ECLI:NL:RBGEL:2021:5261

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
05/201812-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na beroep op noodweer door verdachte

Op 4 oktober 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 28-jarige man uit Zaltbommel, die werd beschuldigd van mishandeling. De verdachte was aangeklaagd voor het slaan van een slachtoffer op 28 februari 2020, wat leidde tot ernstig letsel. Tijdens de rechtszitting op 20 september 2021 werd duidelijk dat de enige getuige, het slachtoffer, zich niets kon herinneren van het voorval. De officier van justitie stelde dat de verklaring van de verdachte geloofwaardig was en dat er geen bewijs was voor de tenlastegelegde mishandeling. De verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van noodweer, stellende dat de verdachte zich verdedigde tegen een onmiddellijke aanval van het slachtoffer.

De rechtbank beoordeelde de situatie en concludeerde dat de verdachte inderdaad in een noodsituatie verkeerde. De verdachte had het slachtoffer uitgenodigd om te praten, maar werd bedreigd en aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de reactie van de verdachte, het geven van een vuistslag, proportioneel was in verhouding tot de dreiging die hij ondervond. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte handelde uit zelfverdediging en dat er geen sprake was van mishandeling. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de aanklacht.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank had geoordeeld dat er geen grond was voor schadevergoeding gezien de vrijspraak van de verdachte. De rechtbank besloot dat de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/201812-20
Datum uitspraak : 4 oktober 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende aan de [adres] ,
Raadsvrouw: mr. J. Verstegen, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
20 september 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2020 te Zaltbommel, althans in Nederland, [slachtoffer] , heeft mishandeld door, eenmaal (met grote kracht) met de gebalde vuist in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer] , te slaan en/of stompen (waardoor die [slachtoffer] achterover viel en met zijn hoofd op de grond sloeg/viel en vervolgens het bewustzijn verloor), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een schedelfractuur, en/of
- een of meerdere hoofdwond(en), en/of
- een of meerdere interne en/of externe bloeduitstorting(en), en/of
- een of meerdere hersenkneuzingshaard(en)
ten gevolge heeft gehad.

2.Beoordeling van de tenlastelegging

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat over wat er precies op vrijdag 28 februari 2020 heeft plaatsgevonden moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte, nu de enige andere aanwezige, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), zich niet kan herinneren wat er die dag heeft plaatsgevonden. Ook zijn er geen andere getuigen van het voorval. Het verhaal van verdachte past bij het opgelopen letsel bij [slachtoffer] . Dat betekent dat het beroep van verdachte op noodweer opgaat. Een vuistslag is niet disproportioneel. Dat verdachte mogelijkheden had om te vluchten kan niet worden gesteld waardoor ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. De tenlastegelegde mishandeling kan daarom niet worden bewezen. De officier van justitie vordert vrijspraak.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor ontslag van alle rechtsvervolging en/of vrijspraak gepleit vanwege een gerechtvaardigd beroep op noodweer. De verdediging verzoekt voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden uit te gaan van de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft zich verdedigd op het moment dat [slachtoffer] naar hem uithaalde. Hij is niet degene geweest die het dreigende moment heeft opgezocht of uitgelokt noch is hij degene geweest die de eerste geweldshandeling pleegde. Van verdachte kon niet worden verwacht dat hij zou weglopen of terug zijn woning in zou lopen. De voordeur had verdachte immers achter zich dichtgetrokken. Hiermee is aan de subsidiariteitsvereiste voldaan. Op de slag met de blote hand van [slachtoffer] reageerde verdachte met een enkele slag met eveneens zijn blote hand. Het handelen van verdachte stond in een redelijke verhouding tot de ernst van de voorafgaande aanranding, zodat ook aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte erkent dat hij [slachtoffer] op vrijdag 28 februari 2020 een vuistslag heeft gegeven en stelt dat hij dat uit zelfverdediging heeft gedaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of aannemelijk is geworden dat verdachte zich op een gerechtvaardigde manier heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft verklaard dat hij op vrijdagavond 28 februari 2020 voor het eerst contact heeft gehad met [slachtoffer] . [slachtoffer] benaderde verdachte via zijn snapchat-account. In een kort gesprek zou [slachtoffer] bedreigingen hebben geuit richting verdachte, waarop verdachte hem uitnodigde bij hem thuis om hierover te praten. [slachtoffer] zou binnen een paar minuten bij de woning van verdachte zijn gekomen. Verdachte is naar buiten gelopen en heeft de deur achter zich dichtgetrokken. [slachtoffer] begon meteen te dreigen. Verdachte heeft [slachtoffer] verzocht om weg te gaan. [slachtoffer] zou hierdoor nog agressiever zijn geworden en hebben uitgehaald naar verdachte. Verdachte kon de klap nog net ontwijken. Hij voelde zich bedreigd en in het nauw gedreven en heeft [slachtoffer] een vuistslag op zijn kin aan de linkerzijde gegeven. Hierdoor sloeg [slachtoffer] achterover en viel met zijn hoofd heel hard op de bestrating van het tuinpad. Op verzoek van [slachtoffer] heeft verdachte hem later in de auto van [slachtoffer] naar het huis van diens moeder gereden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich niets van het incident kan herinneren en dat hij vermoedt dat hij op 28 februari 2020 van achteren is aangevallen. Het enige conflict dat hij heeft, is tussen hem en verdachte. [slachtoffer] heeft geprobeerd om verdachte telefonisch en ook via Snapchat te benaderen. Toen dat niet lukte heeft hij verdachte op zijn woonadres opgezocht en gesproken. Dat was geen fijn gesprek omdat de emoties bij verdachte opliepen. Dat gesprek was ongeveer één à twee weken voordat hij werd aangevallen.
Nu [slachtoffer] niet kan verklaren over hetgeen zich op 28 februari 2020 heeft afgespeeld, kan de rechtbank alleen indirect toetsen of hetgeen verdachte heeft verklaard voldoende betrouwbaar is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat aannemelijk is dat het is gegaan zoals verdachte heeft verklaard en of op grond daarvan kan worden geoordeeld dat verdachte vanuit noodweer heeft gehandeld.
In het dossier bevindt zich een verslag van een forensisch arts, die concludeert dat, hoewel een andere toedracht niet kan worden uitgesloten, de bij [slachtoffer] geconstateerde in- en uitwendige letsels kunnen zijn veroorzaakt door een slag tegen het aangezicht gevolgd door een val tegen bestrating met de rechterbovenzijde van het behaarde hoofd.
Uit onderzoek naar de telefoons van verdachte en [slachtoffer] gebleken dat door [slachtoffer] op 28 februari 2020 om 19:27 uur en om 19:28 uur via Snapchat contact is gezocht met verdachte. Van eerdere contacten is niet gebleken.
Tot slot is op de passagiersstoel van de auto van [slachtoffer] bloed aangetroffen.
Het is op grond van de verklaring van verdachte in combinatie met de beschreven bevindingen naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer] op 28 februari 2020 voor het eerst contact heeft gezocht met verdachte en kort daarna bij verdachte thuis is gekomen. De bevindingen van het telefoononderzoek passen niet bij de verklaring van [slachtoffer] dat er één tot twee weken eerder al contact is geweest, dat [slachtoffer] naar aanleiding daarvan bij verdachte thuis is geweest en dat sindsdien een conflict bestaat. Het gevonden bloedspoor past bij de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] na het voorval in diens eigen auto naar de woning van de moeder van [slachtoffer] heeft gereden. Het onderzoek naar de letsels geeft tot slot geen reden om te twijfelen over hetgeen verdachte heeft verklaard over hetgeen zich tussen die moment heeft afgespeeld.
Het is om die redenen dat de rechtbank – net als de officier van justitie en de raadsvrouw – aannemelijk geworden acht dat de situatie was zoals daarover door verdachte is verklaard.
Verdachte werd bij zijn eigen woning bedreigd en belaagd, waarbij naar verdachte werd uitgehaald en verdachte een klap kon ontwijken door opzij te stappen. Gelet daarop was het handelen van de verdachte waarop de tenlastelegging ziet, geboden door de noodzakelijk verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . De reactie van de verdachte is voorts binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit gebleven. Dat [slachtoffer] vervolgens ten val is gekomen en daarbij ernstig gewond is geraakt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het handelen van verdachte – het geven van een vuistslag in het gezicht – niet proportioneel was. De verdachte komt dan ook een beroep op noodweer toe.
Het geslaagde beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid aan het tenlastegelegde handelen komt te ontvallen, zodat niet kan worden bewezen dat sprake was van mishandeling. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.

3.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 11.434,49,- aan materiële schade, € 15.000,- aan smartengeld en € 63,65 aan proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat verdachte zal worden vrijgesproken voor de tenlastegelegde mishandeling. Dit betekent dat voor dit feit geen schadevergoeding kan worden toegekend. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
 veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens (voorzitter), mr. C. Kleinrensink en mr. W. Oosterbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Vogelpoel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.