ECLI:NL:RBGEL:2021:5144

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
05/130405-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang op rotonde

Op 28 september 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die betrokken was bij een fataal verkeersongeval op 5 maart 2021 in Harderwijk. De verdachte, geboren in 1958 in Frankrijk, werd beschuldigd van het veroorzaken van de dood van een fietsster door het niet verlenen van voorrang op een rotonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een personenauto de rotonde verliet zonder de van rechts komende fietsster op te merken, waardoor een aanrijding plaatsvond. De fietsster kwam ten val en overleed op 6 maart 2021 aan de gevolgen van het ongeval.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, omdat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair ten laste gelegde feit van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, omdat hij de fietsster voorrang had moeten verlenen en onvoldoende op het verkeer had gelet. De rechtbank legde een taakstraf op van 40 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden op.

De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersfouten en de gevolgen daarvan, waarbij de rechtbank rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/130405-21
Datum uitspraak : 28 september 2021
Verstek
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1958 in [geboorteplaats] (Frankrijk), wonende aan de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 maart 2021 te Harderwijk in de gemeente Harderwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Genestetstraat en/of gaande in de richting van de kruising/rotonde van de wegen, de Hoofdweg en de Vondellaan, daarmede rijdende over de weg, de Vondellaan
zeer, aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij ter plaatse goed bekend is,
- die rotonde is opgereden en/of bij het oprijden en/of rijden over die rotonde (driekwart rond) niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken, naar het zich naast de door hem, verdachte bereden rijbaan gesitueerde verplichte fietspad en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
- terwijl hij, verdachte, gehinderd werd door het licht van de laagstaande zon, alvorens naar rechts af te slaan in de richting van de Hoofdweg, zich niet of in onvoldoende mate heeft overtuigd of over voormeld fietspad verkeer naderde en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg (dat fietspad) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-terwijl voor voormelde afslag van die kruising/rotonde aan de rechter zijde van die door hem, verdachte, bereden rijbaan, een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of
- direct voor die afslag van die kruising/rotonde op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
- zonder te stoppen, naar rechts, gaande richting van die Hoofdweg is afgeslagen en/of
- heeft, hij, verdachte, geen voorrang verleend aan een over dat verplichte vrijliggende fietspad rijdende, toen hem, verdachte, dicht van rechts genaderd zijnde bestuurster van een fiets en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van voormeld reglement een/die over het verplichte vrijliggende fietspad van die kruising/rotonde/dezelfde weg rijdende bestuurster van een fiets, die zich rechts naast, dan wel dicht rechts achter hem, verdachte, bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
- is hij, verdachte, gebotst, althans in aanrijding gekomen met die fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2021 te Harderwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de rotonde gelegen op/gevormd door de kruising van de Hoofdweg en de Vondellaan,
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg (het kruisende fietspad) kon overzien en waarover deze weg (het kruisende fietspad) vrij was en/of
- terwijl voor de weg (het kruisende fietspad) aan de rechter zijde van die door hem, verdachte, bereden rijbaan, een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en/of
- direct voor die kruisende weg (het kruisende fietspad) op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
- zonder te stoppen, naar rechts, gaande richting van die Hoofdweg is afgeslagen en/of
- heeft, hij, verdachte, geen voorrang verleend aan een over dat verplichte vrijliggende fietspad rijdende, toen hem, verdachte, dicht van rechts genaderd zijnde bestuurster van een fiets en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van voormeld reglement een/die over het verplichte vrijliggende fietspad van die kruising/rotonde/dezelfde weg rijdende bestuurster van een fiets, die zich rechts naast, dan wel dicht rechts achter hem, verdachte, bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
is hij, verdachte, gebotst, althans in aanrijding gekomen met die fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 maart 2021 reed verdachte als bestuurder van een personenauto over de rotonde gelegen op de kruising van de Hoofdweg en de Vondellaan in Harderwijk. Verdachte reed vanaf de Vondellaan driekwart de rotonde rond om de Hoofdweg op te rijden. [2] De rotonde bestond uit een hoofdrijbaan met één rijstrook en een vrijliggend verplicht fietspad waarop men dezelfde verplichte rijrichting dient te volgen als het verkeer op de hoofdrijbaan. Komende vanuit de oorspronkelijke rijrichting van verdachte was de rand tussen de hoofdrijbaan van de rotonde en de daarop aangesloten rijstrook van de Hoofdweg richting de Deventerweg gemarkeerd met onderbroken witte strepen. Na deze strepen volgde op circa 7 meter een rij haaientanden, waarachter het vrijliggende fietspad en een zebrapad gelegen waren. De beide rijstroken van de Hoofdweg waren hier van elkaar gescheiden door middel van een verhoogde middengeleider. Voor het kruisende fietspad waren haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), aangebracht, inhoudende: “bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg.” Vóór de rij haaientanden was bord B6 geplaatst inhoudende: “verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg.” [3]
Een bestuurster van een elektrische fiets reed op het fietspad van genoemde rotonde. [4] Verdachte is zonder te stoppen vanaf de rotonde rechts afgeslagen richting de Hoofdweg. Hij heeft hierbij, in strijd met artikel 18 lid 1 van het RVV 1990, de van rechts komende fietsster geen voorrang verleend waardoor een aanrijding tussen de auto van verdachte en de fietsster ontstond. De fietsster, [slachtoffer] , kwam hierdoor ten val. [5] De bestuurster van de fiets is op 6 maart 2021 als gevolg van deze aanrijding overleden. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Er is sprake geweest van een langer durende onoplettendheid waardoor verdachte de fietsster niet heeft gezien. Daarnaast had verdachte moeten stoppen voor de rij haaientanden nu hij werd gehinderd door de laagstaande zon. Dit levert aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet op.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte bij het verlaten van de rotonde geen voorrang heeft verleend aan de fietsster en zonder te stoppen met haar in aanrijding is gekomen als gevolg waarvan zij ten val is gekomen en later is overleden. Aan verdachte wordt verweten dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1995. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ter plaatse bekend is. Hij keek naar rechts toen hij de rotonde wilde verlaten. Hij keek tegen de zon in, maar had wel goed zicht op het fietspad. Hij heeft niemand op het fietspad zien rijden. Hij reed stapvoets en gaf gas bij om de rotonde te verlaten. Toen hij het fietspad redelijk voorbij was hoorde hij een klap. Tijdens de aanrijding heeft hij het slachtoffer niet gezien.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt op welk moment de fietsster de rotonde opreed, vanuit welke richting zij kwam en met welke snelheid zij reed. Uit het dossier kan enkel worden afgeleid dat zij aan de rechterkant van de auto van verdachte met de auto in botsing is gekomen. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat verdachte haar gedurende meerdere momenten heeft kunnen waarnemen, zoals door de officier van justitie is gesteld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat van verdachte niet verwacht hoefde te worden dat hij zou stoppen voor de rij haaientanden. Hij heeft immers zelf verklaard dat hij tegen de zon in keek, maar wel goed zicht had op het fietspad maar de fietsster niet heeft gezien. Ook op basis van het zichtonderzoek van de verkeersongevallenanalyse kan niet de conclusie worden getrokken dat de stand van de zon een dermate nadelig effect had op de zichtbaarheid van de fietsster dat zij in het geheel niet opgemerkt zou kunnen worden.
Uit het dossier kan daarom niet meer worden afgeleid dan dat een tragisch verkeersongeval is ontstaan doordat verdachte de fietsster niet heeft gezien en haar geen voorrang heeft verleend, terwijl hij bij het verlaten van de rotonde wel naar het fietspad heeft gekeken. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele niet of te laat zien van een andere verkeerdeelnemer onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te kunnen aannemen. Daarvoor moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is hier, hoe ernstig de gevolgen ook zijn, geen sprake. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem derhalve daarvan vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van overtreding van het subsidiair tenlastegelegde artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vaststaat dat verdachte de fietsster voorrang had moeten verlenen. Verdachte is bovendien bekend met de verkeersituatie ter plaatse en had bedacht moeten zijn op verkeer dat van het fietspad behorende bij de rotonde gebruik maakte. Verdachte heeft de fietsster tijdens de aanrijding echter in het geheel niet gezien en heeft derhalve onvoldoende gelet op het verkeer dat hij voorrang had moeten verlenen. Feit is immers dat de fietsster daar op dat moment wel fietste en dus ook zichtbaar moet zijn geweest. Door aldus geen voorrang te verlenen heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer op de weg gehinderd.
De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 maart 2021 te Harderwijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op
de weg,de rotonde gelegen op/gevormd door de kruising van de Hoofdweg en de Vondellaan,
- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg (het kruisende fietspad) kon overzien en waarover deze weg (het kruisende fietspad) vrij was en/of
- terwijl voor de weg (het kruisende fietspad) aan de rechterzijde van die door hem, verdachte, bereden rijbaan, een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg", was geplaatst en
/of
- direct voor die kruisende weg (het kruisende fietspad) op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
- zonder te stoppen, naar rechts, gaande richting van die Hoofdweg is afgeslagen en
/of
- heeft, hij, verdachte, geen voorrang verleend aan een over dat verplichte vrijliggende fietspad rijdende, toen hem, verdachte, dicht van rechts genaderd zijnde bestuurster van een fiets en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van voormeld reglement een
/dieover het verplichte vrijliggende fietspad van die kruising/rotonde/dezelfde weg rijdende bestuurster van een fiets, die zich rechts naast, dan wel dicht rechts achter hem, verdachte, bevond, niet voor heeft laten gaan en
/of
is hij, verdachte,
gebotst, althansin aanrijding gekomen met die fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt,en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd.
althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde tot een taakstraf van 150 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de periode van één jaar.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft met zijn auto een rotonde verlaten zonder een van rechts komende fietsster op te merken en aan haar voorrang te verlenen. Verdachte heeft de fietsster aangereden. Als gevolg van het door het ongeval opgelopen letsel is de bestuurster van de fiets overleden. Verdachte heeft de gevolgen van zijn handelen uiteraard niet gewild. Feit is echter wel dat door het gevaar dat verdachte op de weg liet ontstaan iemand is overleden en de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed is aangedaan. Tijdens de zitting hebben de echtgenoot en de dochter door middel van het spreekrecht op indringende wijze verwoord wat het verlies van hun vrouw en moeder voor hen betekent. Ook voor verdachte geldt dat hij de last van het ongeval zal moeten dragen.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten soms grote en onherstelbare gevolgen hebben. Hoewel ook die gevolgen in de strafoplegging kunnen worden betrokken, moet naar het oordeel van de rechtbank bij de bestraffing van dit soort verkeersfouten met name worden gelet op de ernst van de fout. In zaken zoals deze, waarbij de verkeersfout bestaat uit het onvoldoende letten op verkeer dat voorrang heeft, worden doorgaans geldboetes opgelegd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een uitkering uit de Ziektewet ontvangt en dat hij schulden heeft. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om aan hem geen geldboete, maar een taakstraf op te leggen. De rechtbank zal een taakstraf opleggen van 40 uur. Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte te doordringen van de noodzaak in de toekomst oplettend te zijn in het verkeer, aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden met een proeftijd van twee jaar opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt verdachte wegens het bewezenverklaarde een t
aakstraf op van 40 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
 ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
2 maanden;
 bepaalt dat deze ontzegging
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
 bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. M.R. Backer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 september 2021.
mr. Backer is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021100691, gesloten op 11 mei 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2 en het proces-verbaal voorgeleiding aanhouding met de verklaring van verdachte, p. 17.
3.Verkeersongevallenanalyse, p. 35.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 8.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 19.
6.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4 en een schriftelijk bescheid, zijnde een schouwverslag van 6 maart 2021, p. 2.