake is van seksuele gedragingen.
Beoordeling door de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of [slachtoffer 1] ten tijde van het vervaardigen van het beeldmateriaal minderjarig was. Daartoe overweegt de rechtbank als
volgt.
Op [geboortedag 2] 2017 is [slachtoffer 1] achttien jaar geworden. De daadwerkelijke datum en tijd van het vervaardigen van het materiaal is niet te achterhalen. De bestandscreatie van de filmpjes 1, 2 en 3 en de foto’s 1, 3, 4, 5 en 6 ligt echter voor de achttiende verjaardag van [slachtoffer 1] . De Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omschrijven “bestandscreatie” als de datum dat het beeldmateriaal is overgeplaatst op de computer. Hieruit kan volgens de verbalisanten worden geconcludeerd dat het beeldmateriaal op die datum of eerder is gemaakt. De daadwerkelijke datum en tijd van het vervaardigen van het materiaal is niet te achterhalen omdat de originele bestanden zijn verwijderd. De drie filmpjes en vijf foto’s moeten daarom zijn vervaardigd toen [slachtoffer 1] nog minderjarig was.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de datum van de bestandscreatie niet gelijk is aan de datum dat een filmpje of foto is gemaakt. Op de computer kunnen bestanden immers worden overschreven. Dit kan dus betekenen dat het bestand waarvan de bestandscreatie is vastgesteld later is gewijzigd, zodat dit geen bewijs oplevert dat [slachtoffer 1] ten tijde van het vervaardigen van het materiaal minderjarig was, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog. Niet is aannemelijk gemaakt dat bepaalde video-/fotobestanden na de bestandscreatie nog door verdachte zijn aangepast. Dat is ook niet gebruikelijk. Wanneer een foto of video op een computer wordt geplaatst, wordt een nieuw bestand aangemaakt. Het is niet gebruikelijk een oud bestand te overschrijven. Verdachte heeft ook niet verklaard dit te hebben gedaan. De rechtbank acht daarom bewezen dat de video’s en foto’s vóór de bestandscreatie zijn vervaardigd, zodat [slachtoffer 1] op dat moment minderjarig was.
De rechtbank acht niet bewezen dat de afbeelding waarop verdachte de lingerie heeft gefotoshopt, is vervaardigd toen [slachtoffer 1] minderjarig was. De datum van de bestandscreatie van de afbeelding en van het filmpje waar de afbeelding van afkomstig lijkt te zijn is blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gelegen na haar achttiende verjaardag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wel kan worden bewezen dat [slachtoffer 1] minderjarig was ten tijde van het vervaardigen van deze afbeelding, nu uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt dat deze foto op 1 juli 2017 is aangemaakt. De rechtbank merkt hierover op dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben omschreven dat deze foto een ‘still’ lijkt te zijn uit ‘Filmpje 5’. Filmpje 5 heeft als datum van bestandscreatie
3 augustus 2018. De rechtbank is daarom van oordeel dat te veel twijfel bestaat over het moment waarop deze afbeelding is vervaardigd en spreekt verdachte hiervan vrij.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het vervaardigde materiaal als kinderpornografisch moet worden aangemerkt. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of op het beeldmateriaal seksuele gedragingen te zien zijn. Daarbij moet het gaan om een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling, welke vaststelling kan worden gemaakt aan de hand van de afbeelding zelf. Daarbij kan het gaan om een afbeelding van een handeling die op zichzelf niet expliciet seksueel van aard is, maar die gelet op de wijze waarop de afbeelding tot stand is gekomen in het concrete geval onmiskenbaar strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Uit de beschrijvingen van de filmpjes en de foto’s blijkt dat verdachte de camera zodanig in de badkamer heeft gepositioneerd dat deze gericht stond op de douchecabine en het toilet, en dat deze van beneden naar boven gericht was. Op het aangetroffen beeldmateriaal was de vagina van [slachtoffer 1] meermaals duidelijk in beeld. Ook was zij herhaaldelijk volledig naakt te zien vóór, tijdens en na het douchen. Verdachte heeft verklaard dat hij de momenten waarop hij filmde bewust koos. Hij wist dat [slachtoffer 1] in de avond ging douchen. Hij bewaarde het materiaal alleen wanneer er iets op te zien was en zette het materiaal dan op zijn computer. Van verschillende filmpjes heeft verdachte afbeeldingen gemaakt, juist op momenten dat de vagina van [slachtoffer 1] volledig in beeld was. Eén van de afbeeldingen is bewerkt door de mond en lippen rood te kleuren. Hoewel op de filmpjes en afbeeldingen geen gedragingen van expliciet seksuele aard te zien zijn, is de rechtbank van oordeel dat deze, gelet op de stand van de camera, het moment waarop de filmpjes zijn gemaakt en het feit dat op de afbeeldingen de vagina van [slachtoffer 1] volledig in beeld is, onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. De filmpjes en afbeeldingen zijn daarmee aan te merken als kinderpornografisch materiaal in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer van de raadsvrouw, inhoudende dat geen sprake is van gedragingen van seksuele aard, wordt dan ook verworpen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het ten laste gelegde vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 19-20;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 28-30;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 01 januari 2016 tot en met
15 december 2017te Nijkerk,
althans in Nederlandmeermalen,
althans eenmaal,telkens afbeeldingen
- en/of een gegevensdrager (computer, merk [merk] ), bevattende
afbeeldingen -te weten foto's en
/ofvideo's van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten (zijn, verdachtes, stiefdochter) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1999, is betrokken
of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd
(in de periode tot en met 15 december 2017)
en
/of
hij op
één of meerderetijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 01 januari 2016 tot en met
26 augustus 2018 te Nijkerk,
althans in Nederlandmeermalen,
althans eenmaal,telkens afbeeldingen - en
/ofeen gegevensdrager (computer, merk [merk] ), bevattende
afbeeldingen - te weten foto's en
/ofvideo's van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten (zijn, verdachtes, stiefdochter) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1999, is betrokken
of schijnbaar is betrokken, in bezit heeft gehad,
welke seksuele gedraging
en- zakelijk weergegeven - bestonden uit:
een geheel of gedeeltelijk naakt
epersoon, zijnde genoemde [slachtoffer 1] , die de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, terwijl zij haar schaamstreek scheert en/
of(waarbij) haar vagina in beeld wordt gebracht en
/ofzij naakt onder de douche staat en
/ofzich naakt in de badkamer bevindt,
in elk geval haar naakte lichaam in beeld wordt gebracht, en/of een naaktfoto van die [slachtoffer 1] welke (door verdachte) voorzien is (gephfotoshopt) van lingerie,(waarbij) de afbeelding
(en
)(aldus)
(telkens
) eenonmiskenbaar
seksuele strekking heefthebbenen/of strektstrekkentot seksuele prikkeling;
2
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2016 tot en met 26 augustus 2018 te Nijkerk, gebruik makende van een technisch hulpmiddel, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van
(een)perso
(o)n
(en
), te weten
[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] , aanwezig in een woning, te weten in (de badkamer van) de woning gelegen aan de [adres 2] ,
(een)afbeelding
(en
)heeft vervaardigd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
een afbeelding en een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorende tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
feit 2:
gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf van 120 uren te vervangen door
60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd omdat hij voldoende is gestraft en omdat de redelijke termijn is overschreden. In ieder geval dient geen gevangenisstraf aan verdachte te worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het heimelijk maken van beeldmateriaal van zijn toenmalige vrouw en stiefdochter. Hij deed dit in de badkamer van hun gezamenlijke woning, de plek waar zij zich veilig en ongestoord moeten kunnen voelen. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy en lichamelijke integriteit van zijn toenmalige vrouw en stiefdochter. Bovendien heeft hij zich schuldig gemaakt aan het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, nu het beeldmateriaal deels is vervaardigd op het moment dat zijn stiefdochter minderjarig was. Zijn handelen heeft grote gevolgen gehad. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] is gebleken dat zij nog altijd veel last heeft van hetgeen gebeurd is. Na het uitkomen van de feiten is het gezin uit elkaar gevallen. Verdachte heeft het vertrouwen van zowel [slachtoffer 1] als van [slachtoffer 2] ernstig beschaamd. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder slaat de rechtbank acht op het reclasseringsadvies waarin wordt omschreven dat het risico op recidive wordt ingeschat als laag en dat reclasseringsbemoeienis niet geïndiceerd is. Voorts neemt de rechtbank de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking.
De rechtbank stelt voorop dat de bewezenverklaarde feiten zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals naar voren komend uit het reclasseringsadvies en zoals besproken tijdens de terechtzittingen, en in de overschrijding van de redelijke termijn echter aanleiding af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu zij dit op dit moment niet langer passend acht. Verdachte lijdt aan meerdere aandoeningen die detentie voor hem buitengewoon zwaar zullen maken. Verder heeft verdachte zich vanaf het begin schuldbewust opgesteld en is er inmiddels een forse periode verstreken sinds het plegen van de feiten door verdachte. De rechtbank zal daarom, in weerwil van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte een taakstraf opleggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (ook niet voor de duur van één dag, zoals de officier van justitie heeft geëist).
De door de officier van justitie geëiste taakstraf van 120 uren doet echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Gelet op het uitgangspunt van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit soort zaken, is de rechtbank van oordeel dat enkel de maximale taakstraf van 240 uren passend en geboden is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. Een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging is bepleit, doet geen recht aan de ernst van de feiten en het nadeel dat verdachte bij de slachtoffers heeft veroorzaakt.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de ten laste gelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 18.300,14 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarbij opgemerkt dat de vordering goed is onderbouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij wat betreft het materiële deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering bij gebrek aan onderbouwing en het ontbreken van een causaal verband. De immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,00.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van het eigen risico in het jaar 2019 ter hoogte van € 265,14 voor vergoeding in aanmerking komen. In juli 2019 is [slachtoffer 1] in therapie gegaan bij psychologenpraktijk [naam] waarvoor zij het eigen risico heeft moeten voldoen. Deze therapie is binnen een jaar na ontdekking van de door verdachte gepleegde feiten gestart. De rechtbank acht, mede gelet op de schriftelijke verklaring van psycholoog [naam] , voldoende aannemelijk geworden dat de klachten in 2019 een gevolg zijn van de door verdachte gepleegde feiten en acht verdachte dan ook aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor de therapeutische yoga en het eigen risico in 2020 niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten zijn geruime tijd na de ontdekking van de door verdachte gepleegde feiten gemaakt. De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van de door verdachte gepleegde feiten. Ook de kosten voor de studievertraging komen naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij heeft zich in 2019 wel voor de opleiding ingeschreven, maar onvoldoende is onderbouwd dat zij deze als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde niet heeft vervolgd. De genoemde posten vergen een nadere onderbouwing. De onderhavige procedure leent zich er niet voor de benadeelde partij daartoe de gelegenheid te bieden, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. De rechtbank zal de benadeelde partij wat betreft deze posten dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan zich met betrekking tot deze posten wenden tot de burgerlijke rechter.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Van aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt. De benadeelde partij is blijkens de bij de vordering overgelegde brief van psycholoog [naam] ruim drieënhalve maand in behandeling geweest in verband met een depressie; ze is behandeld door middel van cognitieve gedragstherapie en EMDR. Naast dit geestelijke letsel geldt in het onderhavige geval dat de aard en de ernst van de normschending (met een ernstige inbreuk op de privacy en lichamelijke integriteit van de benadeelde partij tot gevolg) meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook op die grond een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,00 vaststellen.
Verdachte is over de materiële schade vanaf 17 oktober 2019 (datum laatste behandeling) en over de immateriële schade vanaf 26 augustus 2018 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
In het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het onder 2 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarbij opgemerkt dat de vordering goed is onderbouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, nu geen sprake is van geestelijk letsel, noch van een aantasting in de persoon op andere wijze.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
De rechtbank overweegt dat door de benadeelde partij niet is gesteld dat sprake is van geestelijk letsel. Zonder afbreuk te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat de normschending niet zodanig is dat de in verband daarmee voor de benadeelde partij relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat betekent dat er voor toewijzing van de vordering geen wettelijke basis is. Daarom zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank dient een beslissing te nemen over het beslag op de volgende goederen:
  • een computer van het merk [merk] ;
  • een zwarte Samsung telefoon (goednummer PL0600-2018385596-1793959);
  • een gegevensdrager van het merk Sandisk en een glasvezel KPN-stick.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de filmpjes en foto’s door de politie van de computer en de telefoon permanent kunnen worden verwijderd, waarna deze aan verdachte kunnen worden teruggegeven.
De raadsvrouw heeft verzocht de teruggave van de goederen aan verdachte te gelasten.
De rechtbank zal de teruggave van de computer en telefoon aan verdachte gelasten, maar pas nadat de politie het video- en fotomateriaal dat verdachte heimelijk van zijn toenmalige vrouw en stiefdochter heeft gemaakt permanent heeft verwijderd. Verder zal de rechtbank de teruggave van de gegevensdragers van Sandisk en van KPN gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 55, 57, 63, 139f, 240b en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
taakstraf van240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
 gelast de teruggave van:
  • de computer van met merk [merk] ;
  • de zwarte Samsung telefoon (goednummer PL0600-2018385596-1793959);
  • de gegevensdrager van het merk Sandisk en een glasvezel KPN-stick
aan verdachte, maar pas nadat de politie het video- en fotomateriaal dat verdachte heimelijk van zijn toenmalige [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gemaakt permanent heeft verwijderd;
de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 265,14 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de materiële schade vanaf 17 oktober 2019 en
  • over de immateriële schade vanaf 26 augustus 2018
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 265,14 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de materiële schade vanaf 17 oktober 2019 en
  • over de immateriële schade vanaf 26 augustus 2018
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
27 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2021.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018587135, gesloten op 31 december 2018, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , d.d. 30 augustus 2018, p. 28-29.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 52, en de kennisgeving van inbeslagneming, p. 2.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2021, aanvullend procesdossier.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 18.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 april 2021.