ECLI:NL:RBGEL:2021:5116

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
05/169614-20, 05/285601-19, 05/287539-19, , 05/163644-20, 05/061475-21 en 05/186036-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van veelpleger wegens vermogensdelicten met voorwaardelijke ISD-maatregel

Op 27 september 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte, die als veelpleger bekend stond, veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De zaak omvatte verschillende parketnummers, waaronder 05/169614-20, 05/285601-19, 05/287539-19, 05/163644-20, 05/061475-21 en 05/186036-21. De verdachte was beschuldigd van diefstal, verduistering, vernieling en wederspannigheid tegen ambtenaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van goederen, waaronder een mobiele telefoon, bankpassen en een boormachinekoffer, en dat hij zich had verzet tegen de aanhouding door politieambtenaren. De rechtbank heeft enkele feiten bewezen verklaard, maar ook vrijspraken uitgesproken voor andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische stoornissen en het hoge recidiverisico. De ISD-maatregel werd opgelegd om de verdachte te helpen bij zijn behandeling en om verdere criminaliteit te voorkomen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van diefstal en vernieling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/169614-20, 05/285601-19, 05/287539-19, , 05/163644-20, 05/061475-21 en 05/186036-21 (ttz. gev.)
Vordering na voorwaardelijke veroordeling: 05/720340-18 en 16/236616-15
Datum uitspraak : 27 september 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. B.M.A. Kersten, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/169614-20
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Epe
- een mobiele telefoon,
- een ID-bewijs,
- een bankpas en/of
- een creditcard,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2020 tot en met 28 juni 2020 te Epe,
een goed, te weten:
- een pinpas ten name van [slachtoffer 1] ,
- een creditcard ten name van [slachtoffer 1] en/of
- een mobiele telefoon
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij/zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2020 te Apeldoorn opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten (een foto van) het identiteitsbewijs van [slachtoffer 2] ander heeft gebruikt door die foto van voornoemd identiteitsbewijs te tonen ten behoeve van de overschrijving van een auto (merk: BMW) met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Harderwijk een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2020 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk een stofzuigermachine, in elk geval een deur(tje) van deze stofzuigermachine, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 28 juni 2020 te Epe, een goed, te weten een bankpas/pinpas ten name van [slachtoffer 5] heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van parketnummer 05/285601-19
hij in of omstreeks het tijdvak van 26 november 2019 tot en met 27 november 2019, te Dronten en/althans (elders) in Nederland, opzettelijk een auto (van het merk BMW), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten uit hoofde van het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van parketnummer 05/287539-19
hij op of omstreeks 16 november 2019 te Vaassen, gemeente Epe, en/althans (elders) in Nederland, opzettelijk een auto (van het merk Audi, type A6), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten voor het maken van een proefrit, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van parketnummer 05/163644-20
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Epe tezamen en in vereniging met een ander, een boormachinekoffer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2020 te Epe tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om een boormachinekoffer en/of een of meerdere goederen naar zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, immers heeft hij verdachte en/of zijn mededader,
- het erf, gelegen op/aan de [adres 3] , van die [slachtoffer 8] betreden en/of (vervolgens)
- de schuur (die op dat erf staat) betreden en/of
- in die schuur zoekend rondgekeken en/of
- een boormachinekoffer, in elk geval enig goed, gepakt en/of vastgehouden en/of verplaatst
en/of (vervolgens)
- die boormachinekoffer, in elk geval enig goed, buiten de schuur neergezet, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te 't Harde, gemeente Elburg, een hoeveelheid benzine (ter waarde van € 87,11), in elk geval een hoeveelheid brandstof, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] gevestigd op/aan de [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te 't Harde, gemeente Elburg, opzettelijk een hoeveelheid benzine (ter waarde van € 87,11), in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] gevestigd op/aan de [adres 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de [adres 2] , had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van parketnummer 05/061475-21
hij op of omstreeks 24 januari 2021 te Heerde opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 10] , in elk geval aan een ander dan aan hem verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Ten aanzien van parketnummer 05/186036-21
hij op of omstreeks 2 februari 2021 te Wezep, gemeente Oldebroek, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtenaar/ambtenaren, [slachtoffer 11] , aspirant van politie Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 12] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, immers heeft hij, verdachte, toen voornoemde verbalisanten hem wilden aanhouden teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor,
- een of meerdere malen zijn, verdachtes, lichaam weg gedraaid en/of getrokken en/of zich in
tegengestelde richting bewogen dan de verbalisant(en) hem trachtte(n) te bewegen en/of
- zijn, verdachtes, hoofd naar beneden gekanteld en/of (vervolgens) die [slachtoffer 12] in zijn
(onder)arm en/of jas gebeten, althans een bijtende beweging gemaakt in de richting van (de
arm van) die [slachtoffer 12] .

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

2.1.
Vrijspraken
Ten aanzien van parketnummer 05/169614-20, feit 2 (identiteitsfraude van [slachtoffer 2] )
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigd bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte zonder toestemming van aangever gebruik heeft gemaakt van haar identiteitsbewijs.
Ten aanzien van parketnummer 05/169614-20, feit 4 (diefstal van de pinpas van [slachtoffer 5] )
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigd bewijs.
Ten aanzien van parketnummer 05/287539-19 (verduisteren van de Audi van [slachtoffer 7] ) en ten aanzien van parketnummer 05/285601-19 (verduisteren van de BMW van [slachtoffer 6] )
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden dat verdachte het goed anders dan door misdrijf onder zich had. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte in beide gevallen de auto van meet af aan heeft meegenomen met de intentie deze niet terug te brengen
Ten aanzien van parketnummer 05/163644-20, feit 2 primair (diefstal van een hoeveelheid benzine van de [slachtoffer 9] )
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken aangezien het bewijs ontbreekt dat verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de benzine had.
2.2.
Bekennende verdachte
Ten aanzien van de hierna te noemen feiten is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer05/169614-20 [1] , feit 3 primair (diefstal van geld van [slachtoffer 3] / [slachtoffer 4] )
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] / [slachtoffer 4] , pag. 116-117;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2021.
Ten aanzien van parketnummer05/163644-20 [2] , feit 2 subsidiair (verduistering van een hoeveelheid benzine van de [slachtoffer 9] )
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 9] / [slachtoffer 9] , pag. 59-60;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2021.
Ten aanzien van parketnummer05/061475-21 [3] (vernieling van een ruit van [slachtoffer 10] )
  • het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , pag. 5;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2021.
2.3.
Bewijsvoering overige feiten
Ten aanzien van parketnummer 05/169614-20 (diefstal van goederen van [slachtoffer 1] )
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal aangezien verdachte niet degene was die de pasjes en de telefoon heeft gestolen en dat hij er enkel bij stond toen deze goederen door een ander werden gestolen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
In een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat op 28 juni 2020, op grond van meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet, de auto van verdachte in beslag is genomen. Bij doorzoeking van de kofferbak troffen de verbalisanten een plastic tas aan van supermarkt Jumbo. In deze tas zat, naast een lifehammer en reservelampjes voor een voertuig, ook een brief aan van een organisatie genaamd [naam 1] uit Apeldoorn, die was gericht aan verdachte. Naast deze spullen troffen verbalisanten in deze plastic tas ook een ING creditcard aan op naam van [slachtoffer 1] . Uit onderzoek bleek dat de creditcard als gestolen geregistreerd stond. [4]
Aangever [slachtoffer 1] , beheerder van park [naam 2] aan de Veldkamperweg in Epe, heeft verklaard dat hij op 15 juni 2020 zijn golfkar even voor de receptie had geparkeerd en dat hij na ongeveer 10 minuten binnen te zijn geweest, bemerkte dat zijn telefoon (een Samsung A5), zijn ID kaart, een creditcard en een ING bankpas uit zijn golfkar gestolen waren. [5]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op 20 juni 2020 bij hem thuis was en dat zijn vriendin [getuige 2] er ook was. [getuige 2] vroeg hoe verdachte aan zijn geld kwam en [getuige 1] hoorde verdachte daarop zeggen dat hij zich bezighield met het leeghalen van chalets en hotelkluizen. Ook vertelde verdachte dat hij ergens had gelopen en dat hij toen een telefoon had gevonden, samen met een portemonnee en pasjes. Verdachte liet op zijn telefoon ook foto’s zien van een creditcard, ID kaart en pasjes. Die pasjes waren van dezelfde persoon. [getuige 1] hoorde verdachte zeggen dat hij bij het rijbewijs en de ID kaart die hij gevonden had, ook nog contant geld en een telefoon gevonden had. Verdachte heeft deze telefoon, een Samsung, vervolgens verkocht aan [getuige 3] . Verdachte vertelde hem dat die spullen op een golfkar hadden gelegen. Vervolgens zijn ze een stuk gaan rijden in de auto van verdachte. Ze reden door het bosgebied vanaf Heerde naar Wissel en op het moment dat ze langs een bungalow reden, hoorde [getuige 1] verdachte zeggen ‘hier heb ik de pasjes vandaan.’ [getuige 1] dacht dat het om bungalowpark [naam 2] ging. [6]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat ze de telefoon die zij in haar bezit heeft, heeft gekregen van verdachte. Het betreft een Samsung A5 met hetzelfde IMEI nummer als de gestolen telefoon. [7]
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de goederen uit de golfkar. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte heeft horen zeggen dat hij een creditcard, een ID kaart, een bankpasje en een telefoon bij een golfkar had gevonden en zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 3] hebben verklaard dat [getuige 3] de telefoon later van verdachte heeft gekregen/gekocht. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in overweging de vindplaats van de bankpas, namelijk in een plastic tas in de kofferbak van de auto van verdachte, met in die tas een brief die gericht is aan verdachte. De verklaring van verdachte dat [getuige 3] de pasjes en de telefoon heeft weggenomen terwijl hij erbij stond, acht de rechtbank gelet op het vorenstaande dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde diefstal van de goederen uit de golfkar.
Ten aanzien van parketnummer 05/163644-20
Feit 1 primair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking aangezien het medeverdachte [getuige 1] was die de deur heeft ingetrapt en de koffer met daarin de boormachine uit de schuur heeft gepakt op het moment dat verdachte even verderop bij zijn auto was. Ten aanzien van de kwalificatie geeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat ze op 20 juni 2021 in haar chalet zat op vakantiepark [naam 2] in Epe. Omstreeks 21.15 uur zag ze twee mannen bij het chalet van de buren lopen die ze niet kende. Ze zag dat de mannen in het huisje keken en even later weer wegliepen. Even later zag ze de twee mannen terugkomen en zag ze dat één van de mannen een harde trap tegen het schuurdeurtje gaf. Ze is naar buiten gelopen op het moment dat de mannen weer wilden weglopen. Ze zag dat één van de mannen een gereedschapskoffer in zijn handen had. Getuige heeft ze vervolgens aangesproken en heeft gezegd dat ze het koffertje moesten laten staan. Ze hoorde één van de mannen zeggen dat ze het koffertje voor de eigenaar van het chalet moesten ophalen. De mannen hebben de koffer laten staan en zijn vervolgens in een Audi met kenteken [kenteken] , vertrokken. [8]
Aangever [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij op 20 juni 2020 is gebeld door de buurvrouw die naast zijn chalet woont met de mededeling dat ze twee mannen had overlopen die een Makita boormachine wilden stelen van aangever. Aangever heeft een Makita boormachine in zijn schuur liggen. Zowel het chalet als de schuur waren op slot. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [getuige 1] en [getuige 2] langs dezelfde camping reden als waar hij eerder de telefoon en de pasjes bij de golfkar had gevonden en dat ze daar zijn gestopt bij een chalet. Ze stopten bij de camping omdat ze wilden kijken of er iets te halen viel. Verdachte is bij dit chalet gestopt omdat het een groot chalet was met een aantal speeltoestellen buiten en dat kon wel eens interessant zijn. Ze zagen ook de schuur ernaast en dachten misschien ligt daar wat in. Ze hebben eerst door de ramen van het chalet naar binnen gekeken om te kijken of daar iets lag om te stelen. Toen zijn hij en [getuige 1] naar de schuur gelopen. Daar hebben ze ook naar binnen gekeken en toen zagen ze de boormachine liggen. Ze probeerden de deur open te maken, maar dit lukte niet. Verdachte is vervolgens teruggelopen naar de auto om een schroevendraaier op te halen. Op weg naar de auto hoorde hij een klap en hij zag dat de deur open was. Verdachte is toen weer naar het schuurtje gelopen. Ze zagen verder niemand en [getuige 1] heeft toen die koffer gepakt. Echter, ineens stond de buurvrouw naast hen met de vraag wat ze aan het doen waren. Verdachte heeft vervolgens een smoes opgehangen over dat hij de koffer voor iemand moest ophalen. [getuige 1] heeft de koffer vervolgens weer neergezet en ze zijn met een rotvaart de camping afgereden. [10]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich, samen met medeverdachte [getuige 1] , schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden. Verdachte en [getuige 1] zijn gestopt bij dit chalet op de camping omdat ze wilden kijken of daar iets te halen viel. Beiden hebben vervolgens door het raam van het chalet naar binnen gekeken, zijn samen naar het schuurtje gelopen en hebben geprobeerd om de deur open te krijgen. Toen dat na enig proberen lukte zijn beiden in de schuur gegaan en heeft [getuige 1] het koffertje gepakt. Op het moment dat ze door de buurvrouw zijn aangesproken, heeft verdachte een smoes opgehangen waarna ze zijn vertrokken zonder koffertje.
Ten aanzien van parketnummer 05/186036-21 [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit aangezien onduidelijk is waar de wederspannigheid zou moeten hebben plaatsgevonden; in of buiten de auto en dat daarnaast de lezing van verdachte over het gebeuren anders is dan het relaas van de verbalisanten met betrekking tot het afgeven van de sleutels en het bijten in de jas van een verbalisant.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
In een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat verdachte op 2 februari 2021 – na een achtervolging in zijn auto – is aangehouden in verband met een overtreding inzake de Wegenverkeerswet. Op het moment dat de auto stopte heeft verbalisant [slachtoffer 12] zijn auto achter de auto van verdachte geparkeerd en is in de richting het bestuurdersportier van de auto gerend.
[slachtoffer 12] zag dat het portier op een kier stond en hij heeft het portier geopend. Vervolgens heeft hij verdachte bij zijn jas gegrepen om te voorkomen dat hij weg zou gaan. Verbalisant [slachtoffer 11] hoorde verdachte met luide stem schreeuwen dat [slachtoffer 12] hem los moest laten. [slachtoffer 12] heeft toen tegen verdachte gezegd dat hij uit moest stappen en probeerde hem daarbij ook het voertuig uit te trekken. Hij voelde dat verdachte zich verzette door zich vast te klampen aan het stuur en door zich los te trekken. [slachtoffer 12] probeerde daarop de sleutel uit het contact te halen, maar constateerde dat de sleutel al uit het contact was. Vervolgens werkte verdachte deels mee en stapte hij het voertuig uit waarbij verbalisanten hem begeleidden en hem samen tegen het voertuig hebben gedrukt. [slachtoffer 12] heeft verdachte vervolgens meegedeeld dat hij was aangehouden in verband met overtreding van artikel 9 Wegenverkeerswet. Omdat de verdachte onvoorspelbaar en agressief reageerde en tevens vluchtgevaarlijk was, hebben verbalisanten hem de transportboeien aangelegd en geplaatst in het dienstvoertuig. Vervolgens onderzochten verbalisanten verdachte aan zijn kleding.. Verbalisanten zagen dat verdachte zich bleef verzetten door zijn lichaam weg te draaien in de richting van het openstaande portier. Daarbij kantelde hij zijn hoofd naar beneden. Terwijl verdachte zijn hoofd naar beneden kantelde, beet hij in de richting van de linker onderarm van [slachtoffer 12] . [slachtoffer 12] zag en voelde dat verdachte in zijn jas beet en zijn arm zelf niet raakte. Hij zag dat verdachte met grote pupillen uit zijn ogen keek en hij hoorde hem weer schreeuwen. Hierop heeft [slachtoffer 12] het onderzoek aan de kleding gestaakt. [slachtoffer 11] , zag hoe verdachte collega [slachtoffer 12] beet en hierop heeft hij hem bij zijn voorhoofd gegrepen en zijn hoofd omhoog geduwd. [12]
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat het verzet heeft plaatsgevonden in het dienstvoertuig. Verbalisanten hadden het idee dat verdachte de autosleutels in zijn kleding had verstopt en verbalisanten hebben verdachte daarop meegedeeld dat ze hem wilden fouilleren. Verbalisanten zagen dat verdachte op dat moment begon te schreeuwen en erg wild werd. Ze hoorden verdachte meerdere keren schreeuwen dat ze geen recht hadden om zijn autosleutel in beslag te nemen. Verbalisant [slachtoffer 12] heeft toen geprobeerd verdachte te fouilleren.
Verdachte heeft ter zitting over het verzet verklaard dat het klopt dat hij geschreeuwd heeft en dat hij, toen een agent hem vasthad en zij hem fouilleerden in de dienstauto, naar voren is gebogen om zichzelf zo klein mogelijk te maken. Ook heeft hij geprobeerd zichzelf los te krijgen door naar voren heen en weer te bewegen. [13]
Gelet op het relaas van de verbalisanten [slachtoffer 12] en [slachtoffer 11] , dat deels wordt ondersteund door de verklaring die verdachte hierover op de zitting heeft afgelegd, in het bijzonder de plek waar het verzet van verdachte zich heeft afgespeeld, namelijk in het dienstvoertuig, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/169614-20
1.
hij op
of omstreeks15 juni 2020 te Epe
- een mobiele telefoon,
- een ID-bewijs,
- een bankpas en
/of
- een creditcard,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3.
hij op
of omstreeks14 juni 2020 te Harderwijk een hoeveelheid geld,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebrachtdoor middel van braak,
verbreking, inklimming.
Ten aanzien van parketnummer 05/163644-20
1.
hij op
of omstreeks20 juni 2020 te Epe tezamen en in vereniging met een ander, een boormachinekoffer,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft gebrachtdoor middel van braak
en/of verbreking;
2.
hij op
of omstreeks6 juni 2020 te 't Harde, gemeente Elburg, opzettelijk een hoeveelheid benzine (ter waarde van € 87,11),
in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] gevestigd op/aan de [adres 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachteen welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de [adres 2] , had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Ten aanzien van parketnummer 05/061475-21
hij op
of omstreeks24 januari 2021 te Heerde opzettelijk en wederrechtelijk
(een)ruit(en
), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 10] ,
in elk geval aan een ander dan aan hem verdachte, toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Ten aanzien van parketnummer 05/186036-21
hij op
of omstreeks2 februari 2021 te Wezep, gemeente Oldebroek, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen
(een) ambtenaar/ambtenaren, [slachtoffer 11] , aspirant van politie Eenheid Oost-Nederland en
/of[slachtoffer 12] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
zijn/hun bediening, immers heeft hij, verdachte, toen voornoemde verbalisanten hem wilden aanhouden teneinde hem onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor,
-
een ofmeerdere malen zijn, verdachtes, lichaam weg gedraaid
en/of getrokkenen
/ofzich in
tegengestelde richting bewogen dan de verbalisant(en) hem trachtte(n) te bewegen en
/of
- zijn, verdachtes, hoofd naar beneden gekanteld en
/of(vervolgens) die [slachtoffer 12] in zijn
(onder)arm en/ofjas gebeten,
althans een bijtende beweging gemaakt in de richting van (de
arm van) die [slachtoffer 12] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/169614-20
Feit 1
Diefstal.
Feit 3
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van parketnummer 05/163644-20
Feit 1
Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2
Verduistering.
Ten aanzien van parketnummer 05/061475-21
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van parketnummer 05/186036-21
Wederspannigheid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd voor de duur van twee jaar (hierna (ISD-maatregel) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, zonder aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met het feit dat uit het rapport van de gezondheidszorgpsycholoog op te maken is dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Verder heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in de beschermde woonvorm [naam 3] verblijft en dat het goed gaat. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat dit het hele (behandel)traject zou doorkruisen. Behandeling en begeleiding is geïndiceerd en wordt niet alleen door de verdediging verzocht, maar ook door zowel de reclassering als de gerechtelijk deskundige. De verdediging heeft bepleit om deze voorwaarden niet aan een voorwaardelijke ISD-maatregel te verbinden, maar aan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen sanctie rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in juni 2020 en in het begin van 2021 schuldig gemaakt aan een hoeveelheid strafbare feiten. Hij heeft zich daarbij voornamelijk schuldig gemaakt aan vermogensdelicten waardoor hij veel overlast heeft veroorzaakt. Met zijn handelen heeft de verdachte weinig respect getoond voor andermans eigendommen en de benadeelden en de samenleving overlast en ergernis bezorgd. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het zich verzetten bij een aanhouding. Ook dat soort gedrag is hinderlijk. Bovendien heeft verdachte hiermee inbreuk gemaakt op het gezag van deze personen en het respect dat zij verdienen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van 30 juli 2021 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder vooral vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten in proeftijden van twee eerdere voorwaardelijke veroordelingen en bij een tweetal van de gepleegde feiten zelfs in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat voor verdachte de meest passende sanctie is. Die moet recht doen aan de ernst van de feiten, maar ook aan de persoonlijke problematiek van verdachte.
De deskundige dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog/gerechtelijk deskundige, heeft in het rapport van 11 september 2020 beschreven dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een aandachttekort-/hyperactiviteitsstoornis, een gecombineerd beeld, en andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische, antisociale en borderline kenmerken. Vanuit de stoornissen is er bij betrokkene sprake van een sterke mate van impulsiviteit en verminderde gewetensvorming en is de kans op recidive hoog. Inventarisatie van beschermende factoren voor recidive laat zien dat een beschermende factor voor betrokkene ligt in de relatie die hij heeft met een vrouw die zijn crimineel gedrag afwijst. Dit heeft betrokkene in het afgelopen jaar echter niet weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Over het geheel genomen moet het recidiverisico naar mening van de deskundige als hoog worden ingeschat zolang betrokkene geen betere mogelijkheden voor controle van zijn impulsiviteit vanuit zijn ADHD en persoonlijkheidspathologie heeft geleerd. In de situatie van begeleid wonen met ondersteuning en in de situatie van een succesvolle behandeling van zijn ADHD en persoonlijkheidspathologie is het risico waarschijnlijk naar matig of laag terug te brengen. Vanuit het hoge recidiverisico en het bestaan van psychische stoornissen in de vorm van ADHD en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis is behandeling en begeleiding van deze stoornissen geïndiceerd en is het van belang dat betrokkene wordt geplaatst in een instelling voor begeleid wonen voor forensische GGZ. Vanuit het hoge recidiverisico en de stoornissen die zijn vastgesteld, is forensische zorg geïndiceerd en is ook toezicht door de reclassering op zijn plaats. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als voorwaarde dat hij zich ambulant laat behandelen voor zijn persoonlijkheidspathologie, ADHD en sociaalmaatschappelijk disfunctioneren bij een instelling voor forensische GGZ.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering van 26 augustus 2021 waarin naar voren komt dat betrokkene over de afgelopen jaren een hardnekkig delictpatroon heeft ontwikkeld, wat ook zichtbaar is in de onderhavige zaken. Betrokkene staat geregistreerd als stelselmatige dader en wordt besproken in het veelplegersoverleg van het Veiligheidshuis Noord en Oost Gelderland. Er is een opbouw naar de ISD-maatregel. Sinds zijn start bij [naam 3] (op 28 juni 2021) ontvangt betrokkene begeleiding op de praktische leefgebieden, alsook behandeling gericht op delictpreventie en ADHD psycho educatie. Gebleken is dat betrokkene zich aan de voorwaarden houdt en zich begeleidbaar opstelt. Desondanks ontstaat er ook met enige regelmaat ruis bij de woonvorm, afspraken, dagbesteding en financiën. De reclassering ziet, gezien de voortgang van het schorsingstoezicht, echter nog steeds enige mogelijkheden voor een ambulant kader. Vanuit een beschermde woonvorm zal aandacht moeten worden besteed aan structuur op het gebied van wonen, werken, financiën, sociaal netwerk en vrijheidsbesteding. De afgelopen periode toont de reclassering dat een strak kader onverminderd geïndiceerd is en bij een veroordeling adviseert zij oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden gelijk aan die van het schorsingstoezicht.
De ISD-maatregel kan worden opgelegd als aan een aantal voorwaarden is voldaan. De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 38m, eerste lid, onder 1° en 2°, van het Wetboek van Strafrecht en de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers. Uit de rapporten van de deskundigen is tevens gebleken dat er op basis van zijn delictverleden sprake is van een hoog recidiverisico en de rechtbank meent dan ook dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte in herhaling zal vallen en de veiligheid van goederen in het geding brengt. Het belang van beveiliging van de maatschappij tegen dergelijke inbreuken op rechtsgoederen moet prevelaren en de ISD-maatregel biedt daartoe het wettelijk instrument.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat er redenen zijn om nu nog niet over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Verdachte is op 28 juni 2021 geschorst uit de voorlopige hechtenis en geplaatst bij [naam 3] . Verdachte heeft ter zitting aangevoerd zeer gemotiveerd te zijn voor de begeleiding en behandeling bij [naam 3] . Voor zijn eigen toekomst en omwille van zijn naasten wil hij meewerken aan deze begeleiding en behandeling. De reclassering ziet daarnaast ook, gezien de voortgang van het schorsingstoezicht, nog steeds enige mogelijkheden voor een ambulant kader en heeft oplegging van een voorwaardelijk ISD-maatregel geadviseerd.
Alles overwegende ziet de rechtbank in de mogelijkheid van klinische behandeling bij de forensisch beschermde woonvorm [naam 3] als (één van de) bijzondere voorwaarden, mede gelet op de motivatie van verdachte, aanleiding de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. De druk van de maatregel zal verdachte er mede van moeten weerhouden wederom de fout in te gaan.
De rechtbank zal aan verdachte dan ook opleggen de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Om de behandelmogelijkheden in het kader van die maatregel niet te doorkruisen, heeft de rechtbank bij het bepalen van deze duur geen rekening gehouden met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft in verband met
feit 1onder parketnummer
05/169614-20een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 1.000,- aan materiële schade en € 500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij
[slachtoffer 6]heeft in verband met het tenlastegelegde onder parketnummer
05/285601-19een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.793,94 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij
[slachtoffer 8]heeft in verband met
feit 1onder parketnummer
05/163644-20een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij
[slachtoffer 8]vordert € 629,40 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij
[slachtoffer 9] / [slachtoffer 9]heeft in verband met
feit 2onder parketnummer
05/163644-20een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 88,15 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]inzake de gestolen Samsung A5 op het standpunt gesteld dat, gelet op het merk en type telefoon en het feit dat de schade onvoldoende onderbouwd is, maar dat wel aannemelijk is dat er schade is geleden, een geschat bedrag van € 200,- toegewezen kan worden.
Ten aanzien van de gevorderde schade met betrekking tot het rijbewijs, de ID kaart, de creditcard en de bankpas heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het feit dat ook deze post onvoldoende onderbouwd is, maar dat wel aannemelijk is dat er schade is geleden, een geschat bedrag van € 100,- toegewezen kan worden. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het gevorderde smartengeld op het standpunt gesteld dat de benadeelde met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de aard van het feit.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 9] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] / [slachtoffer 9]heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen in hun geheel kunnen worden toegewezen.
Bovenstaande bedragen kunnen worden toegewezen met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]primair op het standpunt gesteld de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de behandeling van deze hoge vordering een onevenredige belasting is voor het onderhavige strafproces. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de gehele vordering af te wijzen aangezien onduidelijk is of de benadeelde de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon retour heeft ontvangen en zijn daarnaast de gevorderde bedragen voor het rijbewijs, de ID kaart, de credit card en de betaalpas niet onderbouwd. Ten aanzien van het gevorderde smartengeld heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze veel te hoog is in verhouding tot het feit en daarnaast niet onderbouwd is door middel van stukken.
Ten aanzien van de vordering van
[slachtoffer 6]heeft de raadsvrouw primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, subsidiair deze geheel af te wijzen.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8]primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak voor dit feit. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering gedeeltelijk afgewezen moet worden aangezien deze onvoldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de reparatiekosten ad € 287,47 heeft de verdediging geen opmerkingen gemaakt. De verdediging heeft verzocht de post reiskosten te matigen naar een bedrag van € 81,36 aangezien uit het verzoek tot schadevergoeding is gebleken dat de benadeelde twee keer op en neer heeft gereden van zijn huisadres naar de camping en de brandstofkosten volgens bijlage 1B € 20,34 bedragen voor een enkele reis. De schadepost met betrekking tot het opnemen van verlofdagen ad € 54,48 moet afgewezen worden aangezien deze post onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9] / [slachtoffer 9]heeft de raadsvrouw primair verzocht om vordering af te wijzen aangezien deze onvoldoende is onderbouwd door bijvoorbeeld het bijvoegen van de tankbon waaruit het schadebedrag blijkt. Verder kan ook hier niet worden vastgesteld dat het verzoek tot schadevergoeding door de juiste/bevoegde persoon is ondertekend.
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] , parketnummer 05/169614-20, feit 1
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van een vergoeding voor de ID kaart, de credit card en de bankpas toewijzen tot een geschat bedrag van € 70,-. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de vergoeding voor de mobiele telefoon niet-ontvankelijk verklaren aangezien onduidelijk is of de telefoon al geretourneerd is, evenals de kosten voor een nieuw rijbewijs, aangezien dat rijbewijs niet in de tenlastelegging is opgenomen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 15 juni 2020, de datum van het schadeveroorzakend feit.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
Smartengeld
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren gelet op de aard van het feit.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] , parketnummer 05/285601-19
Verdachte wordt vrijgesproken van dit feit. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 8] , parketnummer 05/163644-20, feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van een vergoeding voor de reparatiekosten ad € 286,47 toewijzen. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de verlofuren niet-ontvankelijk verklaren aangezien deze post onvoldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten gaat de rechtbank uit van hetgeen op de vordering vermeld staat, namelijk dat de benadeelde ten behoeve van spoedreparaties twee maal heen en weer gereden is naar Epe. De gevorderde toekomstige reiskosten voor een derde keer dat de benadeelde partij naar Epe zal moeten rijden zal de rechtbank hierin niet meenemen nu uit de vordering niet duidelijk is of de benadeelde partij deze kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt. Verder gaat de rechtbank, gelet op de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding, uit van een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer, zodat de rechtbank ten aanzien van de gemaakte reiskosten een bedrag zal toewijzen van € 130,49, zijnde 343,4 km x 2 x € 0,19. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 20 juni 2020, de datum van het schadeveroorzakend feit.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 9] / [slachtoffer 9] , parketnummer 05/163644-20, feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen materiële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 87,11. Dit betreft het tankbedrag dat in de aangifte vermeld staat. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Het verweer van de raadsvrouw dat sprake is van een onjuiste/onbevoegde ondertekening van het schadeformulier slaagt niet aangezien uit het procesdossier volgt dat aangever een voor de vordering relevante functie heeft binnen de rechtspersoon en dat daarom volgens jurisprudentie van de Hoge Raad mag worden aangenomen dat die persoon bevoegd is namens de rechtspersoon de vordering in te dienen. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 6 juni 2020, de datum van het schadeveroorzakend feit.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
9a. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van parketnummers 05/720349-18 en
16/236616-15
De rechtbank heeft verdachte op 23 januari 2019 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden (05/720349-18).
De politierechter heeft verdachte op 22 januari 2016 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand (16/236616-15).
Gelet op de aan verdachte voorwaardelijk op te leggen ISD-maatregel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden waaronder een verblijf en behandeling in de beschermde woonvorm [naam 3] , is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38p, 57, 180, 310, 311, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de volgende tenlastegelegde feiten onder de parketnummers:
- 05-169614-20 feit 2 en feit 4;
- 05/163644-20 feit 2 primair;
- 05/287539-19;
- 05/285601-19;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
 bepaalt, dat de maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 legt als
algemene voorwaardeop dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 legt als
bijzondere voorwaardenop dat de verdachte:
- zich meldt op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat
nodig vindt.
- verblijft in de forensisch beschermde woonvorm van [naam 3] te Deventer of een
andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door
de reclassering. Het verblijf is reeds gestart (op 28 juni 2021). Het verblijf duurt de
gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich
aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering
voor hem heeft opgesteld;
- zich laat behandelen door Forensische GGZ [naam 3] , te bepalen door de
reclassering. De behandeling start zodra aanmelding bij een zorgverlener is verricht en
er een behandelplaats beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels
en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van
medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA (plus) of een andere
gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt
welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en de
aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- voor een periode van zes maanden na de uitspraak op vooraf vastgestelde tijdstippen
aanwezig is op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in
overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft
verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14
uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of
behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok
van 8 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op
dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 4]
. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering
daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder
toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat
verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de
reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
 geeft opdracht aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering om verdachte hulp en steun te verlenen;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (p. nr. 05/169614-20, feit 1)
 veroordeelt veroordeelde in verband met
feit 1tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van € 70,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot
materiële schade en smartengeld;
 veroordeelt veroordeelde in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 70,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 1 dag gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] (p. nr. 05/285601-19)
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] (p. nr. 05/163644-20, feit 1)
 veroordeelt veroordeelde in verband met
feit 1tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 8]van een bedrag van € 416,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot
materiële schade;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 8] , een bedrag te betalen van € 416,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2020, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 8 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de
Staat vervalt en omgekeerd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] / [slachtoffer 9] (p. nr. 05/163644-20, feit 2)
  • veroordeelt verdachte in verband met
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 9] / [slachtoffer 9] , een bedrag te betalen van € 87,11 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 1 dag gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de
Staat vervalt en omgekeerd.

De beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling van
parketnummers 05/720340-18 en 16/236616-15
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 23 januari 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in Almere van 22 januari 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/169614-20 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de Recherche basisteam Veluwe-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020299924, gesloten op 20 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/163644-20 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Generieke opsporing, Team Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020286887, gesloten op 25 juni 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/061475-21 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van politie Oost-Nederland, District Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021037584, gesloten op 5 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 61.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , pag. 78.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pag. 51-57.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pag. 85.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , pag. 27-28.
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 8] , pag. 19.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2021.
11.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/186036-21 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van politie Oost-Nederland, District Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021051033, gesloten op 1 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 9-10 en 20.
13.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2021.