ECLI:NL:RBGEL:2021:4989

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
05.248407.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, brandstichting en diefstal van caravans

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn 12-jarige stiefzoon, brandstichting en diefstal van caravans. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De feiten vonden plaats in de periode van 2 tot en met 3 oktober 2020. De verdachte heeft zijn stiefzoon meegenomen naar een onbekend pand, waar hij hem heeft gedrogeerd met GHB en zijn bewegingsvrijheid heeft beperkt door hem te binden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op de vrijheidsberoving en dat er sprake was van medeplegen, aangezien hij instructies ontving van een mededader die zich voordeed als geest. Daarnaast heeft de verdachte op 3 oktober 2020 brand gesticht in zijn woning, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank achtte de brandstichting bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde gevaar voor personen. Ook de diefstal van caravans werd bewezen verklaard. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die onder invloed was van een waanstoornis, maar oordeelde dat hij in staat was om weerstand te bieden aan de drang om de misdrijven te plegen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die lager was dan door de officier van justitie was gevorderd, maar die toch recht deed aan de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/248407-20
Datum uitspraak : 17 september 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Grave.
Raadsvrouw: mr. A. Winters, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 januari 2021, 26 maart 2021, 11 juni 2021 en 3 september 2021.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2020 tot en met 3 oktober 2020 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal en/of Wijchen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de 12-jarige [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden door hem mee te nemen naar een leegstaand en voor die [slachtoffer 1] onbekend pand en/of hem dat pand in te geleiden en/of hem GHB, althans een drogerende/bedwelmende vloeistof te laten drinken en/of hem zijn handen door touwlussen te laten steken waardoor zijn handen/armen/polsen (vast)gebonden werden en/of hem in zijn bewegingsvrijheid te beperken en/of zijn hoofd/gezicht te bedekken met een (hand)doek en/of hem voor te houden dat hij daar moest blijven omwille van de veiligheid van zijn halfzusje [naam 1] en/of hem daar in die ruimte, terwijl zijn gezicht (deels) bedekt was en/of zijn handen/armen/polsen waren (vast)gebonden, achter te laten;
2.
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus, althans een brandbare stof, ten gevolge waarvan een woning gelegen aan de [adres] geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen gelegen in die woning en/of naastgelegen (geschakelde) woningen, in elk geval gemeen gevaar voorgoederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van voornoemde naastgelegen (geschakelde) woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2020 tot en met 3 oktober 2020 te Wijchen, althans in Nederland, zes, althans een of meer caravan(s), althans enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander of anderen toebehoorde, te weten aan
[slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 3] ,
[slachtoffer 4] ,
[slachtoffer 5] ,
[slachtoffer 6] en/of
[slachtoffer 7] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen caravans onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 – wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2020 heeft verdachte zijn 12-jarige stiefzoon [slachtoffer 1] vanuit [plaatsnaam 1] naar een leegstaand en voor [slachtoffer 1] onbekend pand in [plaatsnaam 2] gebracht. In dat pand heeft verdachte tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij een bepaalde vloeistof (‘heilig water’) moest drinken. Later is vastgesteld dat het hier GHB betrof. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] zijn handen door touwlussen laten steken, die zoals later bleek vastgetrokken werden als hij zijn handen naar beneden bewoog. Hierdoor werd hij in zijn bewegingsvrijheid beperkt. Ook heeft hij het hoofd van [slachtoffer 1] bedekt met een handdoek. Hij heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd dat iemand zou komen die hem zou kietelen en dat hij in die ruimte moest blijven omwille van de veiligheid van zijn halfzusje [naam 1] . Verdachte is toen zelf weggegaan en heeft [slachtoffer 1] achtergelaten, terwijl het gezicht van [slachtoffer 1] bedekt was en zijn handen gebonden waren geraakt. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zij stelt dat de opzet op de vrijheidsberoving niet kan worden bewezen, verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger en de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor twee vragen gesteld. Allereerst moet de rechtbank beoordelen of verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ten slotte wordt de vraag beantwoord of bewezen kan worden dat er sprake was van medeplegen.
Wederrechtelijkheid en opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de wederrechtelijkheid ontbreekt, omdat [slachtoffer 1] niet gedwongen zou zijn om in de ruimte te blijven. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [slachtoffer 1] niet door verdachte is vastgebonden en dat verdachte niet wist dat de touwlussen ervoor zorgden dat [slachtoffer 1] zich niet vrijelijk kon bewegen. Verdachte zou bovendien niet hebben geweten dat [slachtoffer 1] in die ruimte seksueel misbruikt zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte heeft een 12-jarige jongen midden in de nacht met de auto meegenomen naar een verlaten, vervuild en voor hem onbekend pand. Tot het moment van vertrek daar naar toe lag [slachtoffer 1] gewoon in zijn bed. Verdachte heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij mee moest gaan vanwege de veiligheid van zijn halfzusje [naam 1] . Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] zijn handen in boven hem hangende lussen laten steken. Ook heeft hij een doek op het hoofd van [slachtoffer 1] gelegd, waardoor diens gezicht (deels) bedekt raakte. Verdachte heeft toen gezegd dat [slachtoffer 1] in die kamer moest blijven, waarbij hij wederom heeft gewezen op het belang van de veiligheid van [naam 1] . Er zou iemand komen hem te kietelen. Ten slotte heeft verdachte zelf de ruimte verlaten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zo te handelen [slachtoffer 1] zowel fysiek maar vooral ook mentaal heeft in een positie heeft gebracht waarin [slachtoffer 1] niet kon weigeren met hem mee te gaan, zijn instructies op te volgen en uiteindelijk alleen in de ruimte te blijven. Hij heeft hierbij gebruik gemaakt van zijn overwicht als stiefvader op zijn nog maar twaalfjarige stiefzoon. Er is geen sprake van dat [slachtoffer 1] op vrijwillige basis medewerking heeft verleend aan deze voor hem zeer beangstigende gebeurtenissen. Het was ook niet de bedoeling van verdachte dat [slachtoffer 1] de ruimte zou kunnen verlaten, integendeel, hij drukte hem op het hart om in het belang van [naam 1] daar te blijven. Verdachte dacht dat er een soort ritueel zou plaatsvinden waarbij [slachtoffer 1] aanwezigheid vereist was. De rechtbank acht het opzet van verdachte op de wederrechtelijke vrijheidsberoving daarmee bewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat voor dit oordeel niet is vereist dat verdachte wetenschap of opzet had ter zake van het seksuele misbruik, aangezien dat delict in de strafzaak tegen verdachte niet ten laste is gelegd. Het verweer van de raadsvrouw zal dan ook worden verworpen.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet door de rechtbank worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader. Verdachte heeft zelf herhaaldelijk verklaard dat al zijn handelingen voortkwamen uit instructies die hij kreeg van iemand die zich via WhatsApp voordeed als een geest. [3] Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte is gebleken dat hij inderdaad door een ander via WhatsApp werd geïnstrueerd om [slachtoffer 1] naar het pand in [plaatsnaam 3] te brengen en daarna de verrichtte handelingen uit te voeren. [4] De rechtbank is van oordeel dat de nauwe en bewuste samenwerking volgt uit de wijze waarop verdachte en zijn mededader overlegden over wat er moest gebeuren, waarna verdachte de aan hem gegeven instructies nauwgezet uitvoerde. Verdachte wist bovendien dat iemand naar [slachtoffer 1] toe zou komen zodra hij zelf vertrokken was. Hij had immers de opdracht gekregen tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat iemand zou komen om hem te kietelen. Verdachte heeft daarmee een belangrijke fysieke bijdrage geleverd aan de voltooiing van het delict. Het verweer van de raadsvrouw zal dan ook worden verworpen.
Feit 2 – brandstichting van woning in [plaatsnaam 7]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 oktober 2020 omstreeks 10:50 uur is er brand ontstaan in een tussenwoning aan de [adres] in [plaatsnaam 4] . Deze brand is ontstaan doordat verdachte open vuur, te weten: een aansteker, bij een spiritusfles hield. De inhoud van deze fles heeft vervolgens vlam gevat. Doordat verdachte met de fles door de woning is gaan lopen heeft de brandende spiritus op zes plekken in de woning brandhaarden veroorzaakt. Als gevolg van deze brand is de woning gedeeltelijk verbrand. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de brandstichting en het daardoor ontstane gevaar voor goederen. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde gevaar voor personen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich nog voor twee vragen gesteld. Allereerst moet beoordeeld worden of verdachte opzet heeft gehad op het stichten van de brand. Verder moet de rechtbank beoordelen of er als gevolg van de brand levensgevaar, gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de brand het gevolg zou zijn van een ongeluk. Ook op de zitting heeft hij verklaard dat de fles alleen vlam vatte doordat er spiritusgassen vrijkwamen en dat hij pogingen heeft gedaan om de brand te blussen. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op het veroorzaken van de brand. Uit het dossier blijkt dat verdachte van de persoon die zich voordeed als geest de opdracht kreeg om zijn huis in brand te steken en dat hij daarbij de zolder moest aansteken. Verdachte heeft zelf ook nog gevraagd wat hij moest aansteken. [6] Vervolgens is verdachte met een aansteker en een fles spiritus naar de zolder gegaan, heeft hij de dop van de fles gedraaid en vuur bij de fles gehouden. Hierna stuurt hij nog een bericht waarin hij zegt dat het gelukt is en noemt drie plaatsen waar brand zou zijn ontstaan. [7]
De rechtbank is van oordeel dat uit deze gedragingen blijkt dat verdachte willens en wetens zijn huis in brand gestoken heeft, zodat het opzet van verdachte op de brandstichting bewezen kan worden. De verklaring van verdachte dat er sprake zou zijn van een ongeluk, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden en wordt weerlegd door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat er als gevolg van de brand gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het betrof hier een tussenwoning in een woonwijk. In de woning waren zes brandhaarden aanwezig, verdeeld over meerdere verdiepingen en ruimtes in de woning. Uit onderzoek door de forensische opsporing is gebleken dat de branden zich zonder ingrijpen door de brandweer verder ontwikkeld zouden hebben, waarbij grote schade te verwachten zou zijn en niet uitgesloten kon worden dat de naastgelegen woningen gevaar liepen. [8]
De rechtbank acht niet bewezen dat er sprake was van levensgevaar of gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij personen. Uit het dossier blijkt onvoldoende welk concreet gevaar er voor welke personen te duchten is geweest. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het feit dat uit het dossier enkel volgt dat omwonenden al direct na het ontstaan van de brand op straat stonden of in hun tuin verbleven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde gevaarzetting voor personen.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Feit 3 – diefstal van caravans
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van caravans.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de processen-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , p. 536-558;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 2 oktober 2020 tot en met 3 oktober 2020 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal en
/ofWijchen,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk de 12-jarige [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden door hem mee te nemen naar een leegstaand en voor die [slachtoffer 1] onbekend pand en
/ofhem dat pand in te geleiden en
/ofhem GHB
, althans een drogerende/bedwelmende vloeistofte laten drinken en
/ofhem zijn handen door touwlussen te laten steken waardoor zijn handen/armen/polsen (vast)gebonden werden en
/ofhem in zijn bewegingsvrijheid te beperken en
/ofzijn hoofd/gezicht te bedekken met een (hand)doek en
/ofhem voor te houden dat hij daar moest blijven omwille van de veiligheid van zijn halfzusje [naam 1] en
/ofhem daar in die ruimte, terwijl zijn gezicht (deels) bedekt was en
/ofzijn handen/armen/polsen waren (vast)gebonden, achter te laten;
2.
hij op
of omstreeks3 oktober 2020 te Boven-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,
althans in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met spiritus,
althans een brandbare stof,ten gevolge waarvan een woning gelegen aan de [adres]
geheel ofgedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor goederen gelegen in die woning en
/ofnaastgelegen (geschakelde) woningen
, in elk geval gemeen gevaar voorgoederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van voornoemde naastgelegen (geschakelde) woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
3
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 oktober 2020 tot en met 3 oktober 2020 te Wijchen,
althans in Nederland,zes,
althans een of meercaravan
(s
),
althans enig goed,die
geheel of ten deleaan
een ander ofanderen toebehoorden, te weten aan
[slachtoffer 2] ,
[slachtoffer 3] ,
[slachtoffer 4] ,
[slachtoffer 5] ,
[slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 7] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen caravans onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Het medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 3:
Diefstal, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op psychische overmacht kan doen. Allereerst heeft zij gesteld dat er geen sprake is van de vereiste ‘van buiten komende drang’, omdat de waanstoornis van verdachte moet worden aangemerkt als een drang die van binnenuit komt. Ten tweede heeft zij gesteld dat van verdachte in redelijkheid en naar maatschappelijke maatstaven gevergd kon worden dat hij weerstand had geboden tegen de opdrachten die hij ontving.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij verkeerde in een situatie van psychische overmacht. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte gelet op zijn zwakbegaafdheid en zijn stoornissen geen weerstand behoefde te bieden tegen de instructies en bedreigingen die hij ontving en de drang die daarvan uitging.
Beoordeling door de rechtbank
Een psychiater en een psycholoog hebben ieder afzonderlijk een gedragskundig onderzoek verricht naar de persoon van verdachte. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte ten tijde van de gepleegde delicten sprake was van zwakbegaafdheid, een waanstoornis en een aanpassingsstoornis. De waanstoornis en de aanpassingsstoornis komen voort uit de omstandigheid dat verdachte al geruime tijd op WhatsApp berichten kreeg van iemand die zich presenteerde als geest dan wel medium. Deze persoon gaf hem bepaalde opdrachten, die hij moest uitvoeren omdat anders de veiligheid van zijn dochter of andere familieleden in gevaar zou komen. Verdachte leefde in grote angst en zijn handelen werd hierdoor in hoge mate beïnvloed. Ook zijn directe familie raakte onder invloed van deze via WhatsApp opererende persoon. Als gevolg van de intense angst sliep verdachte slecht en raakte hij in een uitputtingstoestand. Deze toestand beperkte zijn beoordelingsvermogen en realiteitsbesef nog verder. De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slaagt als er sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Bij de beoordeling van de vraag of verdachte weerstand
behoefdete bieden geldt als maatstaf wat redelijkerwijs in het maatschappelijke verkeer van mensen kan worden gevergd.
De rechtbank is evenals de raadsvrouw van oordeel dat er sprake was van een van buiten komende drang. Verdachte werd gedurende lange tijd via WhatsApp bestookt met uiteenlopende opdrachten, waarbij dreigementen werden geuit. Het niet uitvoeren van opdrachten zou gevaar opleveren, in het bijzonder voor het leven van zijn dochtertje van verdachte. De wijze waarop verdachte werd benaderd was zodanig intensief en indringend dat verdachte – net als enkele van zijn familieleden – er vast in ging geloven dat hij deze opdrachten moest uitvoeren. Uit de bewezen verklaarde feiten volgt dat verdachte in die situaties kennelijk geen weerstand
konbieden aan deze drang.
De rechtbank dient zich in deze zaak dan ook vooral een oordeel te vormen over de vraag of verdachte ook geen weerstand
behoefdete bieden aan de hiervoor beschreven drang. Daarbij stelt zij voorop dat de beantwoording van deze vraag in de eerste plaats een normatief karakter heeft. Beoordeeld moet worden of redelijkerwijs in het maatschappelijke verkeer van mensen kan worden gevergd dat zij aan een dergelijke drang weerstand bieden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Van een redelijk denkend mens mag worden verwacht dat hij geen geloof hecht, en al zeker geen navolging geeft, aan opdrachten die een vermeende geest via WhatsApp verstrekt. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook nadrukkelijk dat er weliswaar woordelijke dreigementen met betrekking tot het dochtertje werden geuit, maar dat er geen enkele feitelijke indicatie bestond dat er voor haar welzijn moest worden gevreesd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er – gelet op jurisprudentie – ook ruimte bestaat om de persoonlijkheid van verdachte te betrekken bij de beantwoording van de vraag of verdachte redelijkerwijs geen weerstand behoefde te bieden. De rapportages van de gedragsdeskundigen over de zwakbegaafdheid en de stoornissen van verdachte zouden volgens haar het oordeel rechtvaardigen dat verdachte geen weerstand behoefde te bieden aan de instructies die hij ontving.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in dit standpunt. Uit het dossier volgt dat verdachte op meerdere momenten in de conversaties met de persoon die zich voordeed als geest besloot om bepaalde opdrachten niet uit te voeren. Hij vroeg op enkele momenten ook om andere, minder verstrekkende opdrachten. Het voorgaande duidt erop dat verdachte – ondanks de intensieve en indringende drang die hij ervoer – beschikte over een zekere mate van vrije gedragskeuze en hiervan ook gebruik maakte. De psychische staat van verdachte was niet zodanig dat hij als willoos werktuig elke instructie klakkeloos uitvoerde, kennelijk had hij wel ergens een grens en maakte hij afwegingen. Verdachte heeft er voor gekozen om de opdrachten die hebben geleid tot de in deze zaak bewezen verklaarde feiten wél uit te voeren. De rechtbank weegt daarbij mee dat het hier gaat om zeer ernstige misdrijven, waarvan het strafbare karakter algemeen bekend is. Deze overschreden de grens van verdachte kennelijk niet. Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat van verdachte – ook wanneer zijn persoonlijkheid in het oordeel wordt betrokken – verlangd kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende drang. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hem geen geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt.
De gedragsdeskundigen komen allebei tot de conclusie dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. De psychiater heeft daarbij nog opgemerkt dat hij het liefst zou concluderen tot een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar dat de huidige inschaling hiervoor geen ruimte biedt. Beide gedragsdeskundigen schatten het risico dat verdachte opnieuw zal overgaan tot het plegen van ernstige strafbare feiten laag in.
Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, verklaart de rechtbank verdachte strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten de voorwaarden worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er in het geval van een strafoplegging moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt. Daarnaast zou een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, waaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zijn 12-jarige stiefzoon [slachtoffer 1] midden in de nacht uit huis meegenomen. Na een autorit heeft hij hem naar een leegstaand en vervuild pand in [plaatsnaam 5] gebracht. Daar heeft hij de jongen een hem onbekend draankje laten drinken (dat later GHB bleek te zijn) en hem vervolgens naar een kamer gebracht. In de kamer moest [slachtoffer 1] zijn handen door touwlussen steken, waardoor zijn handen vast kwamen te zitten en zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. Ook heeft verdachte een doek over het hoofd van [slachtoffer 1] gelegd, waardoor diens zicht beperkt was. Vervolgens zei verdachte dat hij even weg zou gaan en dat [slachtoffer 1] in de kamer moest blijven omwille van de veiligheid van zijn halfzusje. Uiteindelijk is [slachtoffer 1] in deze ruimte door een andere man seksueel misbruikt. De volgende ochtend heeft verdachte zijn huis in [plaatsnaam 6] in brand gestoken, waardoor ernstige schade aan het pand is ontstaan. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van zes caravans uit een caravanstalling.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft zijn stiefzoon van zijn vrijheid beroofd en gedrogeerd. In plaats van zijn stiefzoon te beschermen tegen onheil en bedreigingen, heeft hem overgeleverd aan een onbekend iemand voor wie hijzelf heel angstig was. Hij wist dat die persoon na zijn vertrek langs zou komen en lichamelijk contact (in de vorm van kietelen) zou gaan hebben met [slachtoffer 1] . Daarmee heeft hij mogelijk gemaakt dat [slachtoffer 1] vervolgens door een andere persoon seksueel misbruikt kon worden. Dergelijke gebeurtenissen zijn buitengewoon beangstigend en potentieel traumatiserend voor een kind van 12 jaar. Ook heeft verdachte door het toedienen van GHB ernstige risico’s genomen met de gezondheid van zijn stiefzoon. De vader van [slachtoffer 1] heeft ter zitting mede namens zijn zoon een slachtofferverklaring afgelegd. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 1] nog tot op de dag van vandaag kampt met de gevolgen van de door verdachte veroorzaakte gebeurtenissen. [slachtoffer 1] heeft nog steeds moeite om erover te praten, en als hij erover praat wordt hij heel verdrietig en kan hij alleen maar huilen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn stiefzoon dit heeft aangedaan. De rechtbank betrekt daarnaast bij haar oordeel dat strafbare feiten als deze gevoelens van verontwaardiging oproepen bij de samenleving als geheel.
Ook de brandstichting wordt door de rechtbank nadrukkelijk meegewogen bij het bepalen van de op te leggen straf. Verdachte heeft met behulp van spiritus brand gesticht in zijn woning. Het betrof hier een tussenwoning in een woonwijk. Uit het dossier blijkt dat het gaat om een omvangrijke brand, die had kunnen overslaan naar de aangrenzende huizen. Verdachte heeft door zo te handelen groot gevaar in het leven geroepen voor zijn eigen woning en de omliggende woningen. Ten slotte weegt de rechtbank nog mee dat verdachte door het stelen van de caravans een aantal mensen overlast en materiële schade heeft berokkend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur in beginsel passend is. Het volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest zou onvoldoende rechtdoen aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en de gevolgen hiervan voor de slachtoffers. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf en de strafmodaliteit wel rekening met de hiervoor weergegeven bevindingen uit het gedragskundig onderzoek.
Zoals eerder is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook in zijn situatie nog steeds in staat moest worden geacht om de juiste beslissingen te nemen en niet over te gaan tot het plegen van ernstige strafbare feiten. De rechtbank is er echter ook van overtuigd dat verdachte gebukt ging onder een intense en langdurige angst voor het welzijn van zijn dochtertje. Hij is mede onder invloed van deze angst en de voortdurende stroom opdrachten en berichten gekomen tot het plegen van de bewezen verklaarde delicten. Hij heeft op geen enkel moment zelf het initiatief genomen. De rechtbank houdt daarmee in strafverminderende zin rekening.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de voorwaarden worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Deze voorwaardelijke straf functioneert als stok achter de deur om verdachte ervan te doordringen dat hij in de toekomst niet nogmaals moet overgaan tot het plegen van strafbare feiten.
De opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit verschil kan mede worden verklaard doordat de rechtbank niet bewezen acht dat er bij de brandstichting sprake was van levensgevaar en dat er bij de caravandiefstal geen sprake was van braak of verbreking. Daarnaast houdt de rechtbank wat meer rekening met de geestelijke toestand van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

Ten aanzien van de in beslag genomen zwarte telefoon ( [merk] , [nummer 1] ) is opgemerkt dat deze wellicht nog nodig is voor nader technisch onderzoek. De rechtbank zal daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende bevelen.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel het ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving in onvoldoende verband staat tot de door de benadeelde partij gevorderde schade. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde op andere wijze in zijn persoon is aangetast, als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek.
Een verzoek om schadevergoeding dat hierop is gegrond, zal in beginsel moeten worden onderbouwd met concrete gegevens (bijvoorbeeld medische/psychische gegevens). Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat een dergelijke aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde die conclusie rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is. De benadeelde partij is immers slachtoffer geworden van een ingrijpende wederrechtelijke vrijheidsberoving, waarbij hij is gedrogeerd, bij zijn handen gebonden, welke vrijheidsberoving uiteindelijk heeft geleid tot seksueel misbruik. De raadsvrouw van verdachte wijst er terecht op dat verdachte niet zelf het seksuele misbruik heeft gepleegd. De rechtbank is echter van oordeel dat hij door het plegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving een grote en cruciale bijdrage heeft geleverd aan het geheel van buitengewoon schadelijke gebeurtenissen, zodat er sprake is van een voldoende rechtstreeks verband tussen de vrijheidsberoving en de ontstane schade. De nadelige gevolgen van de gebeurtenissen zijn zo evident dat de rechtbank de door de benadeelde partij overgelegde onderbouwing als voldoende beschouwt.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.500,00 toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
Verdachte is vanaf 3 oktober 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De vordering van benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] , vader van [slachtoffer 1] , heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de gevorderde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank begrijpt dat de vordering is gegrond op de wettelijke regeling voor smartengeld, artikel 6:106 BW. De raadsvrouw van de benadeelde partij stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij op grond hiervan recht heeft op schadevergoeding, omdat er ook bij hem sprake is van schade door wat er met zijn zoon is gebeurd.
De rechtbank begrijpt dat de vader van [slachtoffer 1] veel verdriet en psychische problemen heeft ondervonden door wat er met [slachtoffer 1] is gebeurd. De rechtbank zal echter moeten beoordelen of de wet een mogelijkheid biedt voor de benadeelde partij om succesvol schadevergoeding te vorderen. Daarbij is van belang dat de door verdachte gepleegde wederrechtelijke vrijheidsberoving gericht was tegen [slachtoffer 1] en dat de benadeelde partij niet als rechtstreeks slachtoffer van dit feit kan worden aangemerkt. De schadevergoeding die wordt gevorderd is in feite affectieschade en die is slechts in enkele door de wet omschreven gevallen toewijsbaar, namelijk bij blijvend letsel en overlijden van een naast familielid. Er is daarom geen rechtsgrond voor toewijzing van de vordering. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 3] hebben in verband met feit 3 vorderingen tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert € 129,95 aan materiële schade. De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 57,00 aan materiële schade. In beide gevallen is gevorderd dat deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en geheel kunnen worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en moeten worden afgewezen, met uitzondering van de door [slachtoffer 7] gevorderde € 29,95 voor een nieuw slot.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen gelet op de aard en hoogte ervan redelijk voor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat beide vorderingen geheel kunnen worden toegewezen.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Verdachte is vanaf 3 oktober 2020 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 47, 57, 157, 282 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
10 (tien) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van drie jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
o verdachte zich binnen 48 uur na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, regio Oost-Nederland. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o verdachte houdt zich aan aanwijzingen van en afspraken met hulpverlenende instanties als Bureau Jeugdzorg, gemeente of overige instanties. Hij stelt zich gemotiveerd op, geeft openheid van zaken en zet zich actief in;
 stelt als overige voorwaarden dat:
verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op het beslag
De rechtbank:

beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan een zwarte telefoon (
[merk], [nummer 1] ).
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [naam 2]
De rechtbank:
 verklaart de
benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijkin de vordering tot smartengeld.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 7]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 7] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank:
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2021.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Zuid, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 2] / [nummer 3] , gesloten op 11 februari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22; proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , p. 55-58; toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer 1] , p. 1944; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 709-716; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021.
3.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 387-389.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 465; proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 469-473; verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2021.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 389-390.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 390.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 472.