ECLI:NL:RBGEL:2021:5035

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
8365309
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van verzekeringsuitkering en onderzoekskosten na schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de kantonrechter op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een commanditaire vennootschap, aangeduid als eisende partij, en een gedaagde partij. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. A.P.D.L. Vriends, vorderde terugbetaling van een verzekeringsuitkering en vergoeding van onderzoekskosten van de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. I. van Bekkum. De procedure volgde op eerdere tussenvonnissen en een aantal processtukken, waaronder e-mails en akten van beide partijen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij, hoewel geen contractspartij bij de verzekeringsovereenkomst, door Bovemij Verzekeringen en Nationale Nederlanden Schade N.V. was gevolmachtigd om schade-uitkeringen te verrichten en regres te voeren. De rechter oordeelde dat de eisende partij ontvankelijk was in haar vordering, ondanks dat zij haar rol niet expliciet in de dagvaarding had vermeld. De gedaagde partij betwistte de motorproblemen van de auto die aanleiding gaven tot de schadevergoeding, maar de kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende bewijs had geleverd dat de motorproblemen bestonden vóór de brand.

De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij tot terugbetaling van € 3.206,00 toegewezen, evenals de gevorderde onderzoekskosten van € 2.460,25. Ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 796,56 werden toegewezen, omdat de gedaagde partij niet had betwist dat de aanmaningen waren ontvangen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 28 oktober 2016. De gedaagde partij werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten dragen. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8365309 \ CV EXPL 20-686 \ 676 \ 40141
uitspraak van 21 mei 2021
vonnis
in de zaak van
de commanditaire vennootschap [eisende partij]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. A.P.D.L. Vriends
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. I. van Bekkum
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de e-mail van 3 februari 2021 van [eisende partij] ;
- de antwoordakte van 5 maart 2021 van [gedaagde partij] .

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 10 juli 2020 en 4 december 2020.
2.2.
[eisende partij] wordt ontvankelijk verklaard in haar vordering. Niet in geschil is dat [eisende partij] geen contractspartij is bij de onderhavige verzekeringsovereenkomst. Echter, uit hetgeen [eisende partij] onbetwist gesteld heeft en uit de door haar overgelegde producties (zie onder andere punt 17 repliek en het polisblad bijgevoegd als productie 9 bij dagvaarding) blijkt dat zij door Bovemij Verzekeringen en Nationale Nederlanden Schade N.V. gevolmachtigd is. Uit de volmacht, opgemaakt volgens bijlage A behorend bij artikel 16 uitvoeringsregeling wft in samenhang met artikel 1.1. van de samenwerkingsovereenkomst tussen [eisende partij] en Nationale Nederlanden (poolleader), blijkt dat [eisende partij] namens Nationale Nederlanden schade uitkeringen mag verrichten en regres mag voeren. [eisende partij] is ook bevoegd, op grond van deze volmacht, om als procespartij op te treden in deze procedure. Dat [eisende partij] haar precieze hoedanigheid niet in het lichaam van de dagvaarding heeft vermeld, maar bij repliek en een akte nader heeft toegelicht maakt dit niet anders. Het door [gedaagde partij] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 2 april 1993, NJ 1993, 573 ging over optreden in rechte namens een derde. De stelling van [eisende partij] in de onderhavige situatie is dat zij bevoegd is op eigen naam het verhaalsrecht van Nationale Nederlanden uit te oefenen. In dat geval is het niet nodig om in (het lichaam van) de dagvaarding de volmacht al te vermelden, maar kan dit ook (pas) als het verweer daartoe aanleiding geeft. Vergelijk HR 26 februari 2010, NJ 2011, 474.
2.3.
[gedaagde partij] betwist dat de auto motorproblemen had, waardoor er met de auto niet gereden kon worden, vóór de brand. [eisende partij] heeft haar stelling dat sprake was van zodanige motorproblemen onderbouwd met een verklaring van de opkoper van de auto en een rapport van CED van 30 maart 2016. De opkoper had niets gedemonteerd. Hem was gebleken, na compressiemeting van het restant van de auto, dat de motor op twee cilinders geen compressie had. Na technisch onderzoek aan de motor door CED was de conclusie van CED dat de gebreken aan de motor het gevolg waren van een eigen gebrek en niet ontstaan waren door de brand. Volgens CED kon met het voertuig onmogelijk gereden worden met een gebroken nokkenas. Gelet op deze onderbouwing door [eisende partij] had het op de weg van [gedaagde partij] gelegen om zijn betwisting nader toe te lichten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft hij dit, door enkel alternatieve mogelijkheden voor de motorproblemen te opperen, onvoldoende gedaan zodat het verweer niet slaagt. De vordering van [eisende partij] tot terugbetaling van het door haar aan [gedaagde partij] uitgekeerde bedrag aan schadevergoeding ten bedrage van € 3.206,00, omdat die betaling ten onrechte blijkt te zijn gedaan, wordt toegewezen.
2.4.
Ook het door [eisende partij] gevorderde bedrag van € 2.460,25 aan onderzoekskosten zal worden toegewezen. De hoogte van dit bedrag aan schadevergoeding is door [gedaagde partij] niet betwist. Op grond van artikel 11 van de polisvoorwaarden werd van [gedaagde partij] verwacht dat hij eerlijk zou zijn in de informatie die hij verstrekte. Dat is hij niet geweest rondom de motorproblemen en daarom kan schade die [eisende partij] daardoor geleden heeft op hem verhaald worden. [eisende partij] heeft kosten gemaakt door een (nader) onderzoek in te stellen naar aanleiding van de schademelding van [gedaagde partij] , welke kosten als schade kwalificeren.
2.5.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. [eisende partij] heeft voldoende aangetoond dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. [gedaagde partij] heeft niet betwist dat de aanmaningen door hem zijn ontvangen. De aanmaningen voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW (14 dagen termijn). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 796,56 inclusief btw is in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven en wordt daarom toegewezen.
2.6.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 28 oktober 2016. Dat is vier weken na de brief van 30 september 2016 waarin [eisende partij] het bedrag van € 5.666,25 van [gedaagde partij] terugvorderde. Vanaf 28 oktober 2016 was [gedaagde partij] in verzuim. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde partij] eerder in verzuim was. Daarom wordt het bedrag aan verschenen wettelijke rente van € 453,94, gerekend vanaf 28 maart 2016, niet toegewezen.
2.7.
[gedaagde partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] een bedrag van € 5.666,25 aan hoofdsom te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 oktober 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] een bedrag van € 796,56 inclusief btw te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] vastgesteld op € 86,85 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan griffierecht en € 777,50 aan salaris voor de gemachtigde;
3.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.