ECLI:NL:RBGEL:2021:5291

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 21_3048
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een eigen bijdrage rechtsbijstand, welke door de gemeente Neder-Betuwe was afgewezen. De gemeente stelde dat de draagkracht van verzoeker hoger was dan de kosten van de eigen bijdrage, die € 819,- bedroeg. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn advocaat niet kon betalen door een beslag op zijn inkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld en vastgesteld dat verzoeker voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De rechter oordeelde dat de gemeente de draagkracht van verzoeker onjuist had berekend, omdat er beslag rustte op zijn inkomen, inclusief vakantietoeslag. De voorzieningenrechter heeft de gemeente de mogelijkheid gegeven om de draagkrachtberekening te heroverwegen, maar deze heeft geen nieuwe berekening overgelegd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten om een voorschot van € 258,30 toe te kennen aan verzoeker voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gemeente het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden. Deze uitspraak is een voorlopig oordeel en kan in een eventuele bodemprocedure anders uitvallen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3048

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neder-Betuwe, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Bussink-Klein Wolterink).

Procesverloop

In het besluit van 16 juni 2021 heeft verweerder het verzoek van verzoeker om aan hem bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van een eigen bijdrage rechtsbijstand afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich (via een beeldverbinding) laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst, omdat de voorzieningenrechter nog niet over alle informatie beschikte die nodig was om het onderzoek ter zitting te kunnen afronden. Partijen werden in de gelegenheid gesteld om de voorzieningenrechter nadere informatie te verstrekken. Verweerder en verzoeker hebben de voorzieningenrechter bij brieven van respectievelijk 12 augustus 2021 en 19 augustus 2021 nader geïnformeerd.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens voortgezet op 14 september 2021. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om na afloop van de zitting nog schriftelijk te reageren. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 17 september 2021 gereageerd. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker de voorzieningenrechter op
21 september 2021 verzocht om uitspraak te doen.

Overwegingen

Relevante feiten
1. Verzoeker heeft op 9 april 2021 bij verweerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een eigen bijdrage rechtsbijstand.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen omdat de draagkracht van verzoeker hoger is dan de kosten die hij moet maken. De eigen bijdrage rechtsbijstand bedraagt namelijk € 819,- en de door verweerder vastgestelde draagkracht van verzoeker bedraagt € 1.257,20. Verweerder heeft de relevante draagkrachtperiode daarbij vastgesteld op de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022.
3. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tot op heden werd door verweerder geen beslissing op bezwaar genomen.
Spoedeisend belang
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voldoende gemotiveerd dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Verzoeker heeft ter zitting namelijk uitgelegd dat zijn advocaat tot op heden niet heeft kunnen starten met zijn werkzaamheden, omdat de nota van de eigen bijdrage tot op heden niet door verzoeker kon worden voldaan. Het is voor hem van groot belang dat zijn advocaat kan starten met zijn werkzaamheden. Verzoeker heeft daarbij gewezen op het feit dat er al jarenlang een beslag rust op zijn inkomen en dat dit voor hem erg belastend is. Tot op heden is het niet gelukt om voor dit probleem een oplossing te vinden. Bijstand van zijn advocaat is dan ook noodzakelijk. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom inhoudelijk beoordelen.
De standpunten van partijen
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de draagkracht van verzoeker juist heeft vastgesteld.
7. Volgens verzoeker heeft verweerder zijn draagkracht onjuist berekend omdat verweerder ten onrechte rekening heeft gehouden met een door verzoeker ontvangen vakantietoeslag. Volgens verzoeker dient de vakantietoeslag buiten beschouwing te worden gelaten bij de berekening van zijn draagkracht, omdat hij daarover feitelijk niet kan beschikken. Er rust namelijk beslag op het inkomen van verzoeker en onder dit beslag valt ook de vakantietoeslag.
8. Verweerder stelt dat geen rekening wordt gehouden met vakantietoeslag als blijkt dat er gedurende de draagkrachtperiode inderdaad geen vakantietoeslag wordt uitgekeerd. Uit de overgelegde stukken volgt volgens verweerder dat er geen rekening moet worden gehouden met vakantietoeslag over de periode van februari 2021 tot en met april 2021. Uit de overgelegde stukken volgt volgens verweerder niet dat er ook over de periode van mei 2021 tot en met januari 2022 geen vakantietoeslag wordt ontvangen. Verweerder is evenwel bereid om ook over die periode geen rekening te houden met de vakantietoeslag, wanneer verzoeker aantoont dat hij ook over deze periode geen vakantietoeslag zal ontvangen. Verweerder stelt dat verzoeker dit tot op heden niet heeft aangetoond.
De beoordeling
9. In deze zaak beoordeelt de voorzieningenrechter of een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Zij moet daarbij een afweging maken tussen aan de ene kant het belang van verzoeker dat er een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant het belang van verweerder bij de uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het toekennen van een voorschot op bijzondere bijstand een restitutierisico verbonden is, namelijk het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, toegespitst op de situatie van verzoeker: het risico dat zijn schulden toenemen. Tegen deze achtergrond is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel alleen dan plaats voor het toekennen van een voorschot indien met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bijzondere bijstand moet worden toegekend.
11. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook over de periode van mei 2021 tot en met januari 2022 vanwege het loonbeslag geen vakantietoeslag zal ontvangen en, wanneer hij geen vakantietoeslag ontvangt, of hij dan in aanmerking kan komen voor bijzondere bijstand.
12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet deze vraag bevestigend worden beantwoord.
12.1
Uit de overgelegde stukken blijkt dat er loonbeslag rust op het AOW-pensioen van verzoeker. Uit het betaaloverzicht dat verzoeker heeft overgelegd bij zijn brief van
9 september 2021 blijkt ook dat het aan verzoeker uitgekeerde bedrag aan AOW pensioen in ieder geval tot 23 september 2021 ongewijzigd is. Dit, bezien in samenhang met de onbetwiste stelling van verzoeker dat zijn resterende schuld tussen de € 30.000,- en
€ 50.000,- bedraagt, maakt dat verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook over de periode van mei 2021 tot en met januari 2022 vanwege dit beslag geen vakantietoeslag zal ontvangen.
12.2
Uit de bij de brief van verweerder van 12 augustus 2021 overgelegde draagkrachtberekening herleidt de voorzieningenrechter dat verweerder de draagkracht van verzoeker inclusief vakantietoeslag heeft vastgesteld op € 975,84. De vakantietoeslag is vastgesteld op € 69,19 per maand en het totaal inkomen van verzoeker is vastgesteld op
€ 1.478,21 per maand.
12.3
De voorzieningenrechter heeft verweerder de mogelijkheid gegeven om op basis van de door verzoeker overgelegde stukken de eerder opgemaakte draagkrachtberekening te heroverwegen en (zo nodig) een herberekening te maken van de draagkracht van verzoeker exclusief vakantietoeslag. Verweerder heeft geen nieuwe draagkrachtberekening overgelegd, ondanks het feit dat verweerder aangeeft dat niet langer in geschil is dat verzoeker over de periode van februari 2021 tot en met april 2021 geen vakantietoeslag heeft ontvangen.
12.4
De aard van de procedure verzet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter tegen verdere vertraging. De voorzieningenrechter zal daarom op basis van de eerder door verweerder overgelegde draagkrachtberekening en de door verzoeker overgelegde stukken ambtshalve een voorlopige inschatting maken van de draagkracht van verzoeker exclusief vakantiegeld. De voorzieningenrechter gaat bij deze schatting uit van een in aanmerking te nemen inkomen van € 93,45 per maand (€ 162,64 -/- € 69,19). Dit resulteert – het toepasselijke draagkrachtpercentage in aanmerking genomen – in een draagkracht van
€ 560,70.
13. Zoals hiervoor onder 10 is overwogen kleeft aan het toekennen van een voorschot een restitutierisico. Dit betekent echter niet dat moet worden afgezien van het toekennen van een voorschot wanneer zich dit risico voordoet, in een geval waarin in beginsel niet gezegd kan worden dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid verlening van bijzondere bijstand op zijn plaats is. Het restitutierisico weegt echter wel altijd mee in de beoordeling, zo ook in deze zaak. De voorzieningenrechter ziet echter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, aanleiding om aan verzoeker een voorschot toe te kennen. Uitgaande van de eigen bijdrage voor kosten van rechtsbijstand van € 819 en de draagkracht van €560,70 bedraagt het voorschot bijzondere bijstand € 258,30.
14. De voorzieningenrechter hecht er waarde aan om nogmaals op te merken dat deze uitspraak een voorlopig oordeel inhoudt. Dit betekent dat de kans bestaat dat verzoeker het voorschot alsnog moet terugbetalen aan verweerder wanneer het bezwaar alsnog ongegrond wordt verklaard. Gelet op het restitutierisico gaat de voorzieningenrechter er van uit dat verzoeker het toegekende voorschot ook daadwerkelijk zal aanwenden voor de eigen bijdrage rechtsbijstand. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat het voorschot niet kostendekkend is, zodat verzoeker het restant van de eigen bijdrage uit eigen middelen moet voldoen, bijvoorbeeld middels een betalingsregeling.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
16. Nu er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder bij wijze van voorschot bijzondere bijstand aan verzoeker moet betalen tot een bedrag van € 258,30 voor de kosten van een eigen bijdrage rechtsbijstand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Kools-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van H. de Groot, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.