ECLI:NL:RBGEL:2021:4962

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
05.097456.19 en 05.009236.21 (gevoegd t.t.z.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en vrijspraak poging tot doodslag met betrekking tot een gewapende confrontatie

Op 3 september 2021 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 april 2019 in Apeldoorn, waar de verdachte, na een conflict met het slachtoffer, deze met een honkbalknuppel heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om dodelijk letsel toe te brengen, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot doodslag. Echter, de rechtbank achtte de zware mishandeling wel bewezen, gezien de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen, waaronder een barstwond en een botbreuk. De verdachte had ook een geladen revolver en cocaïne in zijn bezit, wat leidde tot verdere aanklachten. De rechtbank weegt de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn psychische problemen en het feit dat hij zich had aangemeld voor hulpverlening. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05.097456.19 en 05.009236.21 (gevoegd t.t.z.)
Datum uitspraak : 3 september 2021
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. W.H. Boer, advocaat in Heerde.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlasteleggingen

Onder parketnummer
05.097456.19is aan verdachte ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een honkbalknuppel, althans met een
slagwapen, op/tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Apeldoorn aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstig) hoofdletsel, heeft toegebracht, immers heeft hij -verdachte-
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een honkbalknuppel, althans met een slagwapen, op/tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam geslagen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 april 2019 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een honkbalknuppel, althans met een slagwapen, op/tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Onder parketnummer
05.009236.21is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2020 te Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
9,82 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2020 te Apeldoorn, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk onbekend, kaliber .22), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 12 juli 2020 te Apeldoorn, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 randvuur kogelpatronen (kaliber .22), voorhanden heeft gehad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

In de zaak met parketnummer
05.0975456.19 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende medische informatie bevat voor de vaststelling dat het door verdachte toegebrachte letsel potentieel dodelijk was. Wel is sprake van zwaar lichamelijk letsel zodat het subsidiaire feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Aan verdachte komt geen beroep op noodweer(exces) toe.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van potentieel dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Voorts is volgens haar ook niet gebleken van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 20 april 2019 is aangever [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) samen met een vriend op de scooter naar de woning van verdachte in Apeldoorn gegaan. Aangever was op dat moment heel boos op verdachte. Hij heeft drinken over de auto van verdachte gegooid en met een blikje met kracht op of tegen de auto van verdachte geslagen. [2] Verdachte en zijn vader zijn hierop met een honkbalknuppel en hockeystick naar buiten gelopen richting aangever en zijn vriend. Er ontstond een dreigende situatie, waarbij verdachte met de honkbalknuppel achter aangever aan is gerend en daarmee in zijn richting heeft geslagen. Deze confrontatie eindigde toen aangever en zijn vriend er op de scooter vandoor gingen. [3]
Direct hierna is verdachte in zijn auto gestapt en naar de flatwoning van aangever in Apeldoorn gereden. Hij heeft de honkbalknuppel met zich mee genomen. Aangekomen bij de flat van aangever, is verdachte met de knuppel in zijn hand, buiten de toegangsdeur om naar de galerij naar de eerste verdieping geklommen en in de richting van de woning van aangever op de vierde verdieping gelopen.
In het trappenhuis kwam aangever verdachte tegemoet en is het tot een confrontatie gekomen, waarbij verdachte aangever meerdere malen met de honkbalknuppel heeft geslagen. Hij was heel boos op aangever. [4] Zowel aangever als verdachte hebben als gevolg van de confrontatie onder meer (hoofd)verwondingen opgelopen. [5]
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat aangever een hakbijl in zijn handen had en daarmee in zijn (verdachtes) richting heeft geslagen. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat aangever een hakbijl bij zich had. [6] Hoewel aangever bij de politie heeft ontkend dat hij een bijl bij zich had, gaat de rechtbank ervan uit, mede gelet op de verklaring van getuige [getuige] , dat aangever wel degelijk een hakbijl bij zich droeg ten tijde van de confrontatie in het trappenhuis.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en aangever elkaar gelijktijdig hebben geslagen; hij met de knuppel en aangever met de bijl. [7] Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij niet heeft getwijfeld en bewust met de honkbalknuppel in de richting van aangever heeft geslagen. [8]
Kwalificatie van het geweld
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of het door verdachte gepleegde geweld een poging doodslag oplevert.
De rechtbank overweegt dat uit de gedragingen van verdachte niet valt af te leiden dat zijn opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel aan aangever. Hoewel verdachte aangever met een honkbalknuppel heeft geslagen, kan, mede gezien het zeer korte tijdsbestek waarin een en ander heeft plaatsgevonden, niet worden vastgesteld dat hij bewust richting de vitale delen van het lijf van aangever geslagen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Aangever heeft als gevolg van het slaan met de knuppel een barstwond zowel op de linkerzijde als op de rechterzijde van zijn hoofd en een (versplinterde) botbreuk aan de linkerarm opgelopen. [9] Gelet op de versplintering van het bot in de arm, is er volgens de betrokken arts sprake van blijvende schade. [10] De rechtbank merkt dit geheel aan letsels, in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is aangevoerd, wel degelijk aan als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt verder dat het slaan met een knuppel richting het (boven)lichaam bijzonder gevaarlijk is; naar algemene ervaringsregels is de kans op botbreuken aanzienlijk. Verdachte moet zich daar ook van bewust zijn geweest. Door aangever toch, meerdere keren, te slaan met een knuppel, heeft verdachte die kans bewust aanvaard.
Gelet hierop overweegt de rechtbank dat verdachte aan aangever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een honkbalknuppel op het hoofd en het lichaam te slaan. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wettig en overtuigend bewezen.
In de zaak met parketnummer
05.009236.21 [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle 3 feiten. Daarbij heeft de officier van justitie zich tevens op het standpunt gesteld dat er geen grond is voor bewijsuitsluiting. Verdachte heeft verklaard dat hij geen rijbewijs en geen legitimatiebewijs bij zich had, zodat de politie op grond hiervan bevoegd was in het dashboardkastje te zoeken naar een identiteitsdocument. Subsidiair, indien de doorzoeking onrechtmatig zou moeten worden geacht, heeft de officier van justitie aangevoerd dat gesteld noch gebleken is dat verdachte hierdoor getroffen is in een rechtens te beschermen belang, zodat aan het verzuim geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van het dashboardkastje en de daaropvolgende fouillering van verdachte onrechtmatig zijn geweest, zodat het hierdoor verkregen bewijs moet worden uitgesloten. Daartoe is aangevoerd dat verdachte bij de verkeerscontrole zijn persoonsgegevens aan de politie heeft verstrekt en heeft verklaard dat hij de ter naam gestelde van de auto was. Op grond hiervan had de politie zijn identiteit kunnen vaststellen en was er geen reden om de auto te doorzoeken. Voorts was er op het moment van doorzoeking geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van het wapen en de munitie in zijn auto en hierdoor ook geen feitelijke macht over deze voorwerpen had.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden die overigens ook niet ter discussie staan.
De politie heeft het volgende, voor zover hier van belang, geverbaliseerd: [12]
“Op zondag 12 juli 2020, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast met incidenten afhandelingsdienst in de gemeente Apeldoorn. Wij waren gekleed in politie uniform en reden in een herkenbaar dienstvoertuig.
(…) omstreeks 04.45 uur, reden wij verbalisanten op de openbare weg de Kalverstraat in Apeldoorn toen ons een voertuig passeerde voorzien van kenteken [kenteken] . Wij zagen dat de bestuurder onderuit gezakt in het voertuig zat. Gezien de tijd, kort na sluitingstijd van de horeca, en de locatie, het centrum van de gemeente Apeldoorn, besloten wij het voertuig te controleren in het kader van de Wegenverkeerswet 1994.
Vervolgens gaven wij het betreffende voertuig een stopteken (…). Wij zagen dat de bestuurder van het voertuig een man betrof (…).
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vorderde inzage van een geldig rijbewijs van de bestuurder. Wij verbalisanten, hoorden dat de bestuurder zei dat hij geen rijbewijs kon tonen en dat hij geen enkel legitimatiebewijs bij zich had. Ik hoorde dat de bestuurder mij verklaarde dat hij de te naam gestelde van het voertuig was. Ik hoorde dat hij verklaarde dat zijn gegevens de volgende waren: [verdachte] , geboren [geboortedag 1] 1992 te [geboorteplaats] , waarna ik verbalisant [verbalisant 2] , de bestuurder mededeelde dat wij het voertuig gingen doorzoeken naar een geldig identiteitsbewijs”.
Uit het proces-verbaal volgt dat terwijl de ene verbalisant een ademtest en speekseltest afneemt bij verdachte, waarvan de speekseltest positief scoort op THC, de andere verbalisant ondertussen een doorzoeking uitvoert naar een geldig identiteitsbewijs. In het dashboardkastje van de auto wordt vervolgens een stoffen zak aangetroffen waarin een zwaar voorwerp zit met de vorm van een vuurwapen. Als verbalisant in die zak kijkt, ziet hij een voorwerp dat later een met munitie geladen vuurwapen blijkt te zijn. Daarop volgt de aanhouding van verdachte. Op het politiebureau wordt bij insluiting van verdachte in zijn jas een pony pack met 5 enveloppen en 24 verpakte bolletjes met een witte substantie gevonden, naar later blijkt ruim 9 gram cocaïne. [13]
De rechtbank stelt voorop dat de verbalisanten op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd waren om de bestuurder van het voertuig te doen stoppen en stelt vast dat vervolgens daadwerkelijk een verkeerscontrole heeft plaats gevonden, nu onder meer ter inzage het rijbewijs van verdachte is gevorderd.
Op grond van artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht is een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, verplicht op eerste vordering van de politieambtenaar een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet is de bestuurder van een voertuig verplicht op eerste vordering van een politieambtenaar een geldig rijbewijs te tonen. Aan beide wettelijke verplichtingen heeft verdachte niet voldaan, zodat er op dat moment sprake was van een verdenking van een strafbaar feit. Uit het in het betreffende proces-verbaal van bevindingen beschreven geheel van feiten en omstandigheden volgt dat feitelijk sprake was van een staande houding. Voor zowel het rijden onder invloed van drugs, als het niet op eerste vordering tonen van een rijbewijs en het niet bij zich hebben van een geldig identiteitsbewijs is tegen verdachte ook afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Met het niet kunnen overleggen van zowel een identiteitsbewijs als geldig rijbewijs, is de bevoegdheid gegeven om overeenkomstig artikel 55b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering over te gaan tot het instellen van een onderzoek aan de auto ter vaststelling van de identiteit. Onder de bevoegdheid als bedoeld in dat artikel, valt niet alleen het doen van onderzoek naar de voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich mee voert, maar onder de gegeven omstandigheden ook het onderzoeken van het dasboardkastje van de auto waarin verdachte reed (vgl. HR. 31 mei 2011, ECLI:NL:HR: BP6043). Verbalisanten zijn in dit geval ook niet verder gegaan dan voor dat onderzoek nodig was.
Dat verdachte te kennen heeft gegeven aan de verbalisanten dat hij de ter naam gestelde van de auto was, doet aan die bevoegdheid niets af.
Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim.
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen p. 28;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen p. 94-96;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2021.
Feit 2 en 3
De politie heeft het vuurwapen dat in het dasboardkastje is aangetroffen, onderzocht en vastgesteld dat het een (functionerende) revolver betreft, zijnde een vuurwapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie. In de cilinder van de revolver bevonden zich 8 patronen. Uit onderzoek blijkt dat het gaat om randvuur kogelpatronen, kaliber .22 en dat het vuurwapen geschikt is om deze patronen te verschieten. Gelet hierop is sprake van munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie III, van de Wet wapens en munitie. [14]
De loop, de kolfplaten, de trommel en de trekker van het vuurwapen zijn door de politie bemonsterd. [15] In de (twee) monsters is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waaruit een DNA-hoofdprofiel is afgeleid. Dit hoofdprofiel is vergeleken met enkelvoudig DNA-profiel van verdachte en heeft een match opgeleverd. Uit onderzoek van het NFI volgt dat een match met het afgeleide DNA-hoofdprofiel meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is, wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van verdachte, dan wanneer deze afkomstig is van een willekeurig persoon. [16]
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen met de munitie.
Voorop gesteld wordt dat verdachte de bestuurder van de auto was, kort voordat het vuurwapen in het dasboardkastje werd aangetroffen. [17] Ter zitting heeft verdachte verklaard dat alleen hij en soms zijn moeder in de auto rijdt. [18] Gelet hierop, mag er in beginsel vanuit worden gegaan dat verdachte op de hoogte is van de voorwerpen die in de auto, meer in het bijzonder in het dashboardkastje, liggen. Voorts, op grond van de bijzonder hoge zeldzaamheidswaarde van de hiervoor beschreven DNA-match en het feit dat verdachte de (hoofd)gebruiker van de auto is, concludeert de rechtbank dat verdachte de donor is van het celmateriaal in de bemonstering en dat hij dus het wapen in zijn handen heeft gehad.
Verdachte ontkent weet te hebben gehad van het wapen. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij denkt dat een onbekende met wie hij het weekend ervoor op een parkeerplaats drugs heeft gebruikt, het wapen in het dashboardkastje heeft gelegd en vergeten is dit eruit te halen. Hij heeft daarbij geen enkele concrete informatie verstrekt om dit scenario te kunnen verifiëren. Ter zitting heeft verdachte geen enkele verklaring gegeven over hoe het wapen in zijn auto is gekomen. Verder heeft hij ter zitting desgevraagd verklaard dat niemand contact met hem heeft opgenomen over het wapen. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het wapen door een ander dan verdachte in het dashboardkastje is gelegd, zonder dat verdachte daar enige weet van had. Ter verklaring van de aangetroffen DNA-sporen is verdachte ter zitting niet verder gekomen dan dat hij het wapen kennelijk ooit vast heeft gehad zonder dat hij weet waar of wanneer. Dit acht de rechtbank zo weinig specifiek dat zij dit niet aannemelijk vindt.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van het wapen met de daarin aanwezige munitie. Het wapen en de munitie bevonden zich daarmee in zijn machtssfeer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze voorhanden heeft gehad, zoals onder feit 2 en 3 ten laste is gelegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer
05.079456.19subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 april 2019 te Apeldoorn aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
, te weten (ernstig) hoofdletsel,heeft toegebracht, immers heeft hij -verdachte-
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een honkbalknuppel,
althans met een slagwapen, op/tegen het hoofd en,
althanshet (boven)lichaam geslagen;
in de zaak met parketnummer
05.009236.21
1.
hij op
of omstreeks12 juli 2020 te Apeldoorn, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer
9,82 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattendecocaïne,
zijnde cocaïneeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks12 juli 2020 te Apeldoorn, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk onbekend, kaliber .22), zijnde een vuurwapen in de vorm van een
geweer,revolver
en/of pistoolvoorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks12 juli 2020 te Apeldoorn, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 randvuur kogelpatronen (kaliber .22), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer
05.079456.19:
Subsidiair:
Zware mishandeling.
Parketnummer
05.009236.21:
feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte een beroep toekomt op noodweer. Verdachte is naar de woning van aangever gegaan omdat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever jegens [getuige] (hierna: [getuige] ) dan wel van onmiddellijk dreigend gevaar daartoe. Verdachte wilde [getuige] in veiligheid brengen en had voor de zekerheid een honkbalknuppel meegenomen. Toen aangever in het trappenhuis als eerste met een hakbijl naar verdachte uithaalde, zag en had verdachte geen andere mogelijkheid dan zichzelf met de honkbalknuppel te verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen enkele reden had om aan te nemen dat [getuige] gevaar liep bij aangever. Door gewapend met een knuppel naar de woning van aangever te gaan, heeft verdachte zichzelf in de ontstane situatie gebracht zodat het beroep op noodweer niet slaagt.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Verdachte was boos op aangever omdat aangever zijn auto had beschadigd. Vervolgens is verdachte gewapend met een honkbalknuppel naar de flatwoning van aangever gereden. Daar is hij buiten de toegangsdeur om, de galerij opgeklommen. Vervolgens kwam hij aangever in het trappenhuis tegen. Verdachte heeft niet aannemelijk kunnen maken dat [getuige] op dat moment gevaar liep. In zoverre is geen noodweersituatie aannemelijk geworden. Verdachte heeft de confrontatie met aangever bovendien bewust en gewapend opgezocht; verdachte is dus verwijtbaar in die positie gekomen. Dit staat aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg.
Het feit is dus strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, sprake is van noodweerexces.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaar. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
In geval van strafoplegging heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de volgende strafverminderende omstandigheden. Bij verdachte is sprake van PDD-NOS. Hij is niet eerder met politie of justitie in aanraking geweest voor geweldsdelicten en wapenbezit. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn zonder valide reden. Verdachte heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en zich op eigen initiatief aangemeld bij Iriszorg. Sinds een paar maanden gebruikt hij geen middelen meer. Hij heeft positieve stappen gezet om zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij woont zelfstandig, heeft werk en werkt mee aan budgetbeheer voor het aflossen van zijn schulden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft aangever met een honkbalknuppel tegen het hoofd en de arm geslagen. Aangever heeft hierdoor twee verwondingen op het hoofd opgelopen en blijvend letsel aan de arm; het bot ter hoogte van de ellenboog is versplinterd. Dat de verwondingen van aangever niet nog ernstiger zijn, is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever. Het feit vond plaats toen verdachte gewapend met de knuppel onderweg was naar het appartement van aangever omdat hij boos was op hem en aangever in het trappenhuis met een bijl op hem afkwam. De geweldshandelingen van verdachte waren een reactie op een direct hieraan voorafgaande confrontatie, waarbij aangever de auto van verdachte had beschadigd vanwege een ruzie in de relationele sfeer. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zo snel en makkelijk kiest voor gewapend geweld bij conflicten en de zaak hierdoor verder heeft laten escaleren.
Ruim 15 maanden later, terwijl zijn voorlopige hechtenis geschorst was, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van bijna 10 gram cocaïne en een geladen revolver. De revolver lag in het dashboardkastje van de auto waarin verdachte reed. De rechtbank acht dit bijzonder gevaarzettend en zorgwekkend. Het ongecontroleerde bezit van een schietklaar vuurwapen, op de openbare weg, brengt enorme maatschappelijke risico’s mee. Daar komt nog bij dat verdachte cocaïne bij zich had. Gelet op de ernst van de feiten past in beginsel alleen een gevangenisstraf.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg van 21 juli 2021 komt naar voren dat in het verleden PDD-NOS en zwakbegaafdheid is vastgesteld bij verdachte. Het geweldsdelict lijkt voort te zijn gekomen vanuit de psychische problematiek en een gebrek aan handelings- en copingsvaardigheden bij verdachte. In april 2019 werd de voorlopige hechtenis in de geweldszaak geschorst met onder meer als voorwaarde een contactverbod jegens aangever. In januari 2020 heeft de reclassering het toezicht positief afgesloten, waarna alleen de algemene voorwaarden nog doorliepen. Naar inschatting van de reclassering waren de risico’s op dat moment laag. Achteraf gezien, bestaan er twijfels of verdachte tijdens het toezicht van de reclassering wel volledige openheid van zaken heeft gegeven, aangezien hij hierna opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd (wapen- en drugsbezit). Volgens verdachte is hij na beëindiging van het toezicht in een neerwaartse spiraal gekomen omdat zijn vader toen overleed. Hij wist niet goed hoe hij met zijn emoties, rouw om moest gaan en is excessief drugs gaan gebruiken, waardoor hij veel kwijt is geraakt, waaronder ook zijn baan.
Volgens Tactus hebben deze factoren in combinatie met een negatief sociaal netwerk een rol gespeeld bij het plegen van de nieuwe feiten. Daarnaast ziet Tactus dat verdachte zijn gedrag wel positief wil veranderen. Hij heeft zich op eigen initiatief aangemeld voor een verslavings-behandeling bij Iriszorg. Het lukt hem echter niet om afspraken in een vrijwillig kader na te komen. De voornaamste risicofactoren zijn het middelengebruik van verdachte en zijn psychosociaal functioneren. Tactus ziet mogelijkheden om verdachte daarbij te begeleiden en de kans op herhaling te verminderen. Zij adviseert een voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden bestaan uit een meldplicht, middelencontrole, een contactverbod met aangever en de verplichting mee te werken aan hernieuwde diagnostiek en daaruit mogelijk voortvloeiende behandeling, voor zover en zolang de reclassering dat nodig vindt, inclusief de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname.
De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat bovengenoemde psychische problemen naar alle waarschijnlijkheid in enige mate van invloed zijn geweest op de gedragskeuze van verdachte ten tijde van het begaan van het geweldsfeit. Ook weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat de redelijke termijn in die zaak met ruim 4 maanden is overschreden en dat de samenhangende strafzaak tegen aangever wel tijdig is afgedaan. Dit tijdsverloop is niet aan verdachte toe te rekenen, terwijl dit ook niet kan worden gerechtvaardigd door de aard of ingewikkeldheid van de zaak.
Wel neemt de rechtbank mee dat aangever zelf in enige mate heeft bijgedragen aan de escalatie van het conflict met verdachte.
Verder heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor zware mishandeling met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden het uitgangspunt. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een openbare ruimte geldt als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de strafverzwarende omstandigheid dat het wapen geladen of schietklaar is. Daarbij overweegt de rechtbank dat de geladen revolver is aangetroffen in het dashboardkastje van zijn auto, terwijl verdachte hiermee rondreed. Naar het oordeel van de rechtbank is deze situatie gelijk te stellen met het voorhanden van een vuurwapen in een openbare ruimte. Daarnaast is er sprake van het voorhanden hebben van een behoorlijke hoeveelheid cocaïne.
De feiten zijn zo ernstig dat een vrijheidsstraf onvermijdelijk is.
Alles afwegend, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Als stok achter de deur en om de kans op recidive te verminderen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, zoals hierboven genoemd. Ter zitting heeft verdachte zich bereid verklaard aan deze voorwaarden mee te werken en aangegeven dat hij de behandeling bij Iriszorg inclusief urinecontrole na een wat moeizame start heeft doorgezet. Ook toont hij zich intrinsiek gemotiveerd om zijn leven weer op de rit te krijgen. Gelet op de ernst van de feiten en het recidiverisico, waarbij middelengebruik en zijn psychosociaal functioneren als de belangrijkste factoren worden aangemerkt, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op drie jaren. De duur van het contactverbod jegens aangever [slachtoffer] zal de rechtbank beperken tot maximaal 1 jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Daarbij overweegt de rechtbank dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte sinds het bewezenverklaarde geweldsfeit, dat inmiddels ruim 2 jaar geleden heeft plaatsgevonden, nog op enige wijze contact heeft gezocht met aangever. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over het tijdstip van de verlenging van de inverzekeringstelling ziet de rechtbank geen reden voor strafmatiging. De straf wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaarder laat wegen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen honkbalknuppel verbeurd verklaren nu deze is gebruikt bij het begaan van het bewezenverklaarde.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33,33a, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet;
- 27 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 05.097456.19;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf)maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich uiterlijk binnen drie werkdagen na deze uitspraak meldt bij Tactus Reclassering op het adres [adres 2] in Apeldoorn en zich gedurende de proeftijd blijft melden, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt of de middelencontrole noodzakelijk is en hoe vaak verdachte word gecontroleerd;
- meewerkt aan hernieuwde diagnostiek en daaruit mogelijk voortvloeiend behandelaanbod. Hij laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien nodig, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisesbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de indicatieverantwoordelijke een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1988, wonende aan de [adres 3] , te Apeldoorn, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, dit gedurende het eerste jaar van de proeftijd. De politie ziet toe op naleving van dit verbod.
 stelt als overige voorwaarden dat verdachte:
  • zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen.
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden, voor zover niet anders bepaald, en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen honkbalknuppel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. T.N. Ritzer en
mr. W. Oosterbaan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 september 2021.
Mr. Van der Mei is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019241961, gesloten op 3 juni 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] p. 211.
3.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2021 en proces-verbaal van verhoor verdachte p. 175.
4.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2021, gelezen in onderlinge samenhang met het proces-verbaal van verhoor verdachte p. 175.
5.Medische verklaring van de GGD ten aanzien van [slachtoffer] , p. 138 e.v.; medische verklaring van de GGD ten aanzien van verdachte, p. 119 e.v.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 41.
7.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2021.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 175 en proces-verbaal van verhoor verdachte p. 179.
9.Medische verklaring van de GGD ten aanzien van [slachtoffer] p. 138-139 en relaas proces-verbaal p. 23.
10.Relaas proces-verbaal p. 23.
11.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020323763, gesloten op 28 november 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p.18.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
14.Proces-verbaal onderzoek wapen p. 65-66.
15.Proces-verbaal biologisch en dactyloscopisch vooronderzoek p. 86-87.
16.Rapport van het NFI p. 90-94.
17.Proces-verbaal van bevindingen p. 18.
18.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 20 augustus 2021.