ECLI:NL:RBGEL:2021:5142

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
05/018866-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstal van een Iphone 7 met geweld, maar vrijspraak voor diefstal met geweld

Op 28 september 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een Iphone 7, gepleegd op 5 november 2017 in Ede. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal met geweld, maar dat de diefstal van de telefoon wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de herkenning van de verdachte door verbalisanten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding van € 400,00 toegewezen voor de materiële schade die voortvloeide uit de diefstal van de telefoon. De rechtbank verklaarde de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat deze niet direct voortvloeiden uit het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/018866-19
Datum uitspraak : 28 september 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] , wonende aan het [adres] .
Raadsvrouw: mr. E.D. van Elst, advocaat in Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2017, te Ede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een I-phone 7, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) een portierruit van de auto waarin die [slachtoffer] zich bevond, ingeslagen en/of vernield en/of (vervolgens) die [slachtoffer] aan zijn kleding vast gepakt en/of die [slachtoffer] door de opening naar buiten getrokken en/of die [slachtoffer] op/tegen de grond gegooid en/of gesmeten en/of geduwd en/of geslagen.
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Het proces-verbaal waarin twee verbalisanten hebben geverbaliseerd dat ze verdachte ter plaatse herkennen kan niet als bewijs dienen nu hieruit niet blijkt op grond waarvan zij verdachte herkennen. Ook blijkt niet of de persoon die voor verdachte is aangezien zich ter plaatse heeft geïdentificeerd. Bovendien heeft verdachte naar voren gebracht dat hij ten tijde van het tenlastegelegde feit niet in Nederland was, maar op vakantie in Marokko. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel sprake is van voldoende wettig bewijs, dan vindt de raadsvrouw dat de rechtbank niet de overtuiging zou kunnen krijgen dat verdachte het feit heeft gepleegd, omdat verdachte niet het type is dat dergelijke feiten pleegt.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 5 november 2017 in Ede met zijn auto moest stoppen omdat een auto voor hem op de rem trapte. Er stapte een man uit die tegen aangever zei dat aangever hem zou hebben afgesneden. Nadat de politie ter plaatse was geweest en er schadeformulieren waren ingevuld reed aangever richting zijn huis. Hij werd vervolgens door twee auto’s nogmaals tot stoppen gedwongen. De inzittenden stapten uit de auto’s en sloegen het raam aan de bestuurderszijde van de auto van aangever in. Aangever werd door drie personen uit het raam getrokken, waaronder een persoon met opgeschoren haar dat met gel achterover geslagen was. Deze persoon droeg een donkere strak getailleerde zomerjas en een spijkerbroek. Aangever moest van één van de jongens de kofferbak in, maar de persoon met het opgeschoren haar gaf aan dat hij de mobiele telefoon van aangever had en dat het zo goed was. Een andere persoon zei dat ze de telefoon van aangever hadden en dat aangever achter hen aan moest rijden. Aangever is vervolgens tot een afslag achter hen aangereden. [2] De telefoon betrof een Iphone 7. [3]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen op 5 november 2017 om 1.22 uur een melding dat er sprake was van een conflict vanwege een aanrijding. Ter plaatse waren meerdere personen aanwezig. Zij herkenden diverse van deze personen ambtshalve, waaronder verdachte. Verbalisanten hebben verdachte tweemaal gevraagd zich niet met het conflict te bemoeien. Nadat de schadeformulieren waren ingevuld vertrok verdachte met een andere persoon in een [merk 1] met kenteken [kenteken] . [4]
Later in de nacht kregen verbalisanten de melding dat aangever was mishandeld. Een collega gaf het signalement door van de man die de telefoon van aangever had weggenomen. Dit betrof een Marokkaanse jongen van ongeveer 1.75 m lang, met zwart achterover gekamd haar wat aan de zijkant opgeschoren was en bovenop wat langer was. De man was gekleed in een blauwe jas van het merk [merk 2] . Beide verbalisanten herkenden verdachte in dit signalement. [5]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat ze op 5 november 2017 rond 1.45 uur in Ede zag dat een auto door twee andere auto’s werd klemgereden. Een paar mannen stapten uit en ze hoorde geschreeuw. Ook hoorde ze één van de mannen zeggen dat ze zijn geld en telefoon hadden en dat de man hen moest volgen. [6]
Verdachte heeft verklaard dat de [merk 1] met kenteken [kenteken] op 5 november 2017 op zijn naam stond. [7]
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat er in de nacht van 5 november 2017 sprake is geweest van twee incidenten die elkaar kort in tijd opvolgden. Tijdens het eerste incident werd aangever klemgereden. Tijdens het tweede incident werd hij weer klemgereden, werd hij mishandeld en werd zijn telefoon meegenomen.
Verdachte is tijdens het eerste incident door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkend als een van de daar aanwezige personen. Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, de verbalisanten in het proces-verbaal niet specifiek hebben opgenomen waaraan ze verdachte herkenden doet aan de betrouwbaarheid van die herkenning niet af. Zij hebben verdachte op de locatie gezien en met hem gesproken, terwijl hij hen ambtshalve bekend was. Het herkennen van een bekende onder dergelijke omstandigheden is van een heel andere orde dan een herkenning van een persoon van een foto of film. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de herkenning door verbalisanten van verdachte te twijfelen en vindt die dan ook betrouwbaar. Steun voor dat oordeel ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de bedoelde persoon is weggereden in de [merk 1] die destijds op naam van verdachte stond.
Door aangever is verklaard dat zijn telefoon is weggenomen door een van de personen die hem mishandelden. Hij heeft van die persoon een signalement opgegeven. De verbalisanten die bij het eerste incident aanwezig waren hebben verdachte in dat signalement herkend. Dat signalement – een beschrijving van een haardracht en een specifieke jas – is voldoende onderscheidend om iemand uit een groep van enkele personen te kunnen onderscheiden. Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, die beschrijving op zichzelf en in het algemeen op veel Marokkaanse jongens van toepassing kan zijn, doet daaraan niet af.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die de telefoon van aangever heeft gepakt en dat verdachte vervolgens samen met anderen is weggereden en dat daarbij is gezegd dat aangever hen moest volgen. Voor zover bij verdachte en zijn medeverdachten op dat moment al het voornemen bestond de telefoon later terug te geven, bestond dat voornemen kennelijk alleen onder de voorwaarde dat aangever hen zou volgen. Het is om die reden dat de rechtbank van oordeel is dat het wegnemen plaatsvond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de Iphone 7 van aangever heeft gestolen.
Dat verdachte, zoals hij bij de politie heeft gesteld en ter zitting heeft herhaald, tijdens het tenlastegelegde op vakantie in Marokko was, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij op het moment van het tenlastegelegde handelen al in Marokko was. De verklaring van verdachte ter zitting dat vakantie voor hem begint op het moment dat hij in Nederland naar het vliegveld vertrekt en de omstandigheid dat in zijn (inmiddels niet meer beschikbare) paspoort een stempel van de Marokkaanse autoriteiten van inreis in Marokko van 5 november 2017 staat, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het tenlastegelegde vond plaats in de nacht van 5 november 2017. De datumstempel in het paspoort van verdachte op genoemde datum sluit niet uit dat verdachte op dat moment nog in Nederland was en dat hij later op de dag naar Marokko is vertrokken en daar is aangekomen.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij in vereniging geweld tegen aangever heeft gepleegd met het oogmerk om de diefstal van de telefoon voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om de vlucht mogelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat dit oogmerk niet uit de bewijsmiddelen is af te leiden. Er is geweld tegen aangever gepleegd én zijn telefoon is gestolen. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat het geweld is toegepast om de diefstal of de vlucht daarna mogelijk of gemakkelijker te maken.
De rechtbank acht gelet hierop diefstal met geweld niet wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 november 2017, te Ede,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
een I-phone 7,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehorende
, te wetenaan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) een portierruit van de auto waarin die [slachtoffer] zich bevond, ingeslagen en/of vernield en/of (vervolgens) die [slachtoffer] aan zijn kleding vast gepakt en/of die [slachtoffer] door de opening naar buiten getrokken en/of die [slachtoffer] op/tegen de grond gegooid en/of gesmeten en/of geduwd en/of geslagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
“diefstal in vereniging”.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de tenlastegelegde diefstal met geweld zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur. Hij heeft bij de hoogte van de strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan vraagt ze de rechtbank om hiermee bij de strafoplegging rekening te houden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een telefoon van aangever weggenomen. Hoewel diefstal met geweld niet bewezen kan worden verklaard, hebben verdachte en zijn mededaders ook geweld tegen aangever gebruikt. In de chaos die ontstond door het geweld heeft verdachte kennelijk de gelegenheid gezien de telefoon van aangever te pakken. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte en zijn medeverdachten aangever door het geweld en het wegnemen van zijn telefoon wilden dwingen een schadeformulier op de door hen gewenste manier in te vullen. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van “enkel” een diefstal van een telefoon. Deze achtergrond en het toegepast geweld worden daarom in strafverhogende zin meegewogen.
De rechtbank constateert dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken. Verdachte is in oktober 2018 in verzekering gesteld. Dat moment kan als begin van de vervolging worden aangemerkt, waardoor sprake is van een overschrijding van bijna één jaar. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 80 uur.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend in verband met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van
€ 3.880,00 voor materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de schadepost verhuiskosten. Van deze schadepost kan namelijk niet worden vastgesteld dat dit een direct gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit voor toewijzing vatbaar is, echter dient de hoogte hiervan te worden gematigd. De officier van justitie vraagt toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door haar bepleitte vrijspraak. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen dan dient de benadeelde partij alsnog in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de gevorderde schade niet is onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank alleen enkelvoudige diefstal - en niet de ten laste gelegde diefstal met geweld - bewezen heeft verklaard, kan alleen schade die uit dit feit voortvloeit voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betekent dat alleen de schade vanwege diefstal van de telefoon kan worden toegewezen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De benadeelde partij heeft vanwege genoemde diefstal een schadebedrag van € 909,00 gevorderd. Nu daarbij geen rekening is gehouden met afschrijving van een telefoon, zal de rechtbank de door de benadeelde partij geleden schade op een bedrag van € 400,00 begroten. Dit bedrag zal de rechtbank toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017.
De overige gevorderde schadeposten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade van de bewezenverklaarde diefstal. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor die onderdelen niet-ontvankelijk verklaren.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 5 november 2017.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt verdachte wegens het bewezenverklaarde een
taakstraf op van 80 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële/immateriële schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 400,00 aan materiële schade. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2017 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 8 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn, voorzitter, mr. T. Bertens en mr. M.R. Backer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 september 2021.
mr. Backer is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017512031, gesloten op 9 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 37 en 38.
3.Bijlage goederen, p. 41.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81 en 82.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81, 82 en 83.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 76.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 107.